Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 58
(2009)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Al de toetsen van mijn schrijfmachine zijn vraagtekens geworden
| |
De naad van het geheugenHet schrift On(aan)gepastheden vond ik in Helmans grote literaire archief, dat zich bevindt in het Nederlands Letterkundig Museum & Documentatiecentrum in Den Haag. Het is voorzien van een ingeplakt Ex libris van Lou Lichtveld dat was ontworpen door Melle, en is telkens enkel op de rechterzijde beschreven. Toen het schrift vol raakte, draaide Helman - zijn zuinige natuur getrouw - het schrift om en ging van achter naar voren weer door. Zo telt het schrift nu 105 handgenummerde pagina's. Die bevatten 773 losse tekstjes, genummerd van 1 tot en met 952 (bij de nummers 430 en 471 heeft de schrijver zich vergist en nummers opnieuw gebruikt en bij nr. 718 heeft hij zich verkeken en is hij opeens overgesprongen naar nr. 919). Elk tekstje is voorzien van een onderstreept kopje. In zijn minuscule handschrift - inclusief de stokken van de letters niet groter dan 3 millimeter - geeft hij aforismen, maximen, woordspelingen, scholia. Kleine wijsheden en gedachten dus, altijd gesteld in een keurig afgeronde vorm. Nooit dragen ze het karakter van onvoltooide fragmenten zoals die zich wel elders in Helmans nalatenschap bevinden op losse velletjes of op blocnotes. Het zijn dus geen verhaaltjes, anekdotes of moppen, maar gedachten die hem invielen en die hij de moeite waard vond om te bewaren. De meeste zijn geschreven in het Nederlands, maar sommige ook in het Frans, Duits, Engels, Spaans of Latijn. Nu zijn er wel meer schrijvers die hun invallen in notitieboekjes noteerden, maar het zal maar zelden zijn voorgekomen dat die notities een halve eeuw omvatten. Albert Helman, geboren in 1903 en overleden in 1996, werd net als zijn Indiaanse grootmoeders bijna een eeuw oud. Hij begon zijn schrift in het laatste oorlogsjaar en ging er mee door tot een jaar voor zijn overlijden: de laatste ‘onaangepastheid’ dateert van juni 1995. We krijgen dus een uniek beeld van het denken van de schrijver van Zuid-Zuid-West, Mijn aap schreit en De stille plantage gedurende vijftig jaren van zijn leven. De eerste notitie dateert van december 1944; later heeft de schrijver slechts onregelmatig zijn aantekeningen voorzien van dateringen. Er zijn pagina's waarop elke inval gedateerd is, soms staat er pagina's lang geen enkele tijdsaanduiding. Opvallend is wel dat hij bij nr. 450 al is aangekomen in januari 1986; Helman had toen nog tien jaar te leven. De helft van zijn losse invallen dateert dus uit het laatste decennium van zijn leven. Dat er nogal wat bespiegelingen over het oud worden in staan verwondert dan ook niet echt. Er is een genummerde reeks ‘Gerontologie’, er is ook een hele reeks scholia bij het verschijnsel van de ‘Tijd’. Nummer 486: Elke dag weer opstaan en het leven tegemoetgaan, ‘hungry as a hunter’, zoals mijn engelse vrienden het uitdrukken. Hoe lang nog? Misschien wel de mooiste over het ‘Ouder worden’ is deze: Wat geeft het of het uiterlijk voor mensen bij het verouderen slechts lelijker wordt? Vooral wanneer dit - zoals bij enkelen - gepaard gaat met het geleidelijkaan mooier worden van hun innerlijk? Schijn bedriegt bij hen, tot aan hun levenseinde toe. (nr. 504) In 1990 begint Helman ook aan een reeks ‘Senium’, uitspraken over de gebreken van de ouderdom. De eerste daarvan luidt: In de naad van het geheugen zit ergens bovenaan een lek. (nr. 654) De allervroegste aantekening in het nagelaten schrift heet ‘Talent’ en gaat zo: ‘Ik heb alle woorden in me,’ zei de Inktpot, ‘maar niemand heeft helaas de pen om ze op te schrijven!’ De allerlaatste aantekening van een halve eeuw later heet ‘Scholion VII bij “Tijd”’ en luidt: Een van mijn grootste ontdekkingen als negentigplusser is, dat de etmalen krimpen volgens de natuurkundige valwet, in een eenparige versnelling. Uit het vóórbestaan vallen | |
[pagina 298]
| |
■ Uit het geheime dagboek van een non-conformist. (Losse invallen). Titelpagina van het schrift On(aan)gepastheden
wij omlaag naar het niet-meer bestaan. Leven doen wij door de zwaartekracht die deze aarde op ons uitoefent. Vandaar de ‘hemelse’ verlangens als ideële (onrealiseerbare) tegenkracht. Twee van de populairste onderwerpen in dit schrift zijn daarmee omsloten: het schrijverschap en het Zijn tussen verlangen en werkelijkheid. Buiten deze twee artiestenmotieven is er zo'n breed scala aan onderwerpen dat voorbijkomt, dat het niet eenvoudig is te bedenken waarover Helman eigenlijk geen notities heeft gemaakt. Om maar een eerste greep te doen: Over zijn Nachleben gaat ‘Testament’: In niemands aandacht wens ik voort te leven, slechts in die der uitleenbibliotheken. (nr. 35) Over ‘Geld’ schrijft de voormalig voorzitter van de Surinaamse Rekenkamer: Volledig erken ik, dat geld dient verkwist te worden; de wereld zou er veel beter aan toe zijn, als dit royaler geschiedde. Maar er wordt teveel verstand voor geld verdienen gevergd, dan dat het verkwisten domweg gebeuren mag. (nr. 92) Over ‘De vliegende Paus’: Vroeger konden de Pausen de Heilige Geest laten vliegen, maar sinds zij het niet meer kunnen, vliegen zij zelf kriskras door de wereld. (nr. 416) Deze heet ‘Absoûte’: Ook de ontlasting van het geweten stinkt. (nr. 365) | |
De rupsen van de engelenVoor de lezer die het gehele schrift doorneemt dringen zich langzamerhand clusters van onderwerpen op. Allereerst zijn er de door Helman zelf onder eenzelfde kopje gerangschikte en genummerde aantekeningen, een rangschikking die hij overigens pas in 1974 begon toe te passen. Zo zien we de reeksen Echtscheiding (7 notities), Incest (2), Gemeenplaats (19), Erotologie (34), Fiat voluntas (3), Oedipuscomplex (4), Aestetiek (2), Slotsom (2) en de al genoemde reeksen Scholion bij ‘Tijd’ (7), Gerontologie (6) en Senium (5).Ga naar eindnoot1 Met uitzondering van Gemeenplaats gaat het dus in alle gevallen om inhoudelijke en niet om formele aanduidingen. Aan de indeling lijkt overigens een zekere mate van willekeur ten grondslag te liggen. Er zijn bijvoorbeeld nog heel wat andere ‘On(aan)gepastheden’ die evengoed onder de Erotologie zouden kunnen worden gerangschikt, en de notities over ouderdom hadden evengoed alle onder één noemer gebracht kunnen worden. Welke clusters van onderwerpen kunnen we nu onderscheiden? In volgorde van belangrijkheid, en met telkens een voorbeeld, het volgende zevental. Allereerst is er de erotiek en seksualiteit. Hieronder vallen de talrijke aantekeningen over de vrouw, en die wordt eigenlijk bijna uitsluitend in haar erotische gedaante getypeerd. ‘Een vrouw’ (nr. 237) wordt in een van de allerkortste invallen uit het schrift omschreven als: Ze staat voor niets, maar ze ligt niet voor niets. Het kan zijn dat Helman nog heel wat meer over de vrouwelijke sexe te melden heeft gehad (hij liet zich nogal voorstaan op de sterke vrouwenkarakters in zijn boeken), maar hier zijn het toch vooral blauwkousen, frigide vrouwen, of hoerige types belust op geld en kleren, die in beeld komen. Hun uiterlijk is belangrijk en Helman had dan ook, tekent hij in nr. 382 aan, al sinds zijn twintigste graag een Borstenboek geschreven, ware het niet dat Ramón Gómez de la Serna dat al had gedaan. Vanzelfsprekend vallen ook de vele uitspraken over bijslaap, potentie, orgasme, ontrouw enz. onder dit cluster. De observator is een onvervalste haan, een knots van een Surinaamse kakafowru die geen hen onbesprongen laat. Helman behoorde tot het mannelijke interbellumvolkje dat opvattingen in sexualibus verkondigde waarmee men vandaag de dag niet meer zou wegkomen, men denke maar aan wat zijn kompanen Slauerhoff, Marsman en Du Perron zoal over de vrouw aan het papier hebben toevertrouwd. Het is geen lectuur voor oversensitieve zielen, getuige deze ronduit seksistische maxime van een blijkbaar gekwetste versierder, onder de titel ‘Pourquoi ça?’: Het ietwat nuffige meisje dat ik plotseling een vriendschappelijke zoen gaf, vroeg geaffecteerd: ‘Pourquoi ça?’ Het antwoord dat ik haar schuldig bleef, had moeten luiden: ‘Omdat je het nog niet waard bent, verkracht te worden!’ (nr. 48) Misschien moeten ook de aforismen over huwelijk en echtscheiding tot deze categorie gerekend worden, al hebben die niet altijd een erotische focus, zoals nr. 499, ‘Huwelijk’: Een vriend of vriendin die mij komt vertellen dat hij of zij van plan is te gaan trouwen, kan ik met alle zekerheid antwoorden: ‘Als je 't niet doet, zal je er lang spijt van hebben. Doe je 't wel, iets minder lang!’ Een volgende groep aantekeningen bevat metaliterair commentaar. Er staan - niet erg verwonderlijk - veel aantekeningen over de aard van de literatuur, de kunst en de taal in het schrift. Zo vinden we in nr. 14 de, voorzover ik weet, oudste bron van een woord dat tegenwoordig ook in Van Dale staat, ‘literatureluurs’: Wie zich teveel bemoeit met literatuur, wordt literatureluurs. Albert Helman claimde ook zelf het woord te hebben uitgevonden.Ga naar eindnoot2 Het spreekt overigens vanzelf dat doorheen het hele schrift reminiscenties aan zijn lectuur voorbijkomen: Pascal, Rilke, Nietzsche, Mittelholzer, Saint-Exupéry, Erasmus, Shakespeare. Van de Neder- | |
[pagina 299]
| |
landse literatuur had Helman geen hoge pet op: over het algemeen niet veel meer dan leuteratuur, varieerde hij op zijn eigen woord (nr. 531). In verschillende aforismen moeten ook de critici het ontgelden, zoals in ‘Kijkend in de lucht’: Hoe hoog de aasgier ook vliegt, zijn luizen vliegen mee. (Zoals ook onze critici het doen.) (nr. 348) Dat hij zelf voor dagbladen en tijdschriften honderden kritieken schreef, bevestigt alleen mijn stelling dat hij zich zijn leven lang heeft afgezet tegen allerlei functies die hij zelf had vervuld. De menselijke (on)hebbelijkheden vormen een derde groep: trouw, liefde, haat, eigenwijsheid, bedrog, vriendschap, twijfel, smaakgevoel, geduld, succes, verdriet; ook het ouder-worden kan natuurlijk als terugkerend motief bij deze groep geschaard worden. Dit is een rijke categorie, ik kies maar willekeurig nr. 335 over ‘Vriendschap’: Vriendschap is een bij uitstek dynamische, pulserende relatie, die bij afnemende genegenheid berust op solidariteit en vertrouwen, en bij toenemende genegenheid op terughouding en respect voor elkanders persoonlijkheid. Dan is er de cluster rond theologie. Hoewel Helman sinds zijn tumultueuze vertrek uit het katholieke tijdschrift De Gemeenschap niets meer moest hebben van alles wat kerk en clerus was, en hij tijdens zijn Barcelonese jaren flirtte met het marxistisch-anarchistische gedachtegoed, kan hij hooguit als agnost gekarakteriseerd worden, nooit als atheïst. Opmerkelijk is in ieder geval het aantal aforismen over theologische kwesties. Dat zijn opstelling bepaald geen thomistische was, maakt deze ‘Definitio’ duidelijk: Theologie is het complex van trucks die bedacht zijn om Bijbelteksten in overeenstemming te brengen met de rede. (nr. 350) Een vijfde groep losse invallen is Helman ingegeven door zijn politiek anarchisme. Albert Helman was - zijn korte naoorlogse ministersperiode uitgezonderd - zijn leven lang een politicus zonder partij. In het uit 1977 daterende ‘Restrictie’ staat uitgedrukt wat in tal van andere maximen terugkeert: Vandaag is anarchie het onontkoombare verweer van de vrijheidslievende mens tegen de onvrijheid die hem door een valse democratie wordt opgelegd. Wat nog niet zeggen wil dat doelmatig verweer bestaat uit willekeurige moordpartijen en vernieling. Ware anarchie begint bij de geest; de rest volgt vanzelf wel. (nr. 318) Als Helman in de hongerwinter de eerste bladzijden van zijn schrift volschrijft, is hij nog vol van de doorbraakgedachte, die na de bevrijding komaf zal moeten maken met het verzuilde Nederland van vóór de oorlog. Natuurlijk is hij nog grimmig anti-Duits, getuige zijn ‘Vernietiging’ met het vroege nummer 30: - ‘Hoe ver moet men gaan met de vernietiging van het Duitse volk? Ergens moet er toch een grens zijn...’- ‘Tot aan de laatste chromosoom, niet verder.’ Al te letterlijk moet men deze uitspraak overigens niet nemen: de vrouw met wie Helman in deze tijd zijn leven deelt is een Duitse. Politieke uitspraken in de On(aan)gepastheden ademen een sterk scepticisme over het functioneren van de democratie, een houding die wortelt in het nonégalitairisme van de zich emanciperende katholieken van het begin van de 20ste eeuw. Die scepsis is bij Helman nooit omgebogen tot een verticaal proto-fascisme, daarvoor zorgden in het begin van de jaren '30 de in Barcelona tegen Franco te hoop lopende anarchisten wel. Integendeel: Helman sloot zich onder de Duitse bezetting van Nederland juist aan bij de illegaliteit. Mogelijk dat hij in die jaren, waarover hij nooit veel heeft losgelaten, met zoveel Hollandse kleinburgerlijkheid is geconfronteerd, dat hij talloze maximen over het gebrek aan moed en de meegaandheid van de Hollanders neerschreef (‘anti-Hollandse uitspraken’ zou wellicht een afzonderlijke categorie kunnen vormen). De christen-democraten vond hij ‘net muilezels’ (nr. 66). Zijn ideeën over een geleide democratie die burgers zou opvoeden tot democratische verantwoordelijkheid heeft hij slechts kort in de praktijk kunnen brengen: tijdens zijn ministerschap voor Onderwijs en Volksgezondheid in zijn geboorteland Suriname in de jaren 1949-1951. Veel aantekeningen zijn filosofische gedachten in bijna pure vorm. Als Renaissancist
■ Albert Helman (pseudoniem: Lou Lichtveld; Paramaribo, 1903 - Amsterdam, 1996) behoorde tot de gekleurde elite van Suriname. Zijn vader was Surinaams gouvernementsambtenaar en kwam uit een familie met Duitse, creoolse, Nederlandse en Indiaanse voorouders. Hij publiceerde in 1926 Zuid-West-Zuid en in 1931 De Stille Plantage waarmee hij een grote bekendheid verwierf. Tijdens de oorlog was hij actief in het verzet en tussen 1949 en 1951 werd hij in Suriname minister.
[foto: Rudhi Relyveld] | |
[pagina 300]
| |
heeft hij zich continu verstaan met de filosofen van alle eeuwen, en dat niet lichtzinnig. ‘Indeterminisme’, nr. 136, geeft er een demonstratie van: Sommige toevalligheden doen zich zo veelvuldig voor, dat het weleen toeval zou zijn, wanneerze inderdaad toevallig waren. Zou toeval niet vaak datgene zijn, wat ons (met een nog onontdekte wetmatigheid) noodwendig toe-valt? De toevalswetten zouden dan specialisaties zijn der algemene valwetten, en mede onderhevig aan het relativiteitsbeginsel. Waarnemen van een toevalligheid is waarnemen van een Drielichamenprobleem (alleen statistisch oplosbaar bij onze huidige stand van kennis). Er is natuurlijk ook een hele categorie van aforismen die tussen de levenswijsheid en de filosofie in hangt, waartoe bijvoorbeeld deze mooie uitspraak onder de zware noemer van ‘Biologisches zum Phänomen des Sterbens’, nr. 128, behoort: Mensen zijn de rupsen van de engelen; ze verpoppen in de doodskist om vleugels te krijgen. Ten slotte zijn er de aforismen over praktische zaken. Ook over alledaagse onderwerpen wist Helman nog aardig wat wijsheid bij elkaar te brengen: geld, pc's, gezond leven. Ik kies deze komische over de ‘Uroloog’ nr. 649: Heel knap om als de auto met horten en stoten loopt, om zonder de motorkap te openen, door de uitlaatpijp heen een van de carburators schoon te maken. | |
De interim-doelen van ons bestaanBij een zo grote collectie ‘invallen’ is het nogal hachelijk om aan één enkele ervan direct zwaarwichtige conclusies te verbinden over het denken van Helman. Hij goochelt met ideeën, proeft of een gedachte het uithoudt. Uit ‘Het leven’ zou men kunnen concluderen dat een cynicus aan het woord is: Het leven blijkt een slechtinelkaar-gezette operette, met doorgaans onbegrijpelijke tekst en zelden opwekkende muziek. (nr. 460) Maar Helman was allerminst een cynicus of pessimist. Hij heeft wel momenten gehad van ideologisch of politiek naïeve bevlogenheid, maar men kan niet zeggen dat het leven hem niets geleerd had. Ik ben zijn vorm van realistisch in de wereld staan nergens duidelijker verwoord tegengekomen, dan in een brief die hij schreef aan zijn zoon Peter vanuit Washington op 16 augustus 1964. Je zou je kunnen afvragen hoe een dergelijk realisme zich verhoudt tot een fatalistische observatie als ‘Doeleinde(n)’: Al de interim-doelen van ons bestaan doen niets af of toe aan de uiteindelijke doelloosheid daarvan. Survival of the goofiest... (nr. 490). De verklaring ervoor lijkt mij simpelweg dat we hier een moment van moedeloosheid zien, een moment van opperste relativering van alle dingen zoals een ieder die wel eens kent, en scheppende creaturen wel in het bijzonder. De gedachte heeft in ieder geval Albert Helman er niet van weerhouden om zich dag in dag uit, zijn leven lang en tot het moment dat hij geen pen meer kon vasthouden, zich te zetten aan de ‘interim-doelen van het bestaan’. In dit beeld passen ook heel goed de aforismen die betrekking hebben op de twijfel. Dat zijn er aardig wat en ze behoren tot het meest wijze dat de On(aan) gepastheden te bieden hebben. Nr. 383, ‘In dubiis obstine...’: Waar getwijfeld wordt, onthoude men zich van tobben. En nr. 635, ‘Skepsis’: Als ik niet achter Alles een vraagteken zet, krijg ik geen antwoord op Mijzelf. De maxime waaraan dit artikel zijn titel ontleent, noemde Helman ‘Panskeptisme’ en is een van zijn laatste: nr. 923, daterend van januari 1993: Al de toetsen van mijn schrijfmachine zijn vraagtekens geworden. Zit er veel ontwikkeling in de aforismen, c.q. in het denken van Albert Helman? Nauwelijks. De meeste gedachten in het begin van het schrift zijn eenvoudig verwisselbaar met de latere. Natuurlijk is er naar onderwerp wel een ander accent onder de laatste paar honderd maximen, wanneer de gebreken van de ouderdom in beeld komen. Maar veel opmerkelijker is dat in de vitaliteit van de gedachten over erotiek en seksualiteit niets verandert, en dat met het klimmen van de jaren Helman het onderwerp steeds frequenter aansnijdt. Wat natuurlijk wél verandert is de actualiteit die de schrijver bepaalde gedachten ingeeft. Aanvankelijk zijn het de oorlogsomstandigheden die de aforismen bepalen: hongersnood, bevrijding, democratie en doorbraak. Later zijn het de reizende paus Johannes-Paulus II, de onafhankelijkheid van Suriname, de opkomst van pc's en de digitale techniek die hem inspireren. Maar over bijvoorbeeld democratie gaat hij fundamenteel niet anders denken. En bij de herdenking van een halve eeuw bevrijding in mei 1995 (een jaar voor zijn dood) perst hij er nog enkele venijnige anti-Duitse schimpscheuten uit. | |
Tjokvol potentieVoor de biograaf van Albert Helman is zo'n collectie als deze On(aan)gepastheden evenzeer een Fundgrube van citaten die het biografische verhaal illustreren, als een lachspiegel waarin de gebiografeerde zich met duizend spottende tongetjes vertoont. Waarom een lachspiegel? Omdat de biograaf bij elk nieuw aforisme zich de vraag moet stellen of hier een ernstig denker de essentie van zijn denken bloot geeft, of dat de paljas en de eeuwig twistzieke geest een rebelse gedachte op het papier zet. Telkens opnieuw zal de biograaf dus moeten bepalen of het al dan niet om brandstof voor het levensverhaal gaat. Twee voorbeelden. In juni 1989 noteert de schrijver van een van de leesbaarste verhalenbundels van het interbellum, Hart zonder land, onder het kopje ‘Territoriale inkrimping’: Waar woon ik eigenlijk? Het hart zonder land is gekrompen tot een hart zonder huis. Met geen andere winst dan een hijgende alliteratie! (nr. 607) Het drama van dat jaar 1989 in het leven van de dan 86-jarige staat in deze drie zinnetjes scherp getekend. In 1974 is het derde huwelijk van Lou Lichtveld op de klippen gelopen. De mooie, 26 jaar jongere en levenslustige Thera Rebel keert niet terug op het eiland Tobago, waar een kleine tien jaar eerder de liefdesidylle begonnen was. Verbitterd en verweesd blijft Helman achter. In 1980 dient zich plots een nieuwe vlam aan, net als de eerdere echtgenote vol levensvuur, veel jonger en een kop groter dan hij. Janneke Monshouwer heeft voor de VARA | |
[pagina 301]
| |
de lange gesprekken uitgetypt die Tony van Verre met Helman heeft gevoerd, en die zullen resulteren in een reeks radioprogramma's en een boek. Luisterend naar de banden met Lou's stem is ze smoorverliefd op hem geworden, en nauwelijks enkele maanden later besluit Lou dat haar huis in Hilversum voor de rest van zijn levensdagen zijn Europese pied-à-terre zal zijn. Maar wat begint als een uitgebreide correspondentie tussen twee koerende duiven, eindigt in een liefdestragedie. Janneke raakt psychisch het noorden kwijt en zet Lou op 86-jarige leeftijd de deur uit. Het hart zonder land is gekrompen tot een hart zonder huis. Echtscheiding en ontrouw zijn blijkens het schrift met On(aan) gepastheden de onderwerpen die hem het meest bezighouden. Maar een ander voorbeeld illustreert gemakkelijk dat niet achter elk aforisme in de ik-vorm betrouwbare biografische informatie schuilt. Nummer 281 uit 1976 heet ‘Diagnose’ en luidt: Nog tjokvol potentie,/maar zonder erectie,/ervaar ik hoe liefde/verschraalt tot affectie. Ik geef grif toe dat ik tijdens mijn gesprekken met getuigen van Helmans leven - en onder hen verschillende dames - niet heb geïnformeerd naar frequentie, voorkomen en maat van des schrijvers stijve. In 1976 had Lichtveld de pijnlijke scheiding met Thera Rebel achter de rug en zich op Tobago alweer voorzien van een opnieuw veel jongere en grotere vrouw. Maar om uit nummer 281 uit dat jaar 1976 nu conclusies te trekken omtrent de fysionomische invloed van die kortstondige affaire, gaat mij te ver. Het is evengoed mogelijk dat het om een scabreuze inval ging, die hij gebruikte in een van zijn brieven aan een vriend of vriendin. Gebruikt heeft hij het tekstje ooit wel, al heb ik geen idee waar. | |
Ouwe broekenDe notities geven in ieder geval een gedetailleerd beeld van de complexe natuur van de schrijver. Albert Helman stond bekend om zijn vlijmscherpe commentaar en de weinig zachtzinnige manier waarop hij soms mensen van zich wist te vervreemden. Hier laat hij goed zien hoe hij tegen de mensen om hem heen kon aankijken, de regels dragen als opschrift ‘“Zijn” vrouw’: Ze is een goedkope volksuitgave van ‘Eline Vere’, maar in prachtband en van nieuwe drukfouten voorzien door een Commissie van Gegoede Diensten, hoofdzakelijk samengesteld uit sportieve en/of intellectuele ‘heren’. (nr. 260) Maar direct daarop laat hij dan ook weer zijn ‘zachte’ kant zien als zijn hond dood gaat. ‘In memoriam Rover’: Bij de dood van alle dierbaren heeft mij de taal ontbroken om uiting te geven aan mijn verdriet. Behalve nu, bij de dood van mijn oude manke hond. Ik ben ontdaan, maar niet sprakeloos; waarschijnlijk omdat hij zelf nooit één woord gesproken heeft. Ditmaal is het blaffen en janken mij weggebleven. Wie so oft mir die Spucke... Maar ik vind woorden om hem te betreuren. (nr. 261)
Krijgen we nu met deze aantekeningen inzage in het atelier van de kunstenaar? Kijken we naar een onvoltooid gebleven kunstwerk, waarvan de artiest niet zou hebben gewild dat iemand het zou zien? Allerminst. Ik wees er al op dat deze onaangepastheden geen onaffe tekstflarden zijn, maar zorgvuldig gecomponeerde kleine taalbouwsels. Voor de auteur was het wat tegenwoordig voor de gebruiker van de pc het klembord is: een klein stukje is klaar en wordt even ‘opgeprikt’ tot het op de goede plaats kan worden tussengevoegd. Een aantal van de onaangepastheden heeft Albert Helman ook op die manier aangewend: hij streepte ze door en zette erbij ‘gebruikt’. Vaak ging het daarbij om rijmende tekstjes, die hij blijkbaar inlaste in gelegenheidsteksten of andere gedichten. Waar ze exact zijn gebruikt, zou enkel te achterhalen zijn wanneer het gehele oeuvre van Helman in digitale vorm beschikbaar kwam. Die kans is nihil: de man heeft circa 130 boeken geschreven, duizenden gedichten, duizenden artikelen in kranten en tijdschriften, tienduizenden brieven, honderden gelegenheidsteksten. Er is overigens nog een andere aanwijzing om aan te nemen dat we niet onbeschaamd in de werkplaats van de auteur zitten mee te loeren. Helman heeft zelf op de ‘Franse titel’ van zijn schrift een indeling gemaakt naar vijf, Romeins genummerde onderwerpen, klaarblijkelijk ter voorbereiding van een geordende uitgave van zijn invallen. Het kan zijn dat hij dit deed in 1956, toen hij tot het aantal van 200 aforismen was gekomen. Opvallend is in ieder geval dat hij voor zijn indeling tot exact de tweehonderdste aantekening is gegaan. De vijf thema's die hij onderscheidde, waren: Ecce homunculus, Dagen van strijd, Alleen voor politici, De lange kunst en als laatste: Mes amours.
Het Ecce homuncules - zie de kleine man - is hooguit als knipoog van Helman naar zijn eigen kleine postuur bedoeld. Hij was volgens zijn paspoort uit de jaren zestig 1 meter 60 groot, naar mijn inschatting hadden ze hem dan gemeten staande op zijn tenen. Toen ik hem opzocht in zijn latere jaren leek hij mij elke keer kleiner en kleiner geworden, ik keek telkens naar een te hoog punt wanneer hij de deur opende. En natuurlijk had hij het zelf ook al eens geobserveerd, zie nr. 332 uit 1977, getiteld ‘De taal der dingen’: Ik begin te krimpen. Mijn ouwe broeken zijn allemaal een centimeter te lang geworden. Incipit involutio. Met ‘Ecce homunculus’ bedoelde Helman eerst en vooral de kleine, wroetende mens, aan wie niets menselijks vreemd is. En om mee af te sluiten: natuurlijk doorwroette zijn altijd actieve geest ook de aard van zijn eigen aforismen. Misschien geeft hij de biograaf wel de sleutel tot hoe deze korte teksten hebben gefunctioneerd in het leven van de schrijver. ‘Papieren zakdoek’ heet nummer 249: Met aforismen is het goed tranen drogen. |
|