| |
| |
| |
Bibliotheek
Samenstelling Geert Swaenepoel
Filosofie en religie
Getuigen voor Christus. Rooms-katholieke bloedgetuigen uit Nederland in de twintigste eeuw, Nationale Raad voor Liturgie, Den Bosch, 2008, 672 p. 44,90 €.
In zijn apostolische brief Tertio Millennio Adveniente van 1994 riep paus Johannes Paulus II op de nieuwe martelaren van de twintigste eeuw niet te vergeten. Hij vroeg de plaatselijke kerken om hun herinnering niet te laten verloren gaan, de namen te inventariseren, documentatie te verzamelen en aan de Heilige stoel te bezorgen. De Nederlandse bisschoppen gaven in 1999 gehoor aan die oproep en belastten de Nationale Raad voor Liturgie met de opdracht alle materiaal over de Nederlandse martelaren te verzamelen. Het werk nam bijna tien jaar in beslag en het resultaat mag gezien zijn. Wie het mooi uitgegeven naslagwerk Getuigen voor Christus. Rooms-katholieke bloedgetuigen uit Nederland in de twintigste eeuw doorneemt, kan niet anders dan stil worden van dat indrukwekkende getuigenis van 221 Nederlanders, 182 mannen en 39 vrouwen, priesters, religieuzen en leken die omwille van het geloof hun bloed vergoten. Naast enkele bekende bloedgetuigen zoals Titus Brandsma, Kaatje Dierkx en Robert Regout passeert een grote rij minder bekende tot zelfs vergeten martelaren de revue. Buiten missionarissen die in het buitenland werden vermoord, gaat het vooral over bloedgetuigen uit de Tweede Wereldoorlog. Vooral het laatste deel van het boek springt in het oog. Daarin wordt aandacht besteed aan dejodenmoord die volgde op de brief van 26 juli 1942, waarin de Nederlandse bisschoppen stelling namen tegen het nazisme. In de nooit eerder gepubliceerde lijst van vermoorde katholieke joden duikt de naam van Edith Stein op. Zij week na de Kristallnacht van 1938 uit naar het Nederlands-Limburgse Echt tot ze in 1942 op weg gezet werd naar Auswitz-Birkenau.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Pieter R. Adriaens
Het nut van waanzin. Essays over darwinisme en psychiatrie, Acco, Leuven / Voorburg, 2008, 184 p. 22,50 €.
Met een onzichtbare hand behoudt natuurlijke selectie genetische variaties die nuttig zijn voor organismen in hun strijd voor overleving en voortplanting. Al zit de wereld vol prachtige ontwerpen zoals het oog, je vindt evenveel prutswerk en gebrek aan ontwerp in de wereld. Dat knoeiwerk van de natuurlijke selectie toont zich bij uitstek in de vatbaarheid van de mens voor allerlei ziekten. De zoektocht naar verklaringen voor dat prutswerk leidde tot een aantal nieuwe darwinistische disciplines zoals de evolutiepsychiatrie en de evolutionaire geneeskunde. Samen met de freudiaanse psychoanalyse vormen die disciplines het intellectuele raamwerk van het boek Het nut van waanzin. Wetenschappelijke gegevens, beschouwende terzijdes, conceptuele analyses en speculatieve fantasieën wisselen elkaar af in de vier essays van Pieter R. Adriaens over de evolutie van psychische en andere ziektes, over Freud als pionier van de evolutiepsychiatrie, over het verschil tussen mens en dier en tussen ziekte en gezondheid. Dit boek wijst de lezer op de kronkelpaden van de evolutie. Zo bracht de uniciteit van de mens ook schaduwzijden voort. De mens heeft zijn uittrede uit het dierenrijk duur betaald. Zijn manier van voortbewegen op twee benen stuurt hem al te vaak op doktersvisite, terwijl zijn brein de psychiater aan het werk zet. De mens is een ziek dier, maar hoe past dat in Darwins plaatje? Hoe kan het dat genen die een rol spelen in onze vatbaarheid voor ziekten al die tijd aan natuurlijke selectie wisten te ontsnappen? Zou het kunnen dat ziekten toch een nuttige functie hebben? Wie graag meer verneemt over het raadsel waarom mensen ziek of gek worden, is bij dit boek aan het juiste adres.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Alain Badiou
Het woord ‘jood’, Ten Have, Kampen, 2008, 128 p. 14,90 €.
Bij de publicatie in 2005 zorgde het boek Portées du mot ‘juif’ van Alain Badiou voor behoorlijk wat ophef in Frankrijk. Door zijn sterke antizionistische positie werd hij beschuldigd van antisemitisme, maar wie Badiou zo leest, heeft hem niet goed begrepen. De bekende Franse filosoof weigert alleen een sacrale betekenis toe te kennen aan het woord ‘jood’. Een uitzonderingspositie aan dat woord geven is volgens Badiou precies wat de nazi's - in omgekeerde zin - deden. Al ontkent Badiou nergens de gruwel van de jodenvervolging, hij weigert consequent aan de Shoah of aan de staat Israël een uitzonderingsstatus toe te kennen. Volgens de auteur misbruiken de joden de Holocaust door die gebeurtenis uit te roepen tot het voorbeeld bij uitstek van het radicale kwaad en zichzelf te zien als de slachtoffers bij uitstek. Voor Israëli's leidt dat tot het goedpraten van hun misdaden tegen de Palestijnen, want het is lang niet zo erg als wat anderen hen aandeden. De echte les van de jodenuitroeiing had volgens Badiou moeten zijn: ‘Word nooit zoals zij: de daders!’ Door de sacralisering van het slachtofferschap denken de joden dat ze voor eens en voor altijd vrijgesteld zijn van het geven van welke rekenschap dan ook en bovendien werpen ze zich op als universele scheidsrechter. Die houding is volgens de Franse filosoof net de antithese van wat het jodendom zou moeten zijn. In het spoor van Spinoza, Marx, Freud en vooral Paulus pleit Badiou voor een verlicht jodendom met een universele, humanitaire en medemenselijke ethiek. Hij pleit voor een universalisme dat de verschillen niet negeert maar overschrijdt en dat aan niemand het geringste privilege verleent.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
■ K. Van der Stichelen
Hoofd en bijzaak. Portretkunst in Vlaanderen van 1420 tot nu. Uitg. Davidsfonds, Leuven, en Uitg. Waanders, Zwolle, 2008, 320 p. 64,50 €
Op vrijdag 26 september II. werd in de stemmige kelders van het Rockoxhuis in Antwerpen het monumentale - zeker ook letterlijk te nemen - boek over portretkunst in Vlaanderen voorgesteld. Prof. dr. Katlijne Van der Stighelen, die als hoogleraar verbonden is aan de Leuvense Katholieke Universiteit, bestudeert al jaren dit onderwerp en schreef nu haar bevindingen neer in een indrukwekkend overzichtswerk. Enkele jaren geleden werkte ze trouwens mee aan het door het Kunsttijdschrift Vlaanderen uitgegeven themanummer dat hetzelfde onderwerp behandelde. En in het recent uitgebrachte Rubensnum mer schreef ze eveneens het artikel over ‘Rubens als portretschilder’. Nu verscheen een allesomvattend en rijkelijk geïllustreerd - meer dan driehonderd kleurenafbeeldingen van bekende en minder bekende schilderijen - panorama waarin ze de Vlaamse portretkunst vanaf het begin van de 15de eeuw tot in de 21ste eeuw behandelt. Volgens professor Rudi Ekkert, die het boek mocht presenteren, is het de eerste Nederlandstalige uitgave die zo'n samenvattend relaas over portretten in de Lage Landen brengt. Wel verschenen al op kleine schaal diverse vingeroefeningen en catalogi in dit verband. Uiteraard overloopt de auteur chronologisch het door haar bestudeerde thema en besteedt ze uitvoerig aandacht aan de reeks grootmeesters die portretten hebben gekonterfeit, zoals een Jan van Eyck, een Pieter Paulus Rubens en een Antoon van Dijck. Deze namen mochten niet ontbreken en vormen onder meer de kapstok waaraan het gehele verhaal is opgebouwd. Maar ook minder bekende meesters komen aan bod, zoals Rachel Baes, Eugène Siberdt met een fraai familieportet in het Museum John Selbach in Maaseik of Anton Schoonjans. Verder vinden we er niet alleen besprekingen van individuele portretten, maar ook corporatieve - en
gezinsportretten worden erin aangehaald. Dat vooral de aristocratie zich liet vereeuwigen, lijkt volkomen logisch want de aanmaak van een portret was niet goedkoop. Het zorgde er in elk geval voor dat we nu nog steeds oog in oog met hen kunnen staan. Sommige van die registrerende kunstenaars schilderden helemaal niet graag portretten, maar deden dat om den brode. Anderen, zoals een Van Dijck, werden er rijk mee. De best geborstelde portretten waren vooral voorstellingen van mensen uit de omgeving van de kunstenaar. En intussen probeert de schrijfster soms dieper in te gaan en te zoeken naar de reden, naar het innerlijke, naar de oorzaak van het portretteren, naar de omgeving die rond de figuur werd geschilderd, naar de kledij en de accessoires. Dit maakt het boek nog aangenamer om lezen.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
| |
| |
■ Diewertje Dekkers, Anneke de Vries en Jikke van der Spek
H.N. Werkman. Het complete oeuvre, NAi Uitgevers / Stichting H.N. Werkman, Rotterdam, 2008, 536 p, 69 €
| |
■ Hendrik Nicolaas Werkman
Brieven rond De Blauwe Schuit (1940-1945), Bezorgd, geannoteerd en ingeleid door Mieke van der Wal, Frans Blom en Willem van Koppen, SUN / Stichting H.N. Werkman, Amsterdam, 2008, twee delen in cassette, 1248 p. 95 €
Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945) begon zijn loopbaan als journalist en leerling-drukker, maar zodra hij de middelen had, opende hij in 1908 zijn eigen drukkerij. Door een gebrek aan opdrachten voor de drukkerij kreeg zijn kunstenaarsschap tijdens de Tweede Wereldoorlog de overhand. De helft van het oeuvre van de grafische kunstenaar - die vanaf 1923 deel had uitgemaakt van de Groninger avant-gardistische kunstgroep De Ploeg - kwam in de oorlogsjaren tot stand. Als bedekte kritiek op de Duitse bezetting besloten August Henkels, Ate Zuithoff en Adri Buning in november 1940 het gedicht Het jaar 1572 van Martinus Nijhoff te laten drukken en daarvoor kwamen ze bij Werkman terecht. Dat was het begin van een vruchtbare samenwerking. Veertig uitgaven van door Werkman geïllustreerde teksten en gedichten met een vaderlandslievende en vaak religieuze inslag volgden. Geïnspireerd door het schilderij Het Narrenschip van Jheronimus Bosch gebruikte het groepje Groningse vrienden als collectief uitgeverspseudoniem de naam ‘De Blauwe Schuit’. Al waren hun uitgaven geen expliciete verzetskunst, hun impliciete kritiek was amper mis te verstaan. Door Henkels' verzoek om het verhaal Die Predigt des neuen Jahrs uit Martin Bubers boek Die Legende des Baalschem te drukken voor De Blauwe Schuit, ontdekte Werkman de verhalen die hem in de zomer van 1941 inspireerden tot zijn bekendste werk, de twee suites met de Chassidische legende. Toen Buber die voor het eerst zag, vroeg hij: ‘War der Mann Jude?’ Hoewel Werkman geen jood was, toonde hij zich solidair met de vervolgden en had hij wat joden noemen ‘nesjomme’, ‘ziel’. Op 13 maart 1945 arresteerde de Sicherheitsdienst hem, mogelijk op verdenking van het maken van illegaal
drukwerk. Een maand later, op 10 april, werd hij met negen anderen, net voor de bevrijding, gefusilleerd. Om zijn oeuvre in ere te houden, werd vanuit het Stedelijk Museum in Amsterdam in 1962 de Stichting H.N. Werkman in het leven geroepen. Het door haar in 2002 begonnen onderzoeksproject leidde tot twee cruciale publicaties die de lezer een schitterend overzicht geven van het talent van Werkman en van de Schippers van de Blauwe Schuit. H.N. Werkman. Het complete oeuvre biedt voor het eerst een overzicht van het omvangrijke en gevarieerde werk van de drukker, schilder en tekenaar. Alle bewaarde druksels, schilderijen, tekeningen, tiksels en grafiek staan afgebeeld en een representatieve selectie van 200 werken wordt uitgebreid toegelicht. Aanvullend staat op www.werkmanarchief.nl de volledige beredeneerde catalogus van alle 2.000 werken. Een belangrijke bron voor zowel Werkmans werkwijze als de datering van zijn oeuvre is zijn correspondentie uit de oorlogsjaren. Hij schreef uitvoerig over zijn werk in brieven aan Henkels en Zuithoff van De Blauwe Schuit, aan kunstenaar Paul Guermonprez, aan Bastiaan Kist, de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Boekenvrienden, en aan Willem Sandberg, conservator van het Stedelijk Museum in Amsterdam en promotor van Werkmans oeuvre. De integrale uitgave van de Brieven rond De Blauwe Schuit geeft bovendien een inzicht in de manier waarop de waardering voor zijn nieuwe typografische beeldtaal tijdens de oorlog begon te groeien. Die vijf briefwisselingen waarvan ook vele retourbrieven bewaard zijn gebleven, bieden een direct commentaar op het artistieke leven in Nederland tijdens de bezetting en er rijst een beeld uit op van het moeizame bestaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Al wordt Werkmans oeuvre vergeleken met dat van andere kunststromingen en kunstenaars, zijn werkwijze was absoluut
vernieuwend. In stilistisch en technisch opzicht was hij voortdurend in beweging en net als vele andere kunstenaars wilde hij zichzelf tot geen enkele specifieke stroming rekenen. Wie Werkmans oeuvre bestudeert, ziet een vrije en onafhankelijke geest aan het werk die sobere ambachtelijkheid en zinderende creativiteit met elkaar verzoende.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Gerd Van Looy (coörd.)
De Canvascollectie. Uw kunst in beeld/2008, Lannoo, Tielt, 2008, 272 blz., 24,95 €
De Canvascollectie: een tijdlang heeft het gelijknamige tv-programma in kunstminnend Vlaanderen voor opschudding gezorgd. Het initiatief ging uit van de VRT en de Vlaamse sector van de beeldende kunsten. De bedoeling ervan was na te gaan hoe sterk de beeldende kunsten leven in Vlaanderen. De oproep aan onbekend en onbemind talent om aan de wedstrijd deel te nemen, kende een groot succes: meer dan 4 500 kunstenaars schreven zich in, samen goed voor 10 000 kunstwerken. Provinciale jury's die zetelden in het PMMK, het S.M.A.K., het MuHKA, Wiels en Z33 selecteerden daaruit 250 werken. De Canvasprijs werd uiteindelijk gewonnen door de Antwerpse Rachel Agnew met haar schilderij To the Funny Farm. De 250 geselecteerde werken maakten daarop deel uit van een tentoonstelling in Bozar in Brussel, die liep van 23 mei tot 15 juni 2008. Dit boek is de catalogus bij die tentoonstelling. Bij elk van de 250 gereproduceerde werken is een korte typering en beknopte biografische informatie over de kunstenaar afgedrukt. In de inleidende tekst stelt kunsthistoricus Johan Pas dat tentoonstellingen met vrije inzendingen niet nieuw zijn: ‘In feite gaan ze zelfs terug op de roots van het tentoonstellen. In de 17e eeuw (...) ontstonden de eerste “salons” in Parijs (...).’ Daarna stelt hij zich de vraag of De Canvascollectie de ontwikkelingen van de hedendaagse kunstwereld reflecteert. Zijn antwoord is negatief: ‘Indien je de kunstwereld smal definieert en beperkt tot de beoefenaars en platvormen die er in het internationale, actuele discours “toe doen”, is de Canvascollectie geen spiegel van de kunstwereld’. Behoorlijk deprimerend voor de deelnemende kunstenaars, toch? Maar Pas heeft natuurlijk gelijk. Wie de catalogus doorbladert, stuit zo nu en dan op verrassend
sterke werken, maar vooral ook op veel naaperij en op werk dat in goede bedoelingen is blijven steken. Maar laat dat vooral geen pleidooi zijn om wedstrijden zoals De Canvascollectie tot een eenmalige gebeurtenis te beperken. Ook mindere goden verdienen hun plaats onder de zon.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Alain Arnould - Mark Delrue
Septiformis. Ars in Cathedrali, Halewijn / Fidélité, Antwerpen / Namur, 2008, 72 p. 16 €
Kardinaal Godfried Danneels werd op 4 juni 75 jaar. Dat was voor de Belgische bisschoppen een reden om hem een hoogst origineel verjaardagscadeau aan te bieden: de tentoonstelling Septiformis. Bij de expositie, die van 4 oktober tot 23 november in de Brusselse Sint-Michiel en Sint-Goedelekathedraal plaatsvond, verscheen de meertalige catalogus Septiformis. Ars in Cathedrali. Daarin staat een korte biografie van elke kunstenaar en werd van elk werk naast het beeldmateriaal ook een duiding gegeven. Het begrip ‘septiformis’ komt uit de gregoriaanse hymne Veni Creator Spiritus. De scheppende Geest wordt daarin aangeroepen om zijn zeven gaven - de hymne spreekt over zeven vormen, septiformis munere - te schenken: wijsheid, kennis, geloof, genezing, wonderen, profetie en taal (1 Korinthiërs 12,8-11). In die tentoonstelling kregen die gaven vorm in de artistieke expressie van zeven kunstenaars. Die werden op basis van drie criteria geselecteerd. In hun werk gaan ze verder dan het louter esthetische of decoratieve en durven ze ook existentiële en spirituele thema's aan te snijden, wat niet betekent dat ze de spreekbuis van de kerk zouden zijn. Ze genieten allen internationale bekendheid en ze wonen allemaal in ons land, ook al hebben ze wortels in een andere cultuur. Daarbij werd ook het communautair evenwicht gerespecteerd: Fred Eerdekens woont in Hasselt, Kris Martin en Jan Van Imschoot in Gent, Edith Dekyndt in Doornik, Patrick Corillon in Luik, Marie-Jo Lafonaine en Marin Kasimir in Brussel, waarbij die laatste de Duitse gemeenschap vertegenwoordigt. De presentatie van hun kunstwerken in een gotische kathedraal levert alvast een extra dimensie op. Dat kader roept nieuwe betekenissen of onverwachte perspectieven op. Zo zet hedendaagse kunst in een religieuze ruimte aan tot mediteren en de mooi verzorgde catalogus maakt het mogelijk die meditatie thuis te herhalen.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
■ Joris Capenberghs et al. (red. & gastauteurs)
Nooit genoeg: over verzamelen en verzamelaars. Lannoo, Tielt, 2008, 144 blz., 24,95 €
Nooit genoeg: over verzamelen en verzamelaars is een initiatief van tapis plein vzw, een projecthuis voor alledaags en cultureel erfgoed, en kwam tot stand in het kader van het project ‘Nooit genoeg van verzamelen’ (www.nooitgenoeg.be). Het in een vierkant formaat uitgegeven boek bevat vijftig portretten van verzamelaars en hun verzameling, en vijf bijdragen van denkers-onderzoekers die het verzamelen en de verzamelaar vanuit hun eigen vakgebied onder de loep nemen. De eerste bijdrage, verzorgd door tapis plein vzw, peilt naar het antwoord op vragen als: wat is verzamelen eigenlijk, wie doet het en wat zijn de regels van het spel? De conclusie luidt: ‘het fenomeen verzamelen is alomtegenwoordig in ons dagelijkse leven en maakt daarmee stevig deel uit van onze volkscultuur. Het lijkt iets typisch westers en weerspiegelt onze gehechtheid aan de dingen’. Twee andere bijdragen bestaan uit interviews met filosoof Jaap Kruithof en met galeriehouder Adriaan Raemdonck, beiden zelf ook gepassioneerde verzamelaars. De meest gedegen bijdragen zijn die van de academici Bert De Munck en Joris Capenberghs. In zijn essay ‘Kennis zonder macht’ bekijkt De Munck de rol van het hedendaagse verzamelen vanuit historisch perspectief. Hij komt daarbij tot interessante uitspraken als: ‘In zekere zin kan de geschiedenis van het verzamelen gelezen worden als een geschiedenis van het weten’. In ‘De wereld in een kamer’ buigt Capenberghs zich over de verzamelingen van geestelijke en wereldlijke machthebbers, en neemt daarbij Margareta van Oostenrijk als voorbeeld. Maar de hoofdmoot van het boek wordt gevormd door foto's van de vijftig verzamelaars met hun verzamelingen, gaande van Belgische reisbureaumodellen van vliegtuigen over politionele hoofddeksels tot bomen, sportschoenen van Nike en oude computers
van Tandy, met bij elke foto een korte tekst en/of enkele uitspraken van de verzamelaar in kwestie. Wedden dat deze uitgave weldra zelf ook een verzamelobject vormt voor boekenliefhebbers die boeken verzamelen over verzamelen en verzamelaars?
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Eric Min
James Ensor. Een biografie. Meulenhoff Manteau, Antwerpen, 2008. 342 p. 28,25 €
Van Eric Min, kunstcriticus, essayist en De Morgen-journalist verscheen de biografie van de Oostendse schilder James Ensor (1860-1949). Ensor wordt algemeen beschouwd als de belangrijkste vernieuwer van de moderne kunst in België, die een brug sloeg het impressionisme en de twintigste eeuw. Hij was een individualist die moeilijk in een of ander kunstvakje is onder te brengen. Een heikele onderneming, want de primaire bronnen van en over de schilder zijn eerder schaars. Er zijn natuurlijk heel veel brieven. Maar een dagboek heeft Ensor nooit bijgehouden. En de schaarse biografische aantekeningen
| |
| |
die er wel zijn, zijn niet altijd even betrouwbaar: Ensor had de gewoonte zijn eigen biografie te manipuleren, te verhullen én zijn eigen personage en legende te creëren. Geen wonder dat Eric Min in zijn ‘Woord vooraf’ ‘een lastige klant’ noemt. Het is verdienste van de auteur dat hij er toch in slaagt leven en werk van James Ensor samen met de maatschappelijke en kunsthistorische context tot een levendig en aanvaardbaar geheel te vervlechten. Hij volgt de schilder tijdens zijn leven in de mondaine badstad Oostende, maar ook in Brussel, waar hij aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten drie jaar studeerde en later aansluiting vond bij Les Vingt. Eric Min volgt de schilder op zijn levensloop en bewaart de nodige afstand tot zijn onderwerp. Het boek wordt afgesloten met een ruime bibliografie en een gedetailleerd register. Het bevat ook een interessant fotokatern. Alleen jammer dat de foto's niet doorheen de publicatie heen verspreid staan. James Ensor. Een biografie is een interessante publicatie in de aanloop naar het Ensorjaar 2010, wanneer zijn 150ste geboortedag gevierd zal worden.
[Geert Swaenepoel]
| |
Architectuur
■ Bart Stroobants
Mechelen Bouwt. Architectuur en Stedenbouw in de ‘fifties’. Stedelijke Musea Mechelen. 2008. 20,00 €
De ‘fifties’ is de periode van de wederopbouw met een geloof in de moderne toekomst. Het boek geeft een beeld van een snel veranderde samenleving die tot uitdrukking kwam in de gebouwde omgeving en de gekozen oplossingen. Het accent ligt op de maatschappelijke en economische factoren van dit transformatieproces. Het schetst een beeld hoe stedenbouw en architectuur zich in dit verhaal zijn gaan positioneren.
Het verhaal start met de aanstelling van de Brusselse stedenbouwkundige Maxime Wijnants en zijn algemeen plan voor Mechelen met o.a. de heraanleg van de stationsomgeving. Mechelen kreeg een nieuw station en bij het oplossen van de mobiliteitsproblemen kreeg de auto voorrang. Zoals in andere Belgische steden was de strijd tegen de krotten een prioriteit en ging men vooral buiten de stadsrand nieuwe sociale woonwijken bouwen. Het grootste project verscheen op het Oud-Oefenplein waar naast laagbouw ook appartementsgebouwen zijn opgetrokken. Maar ook de privé sector was actief. Hier wordt verwezen naar de woningen van architect Lucien Engels.
Strijd tegen de werkloosheid was een uitdaging. De meubelindustrie was in crisis en toch deden enkele industriëlen investeringen in nieuwe productie en gebouwen, zoals BARRO en NOVA met haar nieuwe toren. Met veel lobbywerk werd de auto-industrie gelokt en startte de montage van Mercedes en Peugeot wagens. Het aantrekken van Amerikaanse bedrijven was de prioriteit; in 1957 startte Procter and Gamble haar zeepproductie in Mechelen.
De stad kreeg nieuwe scholen en de voetbalploeg een ultra moderne tribune. Het hoofdaccent lag op de periferie van de stad waar ook nieuwe kerken werden opgetrokken zoals de Lambertuskerk in Muizen van Lucien Engels.
Deze interessante publicatie peilt verder dan de vormelijke aspecten en toont hoe de architectuur wordt ingezet. Het boek bevat ook affiches die goed de tijdsgeest van de jaren '50 weten te vatten.
De publicatie verscheen naar aanleiding van de expositie ‘Anno Expo’ die deze zomer te zien was in Mechelen. Voor het architectuurgedeelte van de Wereldexpositie in Brussel fungeerde het naslagwerk ‘Moderne Architectuur op Expo 58’ van Rika Devos en Mil De Kooning (Mercatorfonds / Dexia - 2006), een voortreffelijk boek.
[Marc Dubois]
| |
■ Christian Welzbacher
Euro Islam Architecture. New Mosques in the West, SUN, Amsterdam, 2008, 112 p. 24,50 €
Een moskee is niet zoals een kerk het huis van God op aarde, maar wel een plaats waar de gemeenschap samenkomt. Vandaar dat een moskee meestal een eenvoudig rechthoekig gebouw is, georiënteerd naar Mekka, met een nis of ‘mihrab’ waar de imam voorgaat in het gebed en met een preekstoel of ‘minbar’. Die essentie tref je aan bij elke moskee waar ook ter wereld, maar de decoratie, de bouwstijl en de vormgeving verschillen zowel historisch als geografisch. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat in Europa, nu de islam daar een erkende godsdienst is en moslims er hun gebedsruimtes bouwen, een eigen moslimarchitectuur ontstaat in aansluiting bij de culturele en klimatologische omstandigheden. De Berlijnse journalist en architectuurcriticus Christian Welzbacher schreef een boek over die nieuwe moskeeën van het Westen en die typische Euro Islam Architectuur. Volgens de auteur is de migratie en de globalisatie een onvermijdelijke realiteit en dus heeft het verzet tegen de bouw van moskeeën in Europa geen zin. Zulke hevige controverses wijzen vooral op angst en vooroordelen tegenover moslims en dat bemoeilijkt alleen maar hun integratie en het vredevol samenleven. Welzbacher roept daarom op veeleer constructief mee te denken met moslims over hoe hun moskeeën een typisch Europese tint kunnen krijgen. Zo'n creatieve uitwisseling is een kans voor de architectuur, voor de religie en voor het toekomstig samenleven. De voorbeelden van het Islamitisch Centrum in het Duitse Penzberg, de islamitische centra in Roosendaal en Middelburg van Erdal Önder of de grote moskee in Keulen van Paul Böhm bewijzen alvast dat een wederzijdse culturele verrijking mogelijk is.
[Emmanuel Van Lierde]
Jaarboek Architectuur Vlaanderen 06 07. Uitgave: VAi (Vlaams Architectuurinstituut), Antwerpen, 2008, 254 p. 49,50 €
Reeds voor de achtste maal verschijnt een overzicht van de interessante architectuurproductie in Vlaanderen. Dit tweejaarlijkse naslagwerk wordt steeds vergezeld van een aantal kritische essays en een overzicht van o.a. de tentoonstellingen en publicaties.
Met de bouw van de nieuwe gerechtsgebouwen in Gent en Antwerpen werd een dringende inhaalbeweging gedaan. Lars Kwakkenbos analyseert op een grondige wijze de twee gebouwen vanuit verschillende invalshoeken. Een andere inhaaloperatie is de scholenbouw in Vlaanderen. Pieter T'Jonck analyseert de mogelijkheden en rol van de Vlaamse Bouwmeester in deze belangrijke bouwoperatie om tot energiearme scholen te komen, een project waarbij de overheid tot 2012 maar liefst 1,6 miljard euro wil investeren.
Daarnaast nog een boeiend verhaal over jeugdaccommodaties en duurzame architectuur. De analyse van PPP in Oostende ruikt te veel naar een Oostende promotie, de lovende woorden voor het Helmond project zijn overdreven. Een selectie maken van 32 projecten uit 450 inzendingen is geen eenvoudige klus. De keuze is erg boeiend en gedifferentieerd: de twee justitiegebouwen, de Sint Pieters parkeergarage in Gent, een brugje in Oostende, De Warande in Turnhout, het Felix Pakhuis in Antwerpen, het ontmoetingscentrum in Houthulst en de voorbeeldige renovatie van het stadhuis in Menen door Noa Architecten. Daarnaast een aantal woningen, zowel vrijstaande- als rijhuizen, meestal ontworpen door een jonge aankomende generatie. Toch ontbreken een aantal overtuigende projecten zoals het ‘Huis van de Stad’ in Lommel van Jo Crepain en de geslaagde verbouwing van het Antwerps Centraal station, toch een maatschappelijk relevant project. Zoals bij de vorige editie is Brussel bijna compleet afwezig in het boek, met uitzondering van een intelligente verbouwing van een schooltje in Sint-Joost-Ten-Node door Katheen Mertens & Dirk Jaspaert / BAS. Op de kaft van deze editie het Faculteitsgebouw Economie van de Gentse Universiteit ontworpen door de architecten Stéphane Beel en Xaveer De Geyter. Een uitmuntend project dat vorig jaar ook werd weerhouden voor de Mies van de Rohe Award in Barcelona. Een gebouw als visitekaartje voor een dynamische architectuur uit Vlaanderen. Er verschijnt ook een Engelse editie.
[Marc Dubois]
| |
■ Herman Neuckermans, Véronique Patteeus e.a.
Paul Van Aerschot. Ontwerper, bouwer, didacticus. Universitaire Pers Leuven 2007, 248 p. 49,50 €
In de subtitel niet het woord architect of hoogleraar, wel ontwerper en didacticus. In het midden het woord ‘bouwer’, een centraal begrip dat de essentie weergeeft. Het concreet bouwen rekening houdend met de veelheid aan randvoorwaarden is de uitdaging. Geen hoogdravende theoretische verhalen, wel een visie op het metier van het construeren van een gebouwde omgeving.
Onder de titel ‘Een poging tot gewetensonderzoek’ overloopt Paul Van Aerschot (o1938) openhartig de fazen van zijn loopbaan. Deze start met de samenwerking met zijn mentor professor Paul Felix, een project voor studentenhuisvesting voor de KULeuven. Het is het begin van de vele bouwprojecten voor de universiteit. Zoals in de kleine Duitse universiteitstad Eichstätt architect Schattner de ‘huisontwerper’ was, is Van Aerschot dit geweest voor Leuven. Van Aerschot heeft in de binnenstad van Leuven belangrijke toevoegingen aangebracht, zoals de bibliotheek Godgeleerdheid, de faculteit economie en Pieter De Somer aula. Ook bij restauratieopdrachten wist hij op een eigenzinnige wijze het nieuwe te positioneren, zoals het Pauscollege en het Kasteel van Arenberg in Heverlee. Het overzicht bevat ook minder gekend werk, zoals de abdij en brouwerij voor de trappisten in Westmalle. Gedurende zijn loopbaan ontwierp hij ook verschillende woningen waarbij het uitgangspunt vaak het versnijden en verdraaien is van een geometrische basisvorm. Het zoeken naar een intimiteit en een verweer tegen een vlak modernistisch vocabularium. Paul Vermeulen benadrukt het aspect van ambacht, een man die met een paar medewerkers het metier van het bouwen wil bereiken. Luc Verpoest belicht de negen stedelijke ingrepen in het Leuvense stadshart.
Van Aerschots' gedachtenwereld kristalliseert zich ook in een gesprek met Neuckermans, Patteeuw, Poponcini en Verplancke. Met de laatste twee oud-studenten werkte hij samen voor een aantal grotere projecten voor de KU-Leuven. Wie ooit kennis maakte met deze innemende persoonlijkheid die grootsprakerigheid schuwde zal begrijpen dat hij geen belangstelling had om zijn werk in de media te brengen. De auteurs die zijn werk publiceerden deden dit nooit op zijn vraag. Hij is bijna de antipode van de huidige generatie architecten die hunkeren naar mediabelangstelling. Het was zijn authenticiteit en eigenzinnigheid die prikkend werkte. Gelukkig dat op het einde van zijn loopbaan een overzicht van zijn oeuvre is verschenen. Een stuk architectuur uit Vlaanderen wordt vastgehouden.
[Marc Dubois]
| |
Klassieke literatuur
■ Herman Melville
Moby Dick. Vertaling en nawoord Barber van de Pol, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2008, 604 p. 39,95 €
Vorig jaar lanceerde uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep de nieuwe reeks ‘Perpetua’, waarin de honderd beste boeken van de wereld zullen verschijnen. Het zesde deel hiervan is de roman Moby Dick van de Amerikaanse auteur Herman Melville (1819-1891) over de strijd tussen kapitein Ahab en de witte walvis die hem een been heeft afgebeten. Barber van de Pol maakte een nieuwe verta- | |
| |
ling en dat is een prestatie van formaat. Moby Dick is een omvangrijke en een gecompliceerde roman met vreemde stijlbreuken en talrijke nu geheel onbekende termen uit de scheepvaart en de walvisjacht. Melville schreef het boek in 1850-51 vanuit eigen ervaring. Jarenlang had hij op zee rondgezworven; hij was dus vertrouwd met het leven als zeeman. De wereld in Moby Dick is beperkt tot de walvisvaarder Pequod en de onmetelijke zee. Maar het verhaal overwint die beperking door de talrijke verwijzingen naar vroegere en eigentijdse literatuur en vooral naar de bijbel. Daardoor neemt het gebeuren mythische vormen aan en ontstijgt kapitein Ahab de gewone menselijke maat. Hij spreekt zijn bemanning toe in een bijbelse taal en weet de mannen mee te slepen in een dodelijk avontuur. Ook de lezer wordt meegesleept door de knappe wijze waarop Melville de spanning in het verhaal heeft opgebouwd. In het begin treedt de zeeman Ismaël op als verteller. Als enige overlevende van de reis doet hij achteraf verslag van de wonderlijke gebeurtenissen. De lezer wordt lang in spanning gehouden, voordat in hoofdstuk 28 kapitein Achab voor het eerst optreedt en nog weer later Moby Dick als het doel van de reis wordt genoemd. Langzaam raakt Ismaël op de achtergrond en neemt een alwetende verteller zijn rol over. Die verteller onderbreekt geregeld het verhaal voor allerlei filosofische overdenkingen. Voor Achab is Moby
Dick de belichaming van alle kwaad, maar de verteller noemt de bovennatuurlijke walvis een ‘grootse god’. Deze god wordt voor de bemanning van de Pequod het noodlot en misschien is dat ook zijn symbolische betekenis. De feitelijke strijd tussen Achab en de walvis wordt op meeslepende wijze verteld en alleen al deze hoofdstukken aan het einde maken een (hernieuwde) kennismaking met deze negentiende-eeuwse roman de moeite waard.
[Dick van Vliet]
| |
■ Ploutarchos
Beroemde Romeinen. Vertaald en toegelicht door H.W.A. van Rooijen-Dijkman. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2008. 611 p. 45 €
Na de selectie van twaalf biografieën van Beroemde Grieken vertaalde Van Rooijen-Dijkman nu ook een keuze van twaalf bekende figuren uit de Romeinse geschiedenis. De Vergelijkende biografieën van de veelschrijver Ploutarchos (ca. 46-120 n.C.) bevatten 23 paren van levensbeschrijvingen, zodat met die twee vertalingen nu zowat de helft van de Vitae parallelae in het Nederlands beschikbaar is. De bekende Romeinen die hier werden opgenomen zijn Camillus, Fabius Maximus, Cato de Oudere, Titus Flaminius, Marius, Sulla, Cicero, Pompeius, Caesar, Cato de Jongere, Brutus en Marcus Antonius. Ploutarchos die vooral bekendheid geniet door zijn ethische geschriften, heeft ook als biograaf een morele bedoeling. Hij geeft wel geen directe adviezen, maar via de omweg van anecdoten en verhalen over, en woorden en daden van de protagonist leert hij de lezer karakter en moreel niveau van de historische figuur inschatten om daaruit dan zelf lessen te trekken. Ploutarchos beweerde geen geschiedenis te willen schrijven, maar biografieën. En eigenlijk zijn die biografieën geen complete levensbeschrijvingen maar evocaties van handelingen, uitspraken en kenmerken die een licht werpen op het karakter van de respectieve figuren. Zijn biografieën werden door de eeuwen heen veel gelezen, en o.m. Shakespeare vond er inspiratie voor zijn toneelwerk. Het is te hopen dat Van Rooijen-Dijkman, die reeds een indrukwekkende Livius in drie volumineuze delen bracht, nu ook tot het einde toe Ploutarchos doorworstelt om dan finaal alle biografieën in de juiste ordening van Griek naast Romein te brengen.
[Patrick Lateur]
| |
■ Lucretius
De natuur van de dingen - De rerum natura. Uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers. Historische Uitgeverij, Groningen, 2008. 612 p., 49,95 €
Het filosofisch leerdicht dat Lucretius in de 1ste helft van de 1ste eeuw v.C. in zowat 7400 hexameters componeerde, heeft de leer van Epikouros voor een ruim Romeins publiek toegankelijk gemaakt en, ondanks de weerstand van christelijke auteurs, een grote invloed uitgeoefend op het Europese denken. Gebaseerd op het atomistisch wereldbeeld van Demokritos, is de kern van het epicuristisch betoog een weerleggen van de angst voor de dood en voor de goden. Dankzij die herwonnen vrijheid ligt de weg naar het genot open. Schrijvers, die een belangrijk deel van zijn academische loopbaan aan Lucretius heeft gewijd en in 1984 de oudere vertaling van Aeg. W. Timmerman bezorgde en inleidde, heeft met dit boekdeel een indrukwekkende prestatie geleverd. In zijn editie van de brontekst schuwt hij afwijkingen van de wetenschappelijke Bailey en de meer populaire Smith niet. Elk van de zes boeken wordt vooraf grondig toegelicht, er is een indringende inleiding over auteur en werk, en een uitgebreide studie over de receptie en invloed van Lucretius in Nederland. De vertaling van de Lucretiuskenner is accuraat, trefzeker van woordkeuze en aan de respectieve thema's aangepast qua register. In de jambische zesvoeters kiest Schrijvers ‘voor een beperkte mate van vrijheid inzake de plaats van de ritmische heffingen en het aantal lettergrepen.’ In de eerste negenenveertig verzen van de ouverture struikelt de lezer evenwel al elf maal (te beginnen met het openingsvers) in wat een jambisch vers zou moeten zijn. Met dit technisch aspect van de vertaling heb ik het eerder moeilijk. Desondanks: deze tweetalige editie van een belangrijk werd uit de Latijnse literatuur en de Europese filosofie zal met haar correcte vertaling en grondige essays in de komende jaren een referentiewerk blijven.
[Patrick Lateur]
| |
■ Diogenes Laërtius
Leven en leer van beroemde filosofen. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. Rein Ferwerda, Damon, Budel, 2008. 512 p. 39,90 €
Ferwerda, die reeds opmerkelijke vertalingen bracht van o.m. Plotinos, Aristoteles, Empedokles, Demokritos en Sextus Empiricus, krijgt met onderhavig boekdeel de derde editie van zijn Diogenes Laërtius. Oorspronkelijk verschenen bij Athenaeum-Polak & Van Gennep, grondig herwerkt voor een uitgave bij Ambo (2000), is deze publicatie een slechts lichtjes gewijzigde druk van de vorige. Dat deze 82 filosofenbiografieën opnieuw beschikbaar zijn is een heuglijk feit. Want voor onze kennis van de antieke wijsbegeerte is Diogenes Laërtios (begin derde eeuw n.C.) van groot belang: quasi alle bronnen waarop hij zich baseerde zijn verloren gegaan. Diogenes wil geen geschiedenis van de Griekse filosofie brengen, maar biografieën van filosofen. Dat betekent dat elke levensbeschrijving een kleurrijk geheel vormt met heel wat anecdoten en details over wijsgeren die hij in scholen en stromingen ordent. Die veeleer oppervlakkige benadering wijzigt bij de behandeling van stoïcijnen, sceptici en epicuristen, wier denken iets meer wordt uitgediept. Aan Diogenes hebben we overigens het behoud te danken van een paar beroemde brieven van Epikouros. Mijn enige kritische opmerking bij deze uitgave blijft de eerder prozaïsche vertaling van de epigrammen van Diogenes en anderen over filosofen. Diogenes is wel geen groot dichter, maar de Griekse verzen vragen naar een sterker Nederlands equivalent, ook qua vorm. Met deze nieuwe editie van Diogenes Laërtios wordt recht gedaan aan een antieke biograaf, die door zijn sappige en tegelijk goed gedocumenteerde vitae de moderne lezer een meer dan leuk opstapje naar de Griekse filosofie aanbiedt.
[Patrick Lateur]
| |
Literair essay
■ Willem Frederik Hermans
Volledige Werken 2: Romans. Ik heb altijd gelijk, De God Denkbaar Denkbaar de God, Drie melodrama's, De Bezige Bij/Van Oorschot, Amsterdam, 2008, 763 p., 35 €
Een van de meest controversiële romans van Willem Frederik Hermans (1921-1995) was Ik heb altijd gelijk, geschreven in het voorjaar van 1951. Het verhaal speelt zich af in 1948, toen Nederland tevergeefs probeerde Indië als kolonie te behouden. De hoofdpersoon is Lodewijk Stegman, een militair die na de mislukte politionele actie in Indonesië tegen zijn zin terugkeert in zijn vaderland. De gefrustreerde en verbitterde sergeant Stegman kankert het hele boek door op Nederland en de maatschappij. Hij weigert zich aan te passen en blijft een buitenstaander, zoals vele personages in het werk van Hermans. De auteur omschreef het werk later als een ‘anti-politieke ideeënroman’. Toen het eerste hoofdstuk ervan in het tijdschrift Podium was verschenen, zette het katholieke dagblad De Volkskrant justitie aan tot vervolging van de auteur wegens opzettelijke belediging van het katholieke volksdeel. Volgens Hermans' hoofdpersoon was dat ‘het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk!’ Uiteindelijk werd Hermans door de rechter vrijgesproken. Hij had zich met succes beroepen op het feit dat de gewraakte uitlatingen niet door hem, maar door een fictief romanpersonage waren gedaan. Hoewel Hermans naar eigen zeggen de titel Ik heb altijd gelijk ironisch had bedoeld, werd hij er later door tegenstanders voortdurend mee om de oren geslagen als bewijs van zijn onverbeterlijke polemische aard. Nu doet de roman gedateerd aan. Hij is alleen nog interessant als tijdsbeeld en door de autobiografische elementen. Zo is de zus van Lodewijk Stegman geïnspireerd op Corrie Hermans, de oudere zus van de auteur die in 1940 zelfmoord pleegde. Dit deel van de Volledige Werken bevat ook de surrealistische roman
De God Denkbaar Denkbaar de God uit 1956, door de tijdgenoten niet begrepen en pas later gewaardeerd als boeiend taalexperiment, en twee door Hermans geheel herschreven vroege romans die samen met Conserve in 1957 onder de titel Drie melodrama's zijn verschenen. Dit vroege werk van Hermans is alleen literairhistorisch nog van enig belang.
[Dick van Vliet]
| |
■ Maria Stahlie
Het woeste gevecht. Uitgeverij Prometheus, Amsterdam, 2008, 94 p. 14,95 €
Wanneer men zijn helden bezingt, begeeft men zich al te vaak op een slap koord. De lezer heeft er allerminst iets aan wanneer een essayist honderden bladzijden lang de invloeden van zijn geliefde schrijvers op zijn eigen schrijverschap blootlegt en daarna bejubelt. Maria Stahlie heeft dit maar al te goed begrepen en in haar essays, die ze zelf het liefst als ‘woeste gevechten’ omschrijft, belicht ze haar helden vanuit alle mogelijke invalshoeken. Voor Stahlie is Italo Svevo's (1861-1928) definitief lijkende verdwijning uit het literaire landschap in het begin van zijn carrière erg tekenend. In die jaren manifesteert Svevo zich als een uitgebalanceerd mens, een man die in staat is tegenslagen te incasseren en te relativeren, een noeste werker met een heldere geest, een goed humeur en een groot inlevingsvermogen. Svevo beschikt met andere woorden over alle deugden om een psychologisch meesterwerk te schrijven, maar het is pas tijdens de Eerste Wereldoorlog wanneer hij in zijn eentje de verlaten fabriek van zijn schoonfamilie bewaakt dat zijn Bekentenissen van Zeno literair gestalte krijgt.
Flannery O'Connor (1925-1964) wordt om dezelfde reden door Stahlie bewonderd. Wanneer O'Connor geïsoleerd raakt door ‘Lupus Erythematosus’, een auto-immuunziekte, leert ze eveneens ‘de afzondering en overzichtelijkheid van haar bestaan te zien als de ideale voorwaarde om op het scherp van de snede werken van de verbeelding te kunnen schrijven’. Verder valt het op dat Stahlie die artiesten weet
| |
| |
te waarderen die dwars tegen de stroom in creëren. De idealist Glenn Gould (1932-1982) is zo'n grote muzikale persoonlijkheid die door zijn excentriek gedrag nooit juist werd ingeschat. Komt daar nog eens bij dat Gould zich vrijheden veroorloofde die hem niet altijd in dank werden afgenomen hoewel ze volgens Stahlie een extra dimensie gaven aan zijn ‘waarachtige’ composities. Het woeste gevecht lost niet alle verwachtingen in. Enerzijds krijg je als lezer het gevoel dat je zit te grasduinen in een of andere biografie van een kunstenaar. Anderzijds geeft Stahlie de indruk te tobben om te tobben en bovendien doorspekt ze haar essaybundel met nietszeggende weetjes uit haar privé-leven. Het woeste gevecht mag dan een grensverleggende kunstzinnige bundel zijn die de lezer ertoe aanzet om zich verder te verdiepen in de gedichten, de films en de muziek van de twaalf helden, toch mist de bundel de noodzakelijke schwung.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ André Capiteyn
Maeterlinck. Een Nobelprijs voor Gent. Uitgeverij Snoeck / Stad Gent, Gent, 2008. 112 p. 20 €
In 1911 werd de Nobelprijs voor de literatuur toegekend aan de Belgische toneelschrijver en dichter Maurice Maeterlinck. Het was de eerste en tot nu toe enige keer dat iemand uit ons land deze hoge literaire onderscheiding in ontvangst mocht nemen. Maeterlinck (1862-1949), die in Gent ter wereld kwam en in het Frans schreef, is in Nederland en Vlaanderen grotendeels vergeten. Tot zijn bekendste werk behoren De blauwe vogel, dat ook werd verfilmd. Pelléas et Mélisande en Serres Chaudes. Maeterlinck doorbrak in zijn werken het realisme en wordt daarmee wel gezien als de eerste moderne toneelschrijver. De auteur werkte nauw samen met kunstenaars als Masereel, Minne en Knopff. In deze schitterend uitgegeven bundel zijn daarvan enkele fraaie voorbeelden opgenomen. Met deze uitgave wil Gent de herinnering aan Maeterlinck aanwakkeren. Deze beknopte biografie bevat enkele passages uit zijn autobiografische Bulles bleues: souvenirs heureux (1948), waarin zijn jeugdjaren in gent erg levendig in beeld gebracht worden. Het boek wordt afgesloten met een overzicht van de plaatsen in Gent die een rol speelden in het leven van Maeterlinck. Voor wie die resterende sporen wil natrekken, bevat de publicatie een handig kaartje voor een literaire wandeling.
[Geert Swaenepoel]
| |
■ Luc Devoldere
Het grote rivierenboek. Schelde, Maas, IJzer, Leie. Een reisverhaal met bloemlezing, Ons Erfdeel vzw, Rekkem, 2008, 176 p. 25 € (29 € Nederland en Europa)
Op vraag van de redactie van Septentrion en De Franse Nederlanden om te schrijven over ‘ces fleuves qui nous unissent’ voer Luc Devoldere, afgevaardigd-bestuurder en hoofdredacteur van Ons Erfdeel, van bron tot monding de vier rivieren af die de Lage Landen verbinden. De vier reisverslagen werden grotendeels ongewijzigd in het boek overgenomen en dat maakt dat een globaal verhaal en visie over het rivierenlandschap met zijn rijke geschiedenis en divergerende ontwikkelingen ontbreekt. Daartegenover staan vier afvaarten die levendig worden geëvoceerd en gedetailleerd weergegeven met zin voor de cultuurhistorische, economische en maatschappelijke dimensie. Devoldere heeft goede ogen en weet zijn observaties raak te verwoorden. Even uitgebreid als de reisbeschrijvingen van de auteur is het vierluik van literaire bloemlezingen die de rivieren of de plaatsen langs die stromen oproepen: gedichten en prozastukken van Beaudelaire en Claus over Péguy en Streuvels tot Van de Woestijne, Verhaeren en Zola, tientallen namen waarvan een paar fragmenten nieuw vertaald werden door o.m. Katelijne De Vuyst en Bart Vonck. Met het mooie fotowerk van Carl Uytterhaegen en Michel Vanneuville, de kleurrijke anthologie en de levendige reisimpressies van Devoldere biedt dit rivierenboek een originele reis in de geest, die ongetwijfeld ook zal uitnodigen tot verkenningen ter plekke.
[Patrick Lateur]
| |
Literair proza
■ Arjen Lubach
Bastaardsuiker. Meulenhoff, Amsterdam, 2008, 206 p. 17,50 €
Na zijn bijzonder gunstig onthaalde debuutroman ‘Mensen die ik ken die mijn moeder hebben gekend’ (2006) gaat Arjen Lubach in ‘Bastaardsuiker’ verder door op het thema van de Muttersuche. Dit keer focust hij in zijn verhaal over de schrijver Mattias Wilderberg die met een writer's block kampt (‘Dat ik nu niet verder kwam, zolang ik niet wist wat mijn eigen verhaal was’ - p. 59), op de figuur van de grootvader. Die is, na zijn welgeteld zeshonderdachttien uren durende loopbaan als minister van Uniezaken en Overzeese gebieden ontgoocheld achtergebleven. In zijn uit twee delen bestaande mémoires tracht hij voor zijn kleinzoon Mattias zijn verhaal te vertellen, niet alleen om zichzelf en zijn rol in het oktoberschandaal dat aan de basis lag van het ontslag van het kabinet, te rechtvaardigen, maar in de eerste plaats om Mattias inzicht te verschaffen in zijn afkomst. Blijkt dat Mattias' moeder haar geliefde Jonas zomaar in de steek heeft gelaten toen ze zwanger bleek te zijn. Jonas heeft Mattias nadien op alle mogelijke verdere omgang met zijn grootvader verboden. In een wervelend verhaal, waarin Mattias via een louche tussenpersoon aan het ontbrekende tweede deel van zijn grootvaders mémoires tracht te raken omdat hij zo weer verder zal kunnen schrijven, wordt een indringend psychologisch portret geschetst van de auteur-verteller. Dat hij een bastaard zou zijn werd ooit door zijn grootvader omgebogen tot ‘bastaardsuiker’, omdat hij ‘zo zoet was’. Gaandeweg komt Mattias achter de waarheid van zijn verleden en slaagt hij erin voor zichzelf de ruimte te scheppen om weer aan de slag te kunnen als auteur. Arjen Lubach heeft binnen de context van een klassiek gegeven (het ontwerp van de persoonlijke genealogie) een roman afgeleverd die met de nodige humor en afstandelijkheid geschreven werd en van begin tot eind weet te boeien.
[Jooris van Hulle]
| |
■ Allard Schröder
De econome, De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 191 p. 18,90 €
Als vertrekpunt voor zijn roman De econome kiest Ako-literatuurprijswinnaar 2002 Allard Schröder voor een intrigerend gegeven: de jonge econome Linde Wielantz neemt in een gigantische verkeersopstopping op een brug een lifter mee. Blijkt dat het gaat om een zekere Silbering, een man rond wie een sfeer van geheimzinnigheid hangt. Voor Linde die als econome alles eerder cijfermatig benadert, betekent de ontmoeting een keerpunt in haar leven. Ze neemt onverwacht vrij op haar werk, trekt naar Duitsland en komt daar in een hotel terecht waar iedereen, van eigenaar tot personeel, schijnt te weten wie ze is. Gaandeweg neemt het verhaal een surrealistische wending. Af en toe daagt Silbering weer op, hij geeft haar zelfs een videoband waarop een ongeluk is te zien waarbij Linde zelf betrokken is. Ze ziet als het ware haar eigen dood. De doodservaring, o.m. nog geïntensifieerd door de herinnering aan haar kindertijd toen ze bijna verdronken was, komt meer en meer centraal te staan. De lezer van De econome gaat binnen het verhaal dan ook op zoek naar allerlei mogelijke verwijzingen: de brug die de Styx kan voorstellen, Silbering die de veerman wordt, een herinnering aan Venetië brengt meteen Der Tod in Venedig voor ogen.... Wat zich echt nog afspeelt binnen de realiteit van alledag en wat in het grensgebeid tussen leven en dood wordt gesitueerd, het blijft allemaal vaag en onbepaald. Allard Schröder lijkt me te zeer te zijn uitgegaan van vooropgestelde premissen die binnen de gehanteerde symbolische verwijzingen ook echt moeten worden waargemaakt. Het resultaat is een roman die zichzelf voorbijholt, de lezer daarbij wat verweesd achterlatend.
[Jooris van Hulle]
| |
■ Marcel Möring
Bederf is de weg van alle vlees en andere novellen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 255 p. 12,50 €
In Marcel Mörings (1957) universum ondernemen de hoofdpersonages vaak een zoektocht van ‘bijbelse of mythische allure’ naar hun identiteit en hun persoonlijke waarheid in een vijandige wereld waar traditionele normen en waarden hun geldigheid hebben verloren. Die lijn kan men in zekere mate doortrekken in Mörings compilatiebundel Bederf is de weg van alle vlees en andere novellen.
Zo gaat in het titelverhaal een jongen van 22, die werkt in een provinciaals hotel-restaurant, op zoek naar de zin van zijn leven. Nadat een collega hem er attent op gemaakt heeft dat hij iets met zijn leven moet aanvangen in plaats van een zoveelste troosteloze ober te worden met ‘achterovergeplakt haar’, giet hij zonder schroom een tweeliterfles afwasmiddel over de resterende biefstukken om daarna de restaurantdeur onherroepelijk achter zich dicht te gooien. In het al even puberale en geforceerde kortverhaal ‘Nachtzwemmen’ (1998) verkijkt een jonge computerprogrammeurzijn kans om iets te beginnen met de mysterieuze en sensuele Blanca. Wanneer hij op het einde van de novelle diezelfde Blanca al te opdringerig het bed wil inkrijgen met kaviaar en champagne wordt hij voor de tweede keer op zijn plaats gezet. Van betere kwaliteit is ‘Modelvliegen’ (2000) waar een vader, een moeder en hun vroegrijpe zoon noodgedwongen een handel drijven in modelvliegtuigjes. Het drietal beleeft de ene komische situatie na de andere: ‘Wat is de bedoeling? Dat we dit ding ook nog schilderen?’ Het vierde kortverhaal ‘Een vrouw’ maakt deel uit van de reeks uitgaven ter gelegenheid van Harry Mulisch' tachtigste verjaardag. Er zitten navenant heel wat allusies in op Mulisch' klassieke roman Twee vrouwen. In Mörings novelle is het een vrouw op middelbare leeftijd die een zoveelste identiteitscrisis ondergaat. Na een flets kinderloos huwelijk met Alfred, zorgt haar vriendin Janine ervoor dat de schittering terug in haar ogen komt.
Bederf is de weg van alle vlees en andere novellen mist de kruisbestuiving van beeld en tekst die van Mörings In Babylon (1997) en Dis (2006) onvergetelijke leesmomenten maakten. De novelles zijn te lichtvoetig en ze missen een grote portie vitaliteit. Wat rest zijn te gemakzuchtige zoektochten naar verloren identiteiten.
[Nicolas Verscheure]
| |
| |
| |
■ Pepijn Lievens
Relaas van een stofzuiger. Houtekiet, Antwerpen-Amsterdam, 2008, 172 p. 17,50 €
Theaterschrijver en ex-acteur Pepijn Lievens (1972) dompelde zich vroeger maar al te graag onder in een voor hem sfeervol cokeland. Steevast streefde hij ernaar om zijn roes te verlengen door allerlei poeders te snuiven, ook al bloedde hij daardoor als een rund. Steeds langere en elkaar sneller opvolgende lijnen maakten het drugsfeest voor Pepijn compleet. Het ultieme hier-en-nu-gevoel was hem heiliger dan al het moois dat de toekomst voor hem in petto kon hebben. Wanneer hij zich na een zoveelste coketrip stoned en stomdronken aanbiedt in het restaurant waar hij werkt, slaat de depressie helemaal toe bij Pepijn. Hij raakt in paniek, loopt verward rond, laat het bestek op de grond kletteren, en hij verliest het overzicht. Daarenboven begint zijn lichamelijke aftakeling.
In het tweede hoofdstuk gaat het met de lichamelijke conditie van Pepijn van kwaad naar erger. Zo belandt hij in een ziekenhuis waar de assistent van de uroloog met heel veel moeite een niersteen uit zijn urineleider haalt. In het volgende hoofdstuk zweeft Pepijn tussen een geregeld leven en dat van een junk totdat het hem te veel wordt en hij ervoor opteert om zich langzaamaan dood te zuipen en vol te snuiven. De situatie lijkt uitzichtloos. In het vierde hoofdstuk weet Pepijn tegen alle verwachtingen in aanknoping te vinden met het leven van een doorsnee mens. Na een safariavontuur in Kenia dat volledig uit de hand loopt, beseft Pepijn ten volle wat hij wil in zijn leven: ‘Nu ik gered ben, is het tijd om mezelf te redden. Om mezelf te verlossen. Ik sta voor een nieuwe uitdaging. Ik moet een wild dier temmen’.
Dit meeslepende autobiografische verhaal verveelt geen enkele seconde. Het is zeer waarheidsgetrouw en blinkt uit in cynisme en zelfironie. De sterke beeldspraak, de scherpe blik van Lievens en de sublieme situatieschetsen in Relaas van een stofzuiger bevelen een verfilming van dit subtiele Vlaamse antwoord op Trainspotting aan. Dit relaas verdient alvast heel veel aandacht in de media en zou deel moeten uitmaken van de anti-drugscampagne van elke school.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ David Nolens
Stilte en melk voor iedereen. Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen 2008, 199 p. 22,50 €
‘Waar waan en werkelijkheid elkaar kruisen, schuiven het huis geluk en het huis ellende in elkaar, zodat het nooit duidelijk is in welke kamer ik me bevind.’ (p.9) Helemaal vooraan in zijn roman ‘Stilte en melk voor iedereen’ legt David Nolens deze bedenking in de mond van het hoofdpersonage Sarah. De relatie met haar man Martin lijkt volledig vastgelopen, nu hij van de ene depressie in de andere sukkelt. Zelf heeft ze de taak op zich genomen zoveel mogelijk mensen de borst te geven. Passeren de revue binnen de setting van de metropool Antwerpen: een jong gezinnetje, de koning, de kardinaal, de zwartzak-politicus, een andere politicus, de hoofdredacteur van een roddelblad, een popmuzikant, een allochtoon die (iets te doorzichtig hier) Otthman heet. Bedoeling van Sarah is de leegte waaraan de westerse mens dreigt tenonder te gaan en die hier treffend wordt gesuggereerd door het beeld van de donut, op te vullen. De hunkering naar liefde blijft als een onderstroom meedrijven op de verhalen die Sarah in het eerste (en ruimste) deel van de roman vertelt en die, vanuit de verschillende invalshoeken die daarbij aan bod komen, op heel wat momenten een beklijvende analyse inhouden van een samenleving die blind voortholt van prestatie naar prestatie. Nolens geeft zijn roman naar het slot tot twee keer toe een verrassende wending. Eerst blijkt dat het verhaal van Sarah eigenlijk uit de pen is gevloeid van haar man, die innerlijk kapot is gegaan aan het nooit ingevulde verlangen vrouw te zijn. En alsof dit nog niet volstond: in het slotdeel trekt de psychiater die Sarah en Martin behandelt, het laken naar zich toe, o.m. met de bekentenis dat hij misschien wel de schuld op zich mag nemen voor het feit dat Martin is vastgelopen in zijn eigen leven. ‘Stilte en melk voor iedereen’ bewijst dat David Nolens een schitterende pen weet te
voeren, maar als roman lijkt het geheel wat te geforceerd inzake ideeëngoed om echt te overtuigen.
[Jooris van Hulle]
| |
■ Vincent Overeem
Misfit. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 254 p. 17,90 €
De naamloze hoofdpersoon uit Vincent Overeems debuutroman Misfit wordt op achttienjarige leeftijd het huis uitgestuurd door zijn Spartaanse vader. Wie verwacht dat de jongeman voortaan radeloos door het leven gaat, heeft het verkeerd voor. Hij ontmoet al vrij snel Stadig die hem een kamer verhuurt en een oude matras cadeau doet. Bovendien zorgt Stadig ervoor dat de jongen wat geld verdient door hem als klusjesman in te schakelen in verschillende panden waar er vloeren moeten gelegd worden.
Wanneer studente Kaat zijn leven binnenwandelt, lijkt het ideale plaatje compleet voor de jongen, maar dat is buiten zijn jongere broertje Krijn gerekend. Krijn, die het thuis eveneens hard te verduren heeft, omdat hij zijn best maar niet wil doen op school en door zijn vader als ‘zwakkeling’ wordt bestempeld, pleegt zelfmoord bij een donkere bosvijver. Diezelfde dag nog wordt de jongeman extra op de proef gesteld wanneer zijn beeldschoon liefje Kaat uit zijn leven verdwijnt na een hevige woordentwist en een bijhorende klap. Tot op dat moment ontroert Misfit. Overeems personages zijn stuk voor stuk prettige raadsels. Ongrijpbare personages in het kwadraat.
Jammer genoeg opteert Overeem in het laatste hoofdstuk voor een sentimentele aanpak die het mysterieuze verhaal volledig onderuithaalt. Een tweede minpunt is het al te expliciete taalgebruik waardoor de personages zich stoerder voordoen dan ze eigenlijk zijn. Misfit mag dan een sprankelend en een helder boek zijn dat heel wat thrillerachtige flashbacks bevat, helaas mist het boek de nodige betovering en is het net niet het ‘buitenbeentje’ in de Nederlandse literatuur.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Laura Broekhuysen
Twee linkerlaarzen. Uitgeverij Querido, Amsterdam, 2008, 110 p. 16,95 €
Wie in vogelvlucht het plot doorneemt van Laura Broekhuysens debuutroman voor volwassenen Twee linkerlaarzen concludeert dat dit de zoveelste bildungsroman is over twee opgroeiende meisjes die het aanvankelijk goed met elkaar kunnen vinden totdat ze door allerlei liefdesperikelen van elkaar weggroeien. Verwacht inhoudelijk gezien geen verbluffende roman, maar de manier waarop het verhaal verteld wordt is hoogst opmerkelijk.
Zo concurreert één van Broekhuysens slotfragmenten moeiteloos met de mooiste zinsneden uit Herman Gorters opus Mei. De lezer wordt ook hier regelrecht een idyllische droomwereld ingezogen waarin hij/zij vergeet wat de pijnen van het ‘opgroeien’ behelzen: ‘Uit de tuin vliegt water, gelach en gepingel, mijn zusjes dansen over de muur in de natte doorzichtige jurken, de witte wijde, het gele rokje, de roze klok die niet klokt, het tutuutje, de geel-wit gestreepte met de scheur, de rooie gebloemde, ze dansen over de tuinmuur...’.
In Twee linkerlaarzen wisselen de twee opgroeiende hartsvriendinnen Juul en Marijn voortdurend voor hen veelbetekende ‘gedachten, fantasieën en grappen’ uit die voor de lezers vaak geheimschrift blijven. Als dat ‘geheimschrift’ dan nog eens taalvuurwerk oplevert, moeten we zonder blozen durven stellen dat dit wel eens het literaire debuut van 2008 zou kunnen zijn. Des te meer omdat de slotzin tot de mooiste liefdeszinnen kan gerekend worden die de Nederlandse literatuur ooit heeft voortgebracht: ‘Ik ren door het gras en ik denk aan gras, ik ren op mijn laarzen een rechte lijn, de kortste weg naar Marijn’.
[Nicolas Verscheure]
| |
Poezië
■ Bernlef
Dwaalwegen. Querido, Amsterdam, 2008, 84 p. 16,95 €
Bernlef was een van de vooraanstaande Zestigers, de dichters die na het talige experiment van de Vijftigers terug wilde keren naar de werkelijkheid. In een eenvoudige taal confronteerden de neo-realisten de lezer met de realiteit. Bij Bernlef leidde dat nooit tot banaliteiten, zoals dat soms gebeurde bij minder sterke adepten, van meet af aan problematiseerde hij het kijken. Het is mooi om zien dat deze problematiek hem bijna vijftig jaar later nog steeds bezighoudt, want ook in Dwaalwegen, zijn nieuwe bundel, gaat het om de waarneming.
Het poëticale gedicht ‘Natuurlijke toestand’ zet de toon: ‘Het landschap delft de dichter op / (niet andersom)’. Dit is een oorlogsverklaring aan de autonome poëzie - het gedicht heeft altijd zijn wortels in de werkelijkheid voor Bernlef. Dat wil echter niet zeggen dat de transformatie van wereld naar tekst probleemloos verloopt. Meer dan eens wordt de onvatbaarheid van de natuur gethematiseerd. Wie probeert om de werkelijkheid vast te leggen, moet wel falen. De realiteit zelf bereik je in het gedicht nooit. De menselijke relatie tot zijn omgeving is immers niet direct, maar bemiddeld, zoals blijkt uit het prachtige ‘Met het blote oog’, waarin het loutere zien voor de mens onvoldoende blijkt om te geloven; hij wil ook begrijpen om zo greep te krijgen op zijn omgeving. Poëzie is een tussenoplossing: ze tracht via taal, bij uitstek een product van de rede, toch zo direct mogelijk met de werkelijkheid in aanraking te komen. Gedichten als ‘Ingekeerd landschap’ en ‘In afwachting’ zijn heel erg neo-realistisch, maar ook in de reeks ‘Aan de voet van de Fuji’, waarin een haikoe-achtige sfeer hangt, beperkt de dichter zich tot omgevingswaarnemingen. Net dit soort schijnbaar neutrale observaties leveren krachtige poëzie op die, net zoals het schilderij in ‘Vruchtbeginsel’ je denken, en dus je leven, in beweging zetten.
Sluiten doet de bundel met een reeks gedichten over moderne uitvindingen. Allemaal proberen ze om greep te krijgen op de natuur, wat slechts gedeeltelijk lukt. Zo blijkt dat ook de lamp van Edison hem niet de uiteindelijke overwinning op de werkelijkheid biedt, want ook deze uitvinder ‘sloot zijn ogen en doofde’. Dwaalwegen is een typische Bernlef, maar wel een hele mooie.
[Carl De Strycker]
| |
| |
| |
■ Kees 't Hart
Ik weet nu alles weer. Uitgeverij Querido, Amsterdam, 2008, 78 p. 16,95 €
Ik weet nu alles weer is de tweede dichtbundel van Kees 't Hart (1944). Op het weinig imponerende gedicht ‘Spiegel’ na dat in navolging van Walt Whitmans Leaves of Grass werd geschreven is dit een zeer evenwichtige bundel waar het banale en het verhevene elkaar feilloos ontmoeten. 't Harts voetbalgedicht ‘Tuitjenhorn’ is niet alleen goed doordacht, maar vooral diepdoorleefd. Zo bezingt 't Hart zowel Gorter als de eerste voetbaldichter van ‘epische allure’ als de voetballer zelf die nooit een dichter is geweest maar wel de traditie en de rituelen van zijn spel tot op het bot kent. Innig mooi is 't Harts ode aan meestermuzikant Frank Zappa en meerbepaald aan het wonderbaarlijke concert in '68 toen 't Hart nog een ‘teenybopper-specialist’ was die ‘ritmiek’ en ‘metriek’ tot in de toppen van zijn vingers voelde. Voor wie het wat abstracter mag, is er het openingsgedicht ‘De dingen’ waarin 't Hart declameert dat de dingen nu eenmaal in taal ongrijpbaar zijn: ‘... Het liefst nemen de dingen geen afscheid / Van dingen omdat ze dingen willen zijn / En zich andere dingen willen voorstellen / De dingen zijn heel graag hoedenspelden / Zonder dat ze aan hoedenspelden denken’.
Het empathisch vermogen van 't Hart is zeer groot waardoor Ik weet nu alles weer een uitermate geëngageerde tocht is doorheen het boeiende landschap van muziek, theater, sport, literatuur en schilderkunst. Kortom, een alomvattende bundel van een dichter die met zijn taal speelt alsof hij een voetballer is die geen slappe boogbal nastreeft maar een keiharde, meedogenloze en doelbewuste trap.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Luuk Gruwez
Lagerwal. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008. 51 p. 15,95 €
Met Lagerwal toont Luuk Gruwez dat een indrukwekkende dichtbundel niet altijd veel thematische of vormelijke originaliteit nodig heeft. In een klassieke vierdeling navigeert hij van de dood naar het seksuele, met omwegen langs de stilte, de liefde en het goddelijke. De voorspelbare richting van de bundel wordt echter moeiteloos gecompenseerd door de nuchtere uitvoering en ingenieuze taalwendingen, waardoor Lagerwal op een hoger niveau komt te staan dan de titel laat uitschijnen.
In vier delen creëert Gruwez netjes afgelijnde hoofdstukken waarbinnen hij al snel buiten de lijntjes kleurt. ‘Extra Time’ gaat in de eerste plaats over de dood en het uitstellen ervan, ‘Artiesten, meneer’ over de vloek en zegen van artistieke schoonheid, ‘Plaats en tijd’ over de eigenzinnigheid van plaatsen als Watou en Hasselt, en ‘Sprekend vlees’ over lichamelijkheid en alles wat lekker is. Die vormelijke rigiditeit wordt doorbroken door kunstige taalspelletjes in ‘Moeders’ en ‘Rideau’, die veel te snel verglijden naar lange spreektalige verzen met een minimum aan rijmwoorden. Toch weet de dichter constant een poëtische ondertoon te suggereren, al is het maar dankzij prachtige neologismen als ‘testeronesk’, ‘het douwderideine’ en ‘mankementig’.
Op de meest onverwachte momenten tovert Gruwez een glimlach op de lippen van de lezer. Na een tiental vrij herkenbaar realistische gedichten komt in ‘Berceuse’ opeens een kamer tot leven, waarna God overuren draait voor ‘een bestaantje van maar vijfenderig jaar’ in ‘God betreurt Mozart & co’. Vanaf dat moment is zelfrelativering en spot alomtegenwoordig. De dichter blijkt geen almachtig verwaand individu te zijn en is niet meer dan een speelbal van zijn eigen gedichten, die ‘hun dichters nooit eens op een pilsje trakteren’. Met een ironiserende knipoog noemt Gruwez de poëzie de ‘oudste industrie van het verdriet’ en eindigt hij paradoxaal met ‘geen enkel rijmwoord, niets zoals het hoort’. Een scherp slot voor een frisse bundel die dankzij fijnzinnig taalgebruik en droog relativisme moeiteloos boven die industriële massaproductie uitstijgt.
[Elly Simoens]
| |
■ Lloyd Haft
Deze poelen, deze geest. Querido, Amsterdam, 2008, 88 p. 16,95 €
De nieuwe bundel van de Amerikaanse, in het Nederlands publicerende sinoloog Lloyd Haft bevat voornamelijk gelegenheidsverzen in de letterlijke betekenis van dat woord. De gedichten gaan telkens uit van een anekdote, een concrete situatie die in twee, drie lijntjes wordt beschreven en dan in het gedicht zelf wordt opgerekt tot iets wat de specifieke aanleiding overstijgt. Gedichten zijn voor Haft dus altijd in de realiteit geworteld en als lezer krijg je nu te zien hoe de werkelijkheid tot poëzie wordt omgevormd.
De bundel opent met verzen die ontstaan zijn bij de pensionering van de academicus Haft. In het openingsgedicht leidt het leeghalen van de boekenkast op de universiteit tot een mijmering over de verhouding tussen tekst en wereld: ‘Ik heb het zelf / gezegd: liever licht / dan woorden over licht’. Zo is in het overgrote deel van dit boek een schijnbaar banale gebeurtenis de aanleiding voor een diepere overpeinzing: kweeperenjam doet terugdenken aan de jeugd, een bepaalde inval van zonlicht brengt het denken aan een overleden zonnige persoon met zich mee, het afnemen van het kruisbeeld in het kantoor levert een gedicht over geloofstwijfel op enzovoort. Kleine momenten in het leven worden in het gedicht verbijzonderd. Dat is ook zo voor de geestige cyclus ‘Schadelijke stoffen’ waarin Haft gedichten wijdt aan respectievelijk tabak, asbest, kwik en co2. Daarna volgen een aantal poëticale verzen, met als hoogtepunt de reeks ‘Achter Oud-Poelgeest’ waaraan de titel van de bundel is ontleend. Daar wordt de breuk tussen cultuur en natuur verbeeld en telkens leidt een element in de taal, het geestelijke product bij uitstek, tot de vaststelling dat de mens steeds verder van zijn omgeving vervreemdt. Het mooist is dat in het gedicht waarin Haft beschrijft dat het woord ‘boek’ in etymologische woordenboeken niet langer van ‘beuk’ wordt afgeleid. Knap zijn ook de ‘Twee brieven aan Gerrit Kouwenaar’ waarin de dichter de bekendste poëticale stelling van Kouwenaar - ‘Van alle maken is doodmaken / wel het volmaaktste’ - krachtig weerlegt.
Hafts beelden zijn vooral aan de natuur ontleend (prachtig is hoe Haft een merel beschrijft die een andere leert vliegen) en de stijl is uitgepuurd en rustig. Het is de Chinese invloed die je in al deze verzen voelt. Het verleent Hafts oeuvre een bijzondere plaats binnen de Nederlandse literatuur. Het is een oase van rust die nog door te weinig lezers is ontdekt.
[Carl De Strycker]
| |
■ Pat Donnez
Hotemetoten. Gedichten voor kinderen en andere grote mensen. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2008, 59 p. 15,95 €
In 2007 debuteerde radiomaker Pat Donnez (1958) met de gedichtenbundel Het is een mooi leven (zolang je niet bestaat). De meeste recensenten verweten Donnez toen dat hij met ‘lauwe beeldspraak’ zijn dialogen vakkundig liet vastklonteren in een ‘nietszeggende woordenbrij’ of dat zijn bundel ‘te licht’ en ‘te grotesk’ was. Met zijn tweede dichtbundel, zijn eerste kinderbundel, Hotemetoten lijkt hij een beter draagvlak gevonden te hebben om gestalte te geven aan zijn fantasierijke en grappige poëzie.
Wie kent het gevoel niet om je ouders eens grondig te verwensen. Vanuit meesterlijk kinderstandpunt verwoordt Donnez erg levendig die verwensingen aan het adres van de ouders: ‘Heb jij dat ook wel / dat je denkt: verdorie, / mijn mama die kan zeuren. / Ik zou haar zo verscheuren / in duizend snippers van gekleurd papier / en ze laten vliegen, heel ver weg van hier...’. Vervolgens bekritiseert Donnez vlijmscherp de gedesoriënteerde kind-ouderrelatie waarbij de ouders uit elkaar gaan en er elk een nieuwe relatie op nahouden. Het is het kind dat de ouders tot de orde roept nadat de slippertjes van zijn ouders beëindigd zijn: ‘“Toedeloe is bij Poezeloe.” zie mama./ “En omgekeerd”, vulde papa aan. / “Oké, naar binnen,” riep ik in een ferme taal. / “Maar denk eraan, het is de allerlaatste maal”’.
Donnez heeft zowel inhoudelijk als stilistisch veel gesleuteld aan zijn bundel. De vormgeving is uitermate geslaagd. Zo staat aan het begin van de bundel een kaart van Hotemetoten afgebeeld, met daar de titels van de zeventien gedichten op ‘gelokaliseerd’. De bijhorende illustraties van Ann Kestens (1976) zijn verrassend eigenzinnig en ze sluiten perfect aan bij de thema's van de gedichten: verliefdheid, kinderlogica, voetbal, angst en klimaat. Tekstueel gezien zit Donnez op dezelfde golflengte als tekstschrijver Bart Peeters. Beiden streven dingen na die eigenlijk niet kunnen, maar des te meer plezier bezorgen aan de kinderen. Zo werken de taalspelletjes in ‘Hotemetoten’ en in ‘De kikvorskrokodil’ meer dan aanstekelijk. Hotemetoten heeft zijn ondertitel ‘Gedichten voor kinderen en andere grote mensen’ allesbehalve gestolen. Dit zijn stuk voor stuk fonkelende gedichten om te koesteren.
[Nicolas Verscheure]
| |
■ Peter Holvoet-Hanssen
Navagio. Wrakhoutgedichten. Prometheus, Amsterdam, 2008, 64 p. 17,95 €
Al te vaak wordt Peter Holvoet-Hanssen vereenzelvigd met zijn optredens. Als performer is hij de o zo leuke piraat die goedklinkende liedjes zingt. Deze dichter reduceren tot een prettig gestoorde entertainer zoals dat in de receptie veel te vaak gebeurt, doet echter geen recht aan zijn poëzie. Die is inderdaad speels, maar ze is dat slechts aan de oppervlakte. Holvoet-Hanssens taalspel is niet vrijblijvend, maar onderstreept dat er veel op het spel staat. Dat blijkt ook weer uit Navagio, na het terecht bekroonde Spinalonga opnieuw een bundel waarin de speelvogel geconfronteerd wordt met de harde realiteit en gedwongen wordt om groot te worden. Dat levert grootse poëzie op en Holvoet-Hanssens meest volwassen bundel.
Kwam in de voorganger de dood al aan het venster kloppen, in Navagio is ze alomtegenwoordig. Het enige wat de dichter daar tegenover kan plaatsen is poëzie. De bundel opent met een dwingend opdracht: ‘bouw dan van wrakhout een schip en doop het Navagio’. Het lijkt allemaal spel, maar de inzet is groot: dit is schrijven op leven en dood, schrijven om te overleven. De dichter klampt zich vast aan wrakhout: flarden werkelijkheid, herinneringen en woorden en verzamelt die tot gedichten. Het is een schamele poging om weerwerk te bieden, want ook poëzie staat machteloos. Het schip dat de dichter bouwt om de woelige wateren van het leven mee te bezeilen, is gedoemd om te vergaan, zoals de titel al voorspelt. Navagio is immers een bekend scheepswrak op het Griekse eiland Zakynthos. Nee, poëzie helpt niet in nood: ‘dood o was uw woord maar een lamp voor die koude voetjes’, zelfs warmte biedt het gedicht niet en de dichter is elke illusie kwijt, zo lijkt het, maar toch. In het prachtige im memoriam matris ‘De pechvogel’ (met het naar de keel grijpende openingsvers ‘mijn moedertje is nooit meer slapeloos - dag’) probeert de dichter opnieuw de vervoering van de literatuur uit: ‘stijg op, vlieg mee’ en ook in de rest van de bundel, die opvallend vaak aan muziek refereert, probeert hij een roes te creëren en via poëzie te ontsnappen, zoals in het titelgedicht: ‘ik laat het ruisen / achter mij / het razend ruisen / land en tij / voorbij de einder / en de dood / voorbij dit leven / as en schroot’. Even uit de realiteit verdwijnen lukt, maar dan dringt de werkelijkheid zich weer pijnlijk op in het laatste gedicht waarin moord en doodslag overheersen.
Navagio is nog beter dan Spinalonga. Het is ‘het slot van een exploratiereis’ zegt de schrijver in de verantwoording. Benieuwd welke nieuwe oorden Holvoet-Hanssen in de toekomst opzoekt.
[Carl De Strycker]
| |
| |
| |
■ Pieter Boskma
Het violette uur. Gedichten. Prometheus, Amsterdam, 2008, 84 p. 19,95 €
Eind jaren tachtig was Pieter Boskma een van de Maximalen, een groep dichters die zich verzette tegen wat hij noemde ‘het verstarde, ingedutte, hermetisch-academische poëzieklimaat’. Zij willen ‘warmbloedige poëzie’, gedichten ‘waarin het weer ging om het volledige leven zelf’. Het is na een periode waarin de autonome lyriek het voor het zeggen heeft een nieuwe opstoot van romantiek in de Nederlandse literatuur en Boskma moet wel de meest romantische (geweest) zijn. Dat blijkt nu, twintig jaar na Maximaal, opnieuw uit zijn nieuwe, geweldige bundel Het violette uur. Daarin gaat het schaamteloos over liefde, over het verlangen naar de onbezorgde kindertijd en over het gevecht tegen de dood. In het openingsgedicht rijdt hij een visioenachtige wereld in en belandt in een moderne stad waarin hij heen en weer wordt geslingerd tussen extreme gevoelens. Dat hij zich daar niet thuis voelt, blijkt uit verschillende gedichten, maar het sterkst wordt dat duidelijk in de reeks ‘Terug op de strandwal’ waarin hij de banaliteit van het moderne leven hekelt en vraagt om een ‘neoromantisch reveil’. Rust vindt hij uiteindelijk pas in het door hem bezongen duinlandschap. Dat is de plek waar hij tot bezinning, inkeer en aanvaarding komt, zoals blijkt uit het prachtige eerste gedicht van de slotcyclus ‘Onder de monnikskap’.
Boskma is vooral een beeldend dichter en uit Het violette uur spreekt die beeldende kracht zeer sterk. Vooral in het beschrijven van het landschap is hij een meester. Prachtig is bijvoorbeeld dit vers waarin de sneeuw door een briesje van de takken valt: ‘Het bos in zijn witjas en scalpel de wind’. De bundel staat vol van dat soort heerlijk verwoorde observaties die de wereld net iets minder afgezaagd maken dan hij ons anders voorkomt. Boskma schrijft romantische poëzie zonder ooit kleverig te worden en hij weet de goedkope clichés te mijden. Dat maakt van Het violette uur een van de sterkste poëziepublicaties van het jaar.
[Carl De Strycker]
| |
■ Jan Lauwereyns
Vloeistof en welvaart. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 45 p. 16,90 €
Lauwereyns zet de toon in deze bundel door woorden uit heel verschillende registers met elkaar te combineren: ‘tederheid’, ‘wierook’, ‘isotoop’ en ‘fusie’. In het spanningsveld dat zo ontstaat, neemt Lauwereyns het concept definitie onder de loep. Want wat is de verhouding tussen een strak gedefinieerde term uit de chemie als ‘isotoop’ en een abstract en vluchtig idee als ‘sublimiteit’? Deze poëzie lijkt een brug te willen slaan tussen wetenschap en poëzie, door te tonen hoe dicht ‘waterdichte bewijskracht’ ligt bij ‘vervoering’. Uit zijn essay Splash bleek al dat Lauwereyns gefascineerd is door de verhouding tussen poëzie en wiskunde. Volgens hem zijn dit twee bijzondere vormen van taal die gemeen hebben dat ze in feite sleutels zijn tot iets dieperliggends, iets dat vaak onverwacht, via associaties, ontdekt wordt. Ook in deze bundel, die heel wat wiskundige termen bevat, gaat Lauwereyns dieper in op deze relatie: ‘rijmen is een / pienter algoritmetje voor wilde verbeelding’.
De manier waarop Lauwereyns consequent onlogische verbanden blijft leggen komt op de duur wel wat neurotisch over. Alsof het gaat om een principe dat moet gevolgd worden. Toch is ook dit ongetwijfeld een bewuste zet. Lauwereyns wil natuurlijk net datgene blootleggen dat hem zo fascineert aan poëzie (én aan wiskunde): het principiële, het onontkoombare, het dwingende, datgene dat ons naar nieuwe betekenissen voert. Bovendien is er wel degelijk een onontkoombaar principe in deze gedichten: de muzikaliteit. De gedichten klinken bijzonder goed. Als er iets is dat het allegaartje aan woorden bij elkaar houdt is het wel de cohesie van de kadans.
[Johanna Cassiers]
| |
■ Margreet Schouwenaar
Wegen om te komen. Gedichten. Querido, Amsterdam, 2008, 56 p. 17,95 €
Met Wegen om te komen is Margreet Schouwenaar aan haar zevende bundel toe. Net zoals bij vorige publicaties bedenkt ze een prachtige titel: heerlijk meerzinnig (‘wegen’ kan zelfstandig naamwoord of werkwoord zijn), mooi suggestief. Openen doet haar nieuwste met het programmatische gedicht ‘De wereld is een blik’, waarin ze opnieuw met de dubbelzinnigheid van het woord speelt: is de wereld een blik dat je zoals een busje cola opentrekt of gaat het om het kijken? Alleszins ontpopt Schouwenaar zich in Wegen om te komen tot een aandachtig observator. De ik die in deze gedichten figureert is niet het actieve hoofdpersonage, wel de instantie die vanuit een zijpositie scherp waarneemt. Dat levert vaak mooie en verrassende beschrijvingen op, maar meer dan eens verliest de dichteres zich ook in die beschrijvingskunst. Wat opvalt, is dat ze vaak heel veel woorden nodig heeft en dat leidt soms wauwelpoëzie, weinig originele beeldspraak of zwakke grapjes als: ‘Als de wind huilt blijven tranen / uit, het is de lucht die jammert’. Op haar best is Schouwenaar wanneer ze de tafereeltjes die ze beschrijft laat doordringen door de écriture en zo aangeeft: dit is niet de werkelijkheid, maar een tekst. Dat gebeurt bijvoorbeeld in ‘Zaal 410, waarin mijn vader’, een beschrijving van de klinische, witte ziekenhuisomgeving die resulteert in de slotregel: ‘Er is een witregel gebleven’. In dat soort gedichten is de inzet groter dan het mooi verwoorden van een bijzonder moment uit de realiteit en wordt er gepeild naar de relatie werkelijkheid-kunst. En dan wordt de vraag al gauw waartoe poëzie dient. In ‘Dun waarop zij tokkelt’ lukt het niet om iemand te vatten in het gedicht en in de laatste cyclus ‘Er is altijd een
reden’ wordt er duidelijk gekozen voor een actievere rol in het bestaan dan die van louter observator. Het slotvers doet alvast het beste vermoeden voor de nieuwe poëzie van Schouwenaar. Ze neemt er afscheid van te veel gepraat: ‘Ik hield van de profeten, kanseltreders / die welbespraakt preekten over de daden’ en stelt daar poëzie tegenover die het allemaal minder zeker weet: ‘In scharmaaiende verzen verdwijnt / de horigheid, struikelend ga ik / richting paradijs.’ Moge dat het doel zijn voor een volgende bundel.
[Carl De Strycker]
| |
■ Bart Meuleman
omdat ik ziek werd. Querido, Amsterdam, 2008, 48 p. 15,25 €
Bart Meuleman is theaterauteur en kinderschrijver, maar ook dichter van unheimliche verzen. In hun zakelijke, weinig poëtische taal lijken de gedichten op het eerste gezicht mededelingen, maar er spreekt een ontluisterend wereldbeeld uit. In zijn nieuwe bundel, omdat ik ziek werd, grossiert Meuleman in misantropie. In zijn vorige verzameling gedichten ging het er al onzacht aan toe, nu is zijn afkeer voor de mens(heid) wel heel expliciet. Hij opent al met de mededeling ‘nu we allebei dood zijn / is het rustig praten bij dit minzame weertje’. In dit gedicht wordt een kernramp geëvoceerd, maar die blijkt positief ervaren te worden. Geen gezeik meer van mensen, dat is waar de ik naar verlangt. Hij wordt ziek van het gewauwel, zoals uit het titelgedicht blijkt, en verveelt zich enkel in het bijzijn van anderen: ‘verveling nooit, tenzij met andere mensen’. Ontsnappen kan hij alleen via de slaap: ‘genot is voor mij de eensklapse val in de slaap’, de lach of de muziek. Daarin kan hij even de controle verliezen, zij het nooit volledig. De eerste afdeling heet niet voor niets ‘wakker blijven’, dat betekent: alert blijven, maar ook: niet dood gaan. Meuleman is op zoek naar een leven zonder bewustzijn. Dieren zijn daarbij het grote voorbeeld. Zij leven zonder denken en dus zonder problemen. Het is het verstand dat de liefde verhindert in het prachtige ‘hier liggen we, een mond van elkaar verwijderd’; twee gedichten voordien heet het ‘we zijn helaas geen honden’. Die spelen immers het liefdesspel zonder voorbehoud: een hitsige hond neemt gewoon de teef, zonder dat het consequenties heeft. Onze mogelijkheid tot reflecteren lijkt ons superieur te maken aan het beest, maar enkel daaruit ontstaan alle moeilijkheden. Meuleman wil ietsjes minder bewust in het leven
staan. Als het niet kan als een dier, dan als een kind, zo blijkt uit de laatste gedichten. De doodsgedachte - de eeuwige slaap als ultieme vorm van onbewustzijn - uit het eerste gedicht wordt in de laatste regels van de bundel krachtig verworpen. Genezing van ons hyperbewustzijn bestaat niet, pijnstilling wel: in de muziek, de slaap, de lach. En in Meulemans gedichten die je doen nadenken over de greep van het denken op ons leven.
[Carl De Strycker]
| |
■ Hester Knibbe
Bedrieglijke dagen. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2008, 71p. 16,95 €
Tijd en de natuur zijn machtig. Daardoor lijken het geluk en de werkelijkheid vaak bedrieglijk en van korte duur in Hester Knibbes universum. De mens kan niet anders dan meedraaien in zijn levenscyclus: ‘wij die groter eerst dan/ krimpen rimpelen versimpelen/ tot niet: steeds anders dan daarnet. Of// grilliger: je zult van A naar Z, maar dan -zo ongeveer bij J- staat plots het lot/ je in de weg en neemt je mee.’
Net zoals in vorige bundels als De buigzaamheid van steen gebruikt Knibbe vaak de symboliek van een steen om haar dode zoon te herdenken. Wellicht een poging om het niet- levende adem te willen inblazen en te transponeren naar de wereld van het zijn. Gelukkig is er ook een tegengewicht voor de fatalistische doodsidee, in de vorm van understatement.
Haar eenvoudige beelden blijven lang nazinderen, zoals een foto op je netvlies kan branden. Niet alleen heeft Hester Knibbe inhoudelijk veel aandacht voor de lens waarmee we naar de werkelijkheid kijken en de vervormingen, maar beheerst ze ook stilistisch het metier van een goede fotograaf.
Ontroerend is de cyclus ‘Memento’, waarin ze haar overleden moeder herdenkt. De dood lijkt een dief die in haar is afgedaald en haar van al haar vaardigheden berooft. De gekortwiekte moeder praat tegen de dood in: ‘wie zijn mond houdt krijgt het koud’ (p. 62). Ze wil haar lichaam afsluiten, maar beseft te laat dat het onheil in haar schuilt. Misschien wordt het leven te zwaar van herinnering: ‘... want wij zijn stof en daarom stoffen wij/ tot aan de jongste snik herinneringen af...’ (...) ‘Doen jullie/ straks de deur wel goed op slot!’
Ik ben geraakt door deze doordachte, niet-sentimentele en daarom interessante gedichten, die je best mondjesmaat kunt proeven.
[Hilde Lauwers]
| |
■ H.H. ter Balkt
Vuur. De Bezige Bij, Amsterdam, 2008, 80 p. 16,50 €
‘En geef me vuur / nee geen lucifer natuurlijk maar passie elk uur’ zong Raymond van het Groenewoud. In Ter Balkts nieuwe bundel is het vuur een meer gelaagd motief dan bij de Vlaamse bard. Ook bij hem staat het voor passie, voor de liefde voor de poëzie, de dichterlijke bezieling, maar tegelijk is het vuur ook een verwoestende kracht, zowel letterlijk (in ‘Na de luchtaanval vernietigen bommen Nijmegen) als figuurlijk. In ‘Bleu vuur’ is de mens zo in de ban van het vuurwerk dat hij niet ziet dat de wereld rondom
| |
| |
hem in nood verkeert. Opnieuw is dat namelijk het hoofdthema van Ter Balkts: de teloorgang van de natuur, de vernietiging van ons milieu. In veel van z'n gedichten wijst hij op die nefaste evolutie en op de kloof die er tussen mens en natuur gegroeid is. Poëzie moet en kan die oorspronkelijke band herstellen volgens de dichter. Draait de wereld door zoals hij nu bezig is, dan gaan we recht op onze ondergang af: de ware schoonheid van een plant in een besneeuwd landschap kennen we, o ironie, enkel nog via een afbeelding op een postzegel (‘De lampionplant’), natuurgebied moet plaats maken voor louter geldgewin (‘De toeëigenaars werden grondwolven’). Die wijze van leven leidt tot verdorring en uiteindelijk tot zelfvernietiging. De dichter verzet zich daartegen. In ‘Dertien regels’ beschrijf hij de eenheidservaring met de natuur en onderstreept zijn verbondenheid door er net geen sonnet (veertien regels) van te maken. In ‘Poëzie’ geeft hij dan weer in prachtige beelden de ontwikkeling en aftakeling van de dichtkunst weer: kon ze vroeger het onmogelijke mogelijk maken, nu is het een stil en navelstarend taalmechaniekje. Even verder zweert hij dat soort lyriek af, maar smeekt hij ‘Ga naar huis, Poëzie, en neem mij mee’. De ware poëzie, die met een hoofdletter P, wordt pas opnieuw mogelijk wanneer men met alle experimenten (in het openingsgedicht krijgen de Vijftigers een veeg uit de pan) breekt en eigenzinnig opnieuw een soort natuurlyriek gaat bedrijven. Dat brengt Ter Balkt in een aantal prachtige gedichten dan ook in de praktijk: ‘De dennen’ is in dat opzicht een hoogtepunt en ook ‘IJzel en de brem’ is een prachtig stilleven. Vuur is een knappe bundel van een dichter die op alle vlakken tegen de stroom in roeit.
[Carl De Strycker]
| |
Jeugdliteratuur
■ Marcus Sedgwick
De voorspelling. Van Goor, Houten, 2008, 286 p. 17,95 €
Engelse soldaten nemen in 1915 volop deel aan de wereldoorlog op het continent. Pas na lang aandringen bij haar vader, die arts is, mag de 17-jarige Sasha in de vrijwillige verpleging gaan. Sasha ervaart dat ze de dood van iemand kan voorspellen. Niemand gelooft haar als ze over die gave vertelt en dat frustreert haar. Haar oudste broer Edward sneuvelt in Frankrijk en haar jongste broer Thomas trekt ook als soldaat naar de oorlog. Als Sasha zijn dood voor ogen ziet, vlucht ze vermomd als verpleegster naar Frankrijk. Ze probeert Thomas te vinden in de hoop dat ze het lot kan keren. Het verhaal geeft eerst een sfeervol en genuanceerd beeld van de opvang van gewonde en zieke soldaten in Engeland. Ook verschillende meningen over de oorlog komen aan bod. Daarop volgt een indringend relaas van een tocht langs het oorlogsfront in Frankrijk in 1916. De troepenbewegingen, de coördinatie achter het front, het transport en de verzorging van gewonden en ten slotte de verwoestingen en de verliezen aan het front bij de Somme zelf, worden levensecht beschreven. Doorheen de avontuurlijke tocht van Sasha en de verrassende ontknoping zit veel historische informatie verweven. Het boek blijft boeien door het snelle verhaaltempo, de accurate beschrijvingen en de markante personages. De psyche van Sasha, haar verwarring en het worstelen met de traumatische visioenen, wordt treffend beschreven. De symboliek van de raaf en de verwijzingen naar de figuur van Cassandra vergroten de spanning en de tragiek. Dit is een boeiende adolescentenroman die ook volwassenen kan aanspreken.
[Ria De Schepper]
| |
■ Joke van Leeuwen
Een halve hond heel denken. Een boek over kijken, Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2008, 125 p. 18,95 €
Bizarre tekeningen, spitsvondige woordspelingen, titels als ‘Vier manieren om op iemand te wachten’, ‘Waarom een buitenboordmotor eenzaam is’,... Joke van Leeuwen haalt graag wat verrassends uit de kast om lezers voor zich te winnen. Waarop doelt de auteur ditmaal met ‘Een halve hond heel denken. Een boek over kijken’?
Dit boek is duidelijk geschreven voor jonge lezers tussen pakweg 8 en 12 jaar, die uit zichzelf vaak méér zien in een ‘halve hond’ dan volwassenen. De volwassene van goede wil zal echter even vlot inzien dat hij, door de jaren heen, veelal naar zijn omgeving kijkt zonder écht te kijken. Dat is oud nieuws. Van Leeuwen wijst ons daarop, nooit écht met het vingertje, maar wel ontnuchterend met vele herkenbare voorbeelden. We kijken naar een of ander voorwerp en besluiten automatisch wat het is, waarom het ergens ligt of staat, van wie het zou kunnen zijn enz. Leuk is, natuurlijk, dat dat vanzelfsprekende je wel eens voor verrassingen zet: een keukenmes dat ogen blijkt te hebben waarmee het je aankijkt, een onderschrift bij een foto dat de inhoud van de foto anders interpreteert dan eigenlijk de bedoeling was, gezichtsbedrog, de functie van licht in een schilderij of op een foto,... Van Leeuwen verheldert een en ander met tekeningen of haalt inspiratie uit werk van beroemde kunstenaars.
In tegenstelling tot Gerrit Komrij die in ‘De snor van Dali’ (Waanders Uitgevers, 2005) een al even jong publiek inleidt in leven en werk van die ‘gekke meneer’, en hen ook leert kijken naar zijn werk, komt Van Leeuwen in ‘Een halve hond heel denken’ niet verder dan wat vrije associaties op het thema ‘kijken’; het boek heeft weinig samenhang, springt van beelden over kleuren naar licht, perspectieven en de Gulden Snede.
Maar dat zullen de jonge lezers wellicht niet zo erg vinden. Zij kunnen genieten van tekst en tekeningen, terwijl ze hun kijkgedrag testen via de proefjes die Van Leeuwen in haar boek aanreikt. Het ‘filmpje’ dat je onderaan de pagina's kan zien als je het boek snel doorbladert, is ook een vondst!
Kortom, kijkplezier verzekerd.
[Hilde van Looveren]
| |
■ Els Beerten
Allemaal willen we de hemel. Querido, Amsterdam, 2008, 498 p. 17,95 €
Tijdens de Tweede Wereldoorlog raken de twee vrienden Jef en Ward vervreemd van elkaar. Ward trekt uit idealisme ten strijde naar het Oostfront en ondervindt daar na de oorlog de negatieve gevolgen van. Jef blijft thuis en wordt na de oorlog geëerd als held. Hun verschillende keuzes hebben grote gevolgen voor hun leven tijdens en na de oorlog. Het boek analyseert wat oorlog met mensen doet: gezinnen en vrienden worden uit elkaar gehaald en ieder probeert op zijn manier te overleven. De oorlog onteert mensen en drijft hen tot het uiterste. Deze diepgaande psychologische roman vertelt over jonge mensen in oorlogstijd, over hun dromen en idealen en de conseguenties van hun daden. Zoveel hangt af van omstandigheden, beïnvloeding of manipulatie want alleen met heldhaftig te zijn, verdien je de hemel niet. Wat is goed en kwaad? Wanneer ben je een held of een verrader? Wat is vriendschap en liefde waard in ongewone omstandigheden? Welke keuzes hebben mensen en hoe gaan ze om met de gevolgen van hun keuzes? Een rode draad doorheen het verhaal is de muziek, die een krachtige uitlaatklep is voor gevoelens. Het verhaal is opgebouwd uit korte hoofdstukken, elk vanuit een verschillend personage verteld. In het eerste deel staat de oorlogsperiode 1943-1945 centraal, vooral gezien vanuit het standpunt van Jef, zijn zus Reneé en zijn broertje Remi. Het tweede deel focust vooral op Ward aan het einde van de oorlog en erna. Het is telkens even wennen om uit de zoeken wie aan het woord is als ikfiguur maar uit de context is dat vlug duidelijk. Het verhaal is minutieus opgebouwd, als een puzzel waarbij telkens nieuwe elementen worden aangebracht. De stijl is direct en krachtig met kernachtige dialogen. Het boek leest heel vlot, ook al vraagt het door de fragmentarische verhaalopbouw en de tijdsprongen concentratie. Eens je als lezer meer en meer verbanden ziet,
krijg je niet alleen gebeurtenissen aangereikt, maar trekken de uitgediepte relaties en emoties van de personages je mee in het verhaal. Het is dat breed en genuanceerd scala van belevenissen en gevoelens dat adolescenten maar ook volwassenen kan boeien.
[Ria De Schepper]
| |
■ Meg Rosoff
Wat ik was. Moon, Amsterdam, 2008, 224 p. 15,95 €
De derde adolescentenroman van deze Amerikaans-Britse schrijfster bevat opnieuw krachtige personages en aparte relaties. De honderdjarige Hilary blikt terug op zijn kostschooltijd bij de kust van East-Anglia in 1962. Hij is al van twee kostscholen weggestuurd en belandt als zestienjarige in St. Oswald. Hij ondergaat de strakke hiërarchie, de pesterijen en vindt zijn leven waardeloos. Wanneer hij op een dag Finn ontmoet, verandert zijn leven. Finn woont alleen vlakbij de zee, in een oude vissershut op een landtong. De communicatie tussen beiden jongeren verloopt moeizaam want Finn is een eenzaat met een eigen stugge logica. Voor Hilary is Finn een afspiegeling van wat hij niet is, niet kan zijn en toch zou willen zijn. Hij is overrompeld door zijn gevoelens voor Finn maar kan ze niet echt een plaats geven. De auteur beschrijft de gebeurtenissen, de omgeving en de gevoelens van de hoofdfiguur minutieus. Daardoor is het tempo eerder traag maar je raakt gefascineerd door de mooie, poëtische beschrijvingen van de zee, de rietkragen en de golven. Je ondergaat mee de natuurkrachten en voelt mee de nieuwsgierigheid van Hilary naar Finn. Hoe Finn meer met lichaamstaal dan met woorden communiceert, is subtiel beschreven. Ook het magische, wonderlijke gevoel van vriendschap en liefde voor een vriend - zij het geen seksuele liefde - is indringend verwoord. Het verhaal evolueert naar een verrassende ontknoping die bij nader toezien perfect past bij de karakters van beide personages. Heden en verleden spelen een belangrijke rol, zowel voor de mentale evolutie van Hilary zelf als voor de fysieke ontwikkeling van de kuststreek doorheen de eeuwen. De auteur diept in dit boek een merkwaardige relatie uit die voor de hoofdfiguur een keerpunt in zijn leven betekent. De relatie, vol onderhuidse passie, roept veel vragen op die pas naar het einde toe beantwoord worden.
Compositorisch weet dit verhaal te boeien. Stilistisch is dit een pareltje van een cross-over roman.
[Ria De Schepper]
| |
■ Charlie May
Reinaert de vos... gerapt. Met cd. Holland, Haarlem, 2008, 38 p. 14,50 €
Het middeleeuwse dierenepos Van den vos Reynaert blijft kunstenaars inspireren. De 27-jarige Charlie May schreef de tekst en de muziek van een Reinaertbewerking in rapversie. Na het bestuderen van diverse bronteksten, deelde hij de oorspronkelijke tekst op in scènes die hij in ritmische verzen herschreef. Zo ontstond een tekst van circa 600 regels die vrij getrouw de inhoud van Het Comburgse handschrift volgt. Geïnspireerd door het
| |
| |
luisteren naar middeleeuwse muziek en de ritmiek van het rappen componeerde hij muziek die de tekst ondersteunt. Zoals de vertellers in de middeleeuwen hun publiek wisten te boeien, zo wil de auteur jongeren van nu boeien met een eigen, moderne versie van het Reinaertverhaal. Via ritme en cadans, versnellingen en stemverheffingen brengt de auteur vaart in zijn verhaal, zonder dat hij vervalt in de clichématige brutaliteit van de mainstreamrap. De auteur ziet in de moderne wereld tendensen van manipulatie en uitbuiting waardoor jongeren zich vlug laten beïnvloeden. Hij wil hen met dit verhaal aanzetten tot nadenken, tot het zoeken van parallellen in onze ik-gerichte en competitieve samenleving. Van straattheaterstuk is deze bewerking op een tweetal jaar uitgegroeid tot een multimediale voorstelling die Charlie May brengt, samen met het muziektheatergezelschap Zuvuya. Tientallen optredens in Nederland en Vlaanderen kenden veel succes. Via de cd die bij het boek hoort, kan de luisteraar genieten van deze ‘voortreffelijk bekkende vertaling’, zoals prof dr. Herman Pleij ze in zijn voorwoord noemt. De streken van de opportunist Reinaert komen met deze bewerking als luistertekst weer tot leven en klinken bijzonder actueel. Misschien zet ze hedendaagse jongeren eveneens op het spoor van de middeleeuwse tekst.
[Ria De Schepper]
| |
Discotheek
Mannenkoor Sint-Barbara olv Jos Van den Borre. Europese volksliederen op CD
Het mannenkoor Sint-Barbara zong een cd vol met Europese volksliederen van de 27 landen van de Europese Unie. De grote bezieler van het project en dirigent van het koor Jos Van den Borre werkte twee jaren aan de voorbereiding. Het opzet was om een verzameling authentieke volksliederen te vergaren die representatief zou zijn voor de 27 aangesloten landen. Het europese karakter behouden met een grote verscheidenheid in culturen en talen was een uitdaging. De volksliederen zouden gezongen worden in de originele taal van het land. Een niet eenvoudige opdracht voor een amateurkoor uit Heusden/Destelbergen. De raad van Europa koos het thema Ode an die Freude van Beethovens negende uit als het officiële volkslied van Europa. Schillers tekst Alle Menschen werden Brüder kan door de universele taal van de muziek door alle volkeren uitgedragen worden. De cd begint en eindigt met deze hymne. Verder is het een bloemlezing van volksliederen uit alle aangesloten landen van de unie. De liederen gaan over de liefde, de natuur, het werk, alle aspecten waarmee men dagelijks in het leven geconfronteerd wordt. De opname gebeurde in de oude kloosterkapel in Wichelen waar een goede akoestiek bijdroeg tot de realisatie. Iedereen die graag een mooie volksmelodie uit bv Letland in het Lets wil horen, of uit Griekenland in het Grieks, of uit Malta in het Maltees, het kan allemaal. Vanzelfsprekend zijn er ook nederlandstalige liederen bij: voor Vlaanderen Die winter is vergangen en Gekwetst ben ik van binnen, en voor Nederland Een meisje dat van Scheveningen kwam. Jos Van den Borre vond ook een een mooi waals volkslied Vouss'vini cuzèn Marèye. De liederen worden begeleid door passende instrumenten. Hiervoor tekenden Luc Braeckman, gitaar; Michael De
Permentier, piano; An Van den Borre, harp en het strijktrio Filip Suys, Isabelle Buyck en Chantal Suys. Een rijke bron van informatie voor alle koordirigenten die het volkslied ook naar waarde kunnen schatten. Zeer interessant en onmisbaar is het bijsluitende boekje met alle teksten, met transliteratie waar nodig, en met vertalingen in het Nederlands en het Engels. Een monnikenwerk voor zowel het mannenkoor Sint-Barbara als voor de dirigent waarvoor onze felicitaties. CD kan men rechtstreeks via josvandenborre@skynet.be bestellen
[Simonne Claeys]
| |
■ François-Auguste Gevaert
Christmas Mass ‘Puer Natus Est Nobis’, Christmas Choral Music; Caroline Weynants, sopraan - Thibaut Lenaerts, tenor - Sophie Hallynck, harp - Nico Declerck, harmonium - Xavier Deprez, orgel - Ensemble vocal Le Petit Sablon o.l.v. Thibaut Lenaerts; FUGA LIBERA, FUG 545.
In Huise bij Oudenaarde werd 180 jaar geleden François-Auguste Gevaert geboren. 100 jaar geleden overleed hij in Brussel en werd er, als ‘prince de la musique’ met groots eerbetoon begraven. Gevaert studeerde aan het conservatorium van Gent en vestigde zich in 1853 in Parijs waar hij zijn tijd verdeelde tussen wetenschappelijke publicaties en operasuccessen. In 1871 werd hij directeur van het conservatorium van Brussel dat hij tot een op vele vlakken gezaghebbende school wist uit te bouwen. Zijn werk als componist staat, ook vandaag nog, in de schaduw van zijn muziekwetenschappelijke, -historische en -theoretische publicaties.
Deze opname is een poging om dat onevenwicht wat recht te trekken. Dertien zettingen van kerstliederen, waarvan één Nederlandstalig, reveleren een componist met grote muzikale verbeeldingskracht, met zin voor afwisseling, die ‘oud’ materiaal tot nieuw fris leven weet te wekken. Sommige ervan zijn beslist haalbaar voor het betere amateurkoor. Deze kerstliederen worden met zeer verzorgde uitvoeringen alle eer aangedaan. Gevaert was 79 toen hij voor de Basilique de Notre-Dame de la Treille in Rijsel de Grand'Messe de Noël ‘Puer Natus Est Nobis’ schreef, voor driestemmig kinder- of vrouwenkoor met orgelbegeleiding. Zij is heel wat ambitieuzer dan de kerstliederen. Het geheel getuigt van een zeer eigen melodische stijl en is complex chromatisch geharmoniseerd. Enkel het Sanctus is zowel melodisch als harmonisch van een wat lichter kaliber.
Hoe dan ook is deze opname omwille van zijn uniciteit een document. Misschien de aanzet tot het exploreren van nog meer werk van deze nauwelijks gekende meester?
[Jaak Van Holen]
| |
■ t-unit7
The Wind's Caress. Audio-cd, 65 min., opname Bernard Jussen, mix Pieter Apers & Tom Van Dyck, DiffRecords, DiffRec002, distributie AMG, 2007
Componist, arrangeur en jazzsaxofonist Tom Van Dyck, onder andere bekend van de formatie Saxkartel, stelde in 2006 een ‘unit’ samen van zeven muzikanten: vier blazers, een bassist, een drummer en een pianist. Naast hemzelf op altsax, sopraansax, baritonsax en fluit zijn dat Fred Delplancq (ts), Michel Paré (tr), Andreas Schickentanz (trombone), Herman Pardon (dr), Ewout Pierreux (piano & Fender Rhodes) en Mark Haanstra (b). Na enkele concerten in de Brusselse jazzclub The Music Village eind 2006 dook het septet begin 2007 de studio in, met als resultaat deze debuutcd. Negen composities telt het schijfje: zeven van Van Dyck, één van Haanstra en de evergreen ‘Bewitched, Bothered and Bewildered’ van Richard Rodgers. Vrijwel alle nummers hebben een opgewekt karakter, al wil Van Dycks sopraansax wel eens voor een melancholische noot zorgen. De thema's liggen stuk voor stuk goed in het gehoor, waar ze zich behaaglijk in rondwentelen als in een kingsize bed. Dit is jazz waar geen cocktails bij horen, maar champagne. Feestjazz, nu eens met een glorieus bigbandgevoel, dan weer met al de charmes die een beperkte bezetting kan bieden. Laverend tussen met zijn allen uit de bol gaan en pittig converseren in afgescheiden groepjes. Jazz waar het spelplezier met emmers van afdruipt. Luister maar eens naar de bevlogen solo's van de blazers, bijvoorbeeld Paré's trompetsolo op het titelnummer en Delplancqs tenorsaxsolo op ‘We'll Get There’. Een opvallende rol in het geheel spelen de elektrische bas van Haanstra (vooral in het nummer ‘Tisda’), die de muziek van een swingende signatuur voorziet, en Van Dycks fluitspel, dat voor een exotische noot zorgt. Een streling voor het oor, deze The Wind's Caress.
[Patrick Auwelaert]
| |
■ Bart Vanhecke
Close my willing eyes; Het Collectief, Walpurgis, o.l.v. Robin Engelen; FUGA LIBERA, FUG706.
Al wordt de muziek van Bart Vanhecke (o1964) stilaan meer en meer geëxploreerd, en al wordt zijn werk ook in het buitenland op lovende commentaren onthaald, toch is dit pas de eerste keer dat muziek van hem op cd verschijnt.
Deze uitgebreide bloemlezing - meer dan 75' muziek - covert de periode 1991-2005 en bevat werken in uiteenlopende bezettingen, van composities voor fluitsolo (La couleur du vent) en voor piano (Monodie en Les racines du monde) tot werk voor de ongewone bezetting van drie sopranen, strijktrio, drie fluiten, harp en percussie (Close my willing eyes).
Bart Vanhecke, erfgenaam van het serialistische denken, breekt resoluut met het motivisch en tonaal componeren. Zijn muziek is het resultaat van de strikte toepassing van vooraf bepaalde reeksen en opeenvolging van ritmische cellen waarbij ook klankkleuren structureel in de compositie verankerd worden. Bijzonder complex dus. Dat strikt regulerende is iets wat je als luisteraar niet waarneemt, is iets wat zelfs veeleer een chaotische indruk wekt. De muziek van Bart Vanhecke vraagt van de luisteraar dan ook een grote ontvankelijkheid voor de pure klank, vraagt de ingesteldheid om zich onbevooroordeeld over te geven aan, te laten onderdompelen in het abstracte spel van steeds wisselende klankkleuren, van heftige ritmes en forse climaxen. Wie daartoe bereid is zal een poëtische klankwereld ontdekken met onbeperkte mogelijkheden, een klankwereld waarin je bij iedere beluistering nieuwe dingen ontdekt.
[Jaak Van Holen]
| |
■ Charles de Bériot
3 Piano Trios and Nocturne; Kuniko Nagata, viool, Mark Drobinsky, cello en Hirotoshi Kasai, piano; TALENT, DOM 2911 127.
| |
■ Henry Vieuxtemps
Sonatas for viola and piano; Pierre-Henri Xuereb, altviool en Angéline Pondepeyre, piano; TALENT, DOM 2910 122.
De Leuvense violist Charles de Bériot (1802-1870) en zijn leerling Henry Vieuxtemps (1820-1881) uit Verviers behoorden niet alleen als uitvoerende musici tot de grootsten van hun generatie, ze schreven beiden ook een niet onaanzienlijk oeuvre bijeen waarin hùn instrument centraal staat. Als internationaal gevierde sterren waren ze zelf in de gelegenheid om hun eigen werk uitgebreid aan de man te brengen.
Vieuxtemps schreef ook enkele composities voor altviool. Ze genieten veel minder bekendheid dan zijn composities voor viool. De opname van de Sonate pour alto et piano, op. 108 is een primeur op cd. Het is een transcriptie van Mozarts Klarinetkwintet waarin de altviool scrupuleus de klarinetpartij volgt. Een curiositeitje dus dat in belang toch wel onderdoet voor de gloedvolle, volromantische Sonate inachevée pour violon alto et piano, op. posth. 14 die hier zeker heel meeslepend vertolkt wordt.
Helaas kan van de uitvoering van de pianotrios van de Bériot niet hetzelfde gezegd worden. Slordige articulaties, bijzonder onzuivere intonaties, weinig dynamische schakering... het lijkt alsof deze musici zich niet tenvolle achter de muziek van de Bériot kunnen scharen. De Bériots werk behoort dan wel zeker niet tot de meest indrukwekkende van die periode, de charmes van deze salonmuziek, de in het belcanto gedrenkte lyriek en de virtuositeit die ze van de uitvoerder verwacht, verdienen zeer zeker toch wel beter. Dit is heus geen promotie voor het werk van de Bériot; een gemiste kans.
[Jaak Van Holen]
| |
| |
| |
Geschiedenis
■ Vic De Donder
In de naam van Vlaanderen. Een historie (8ste-21ste eeuw). Davidsfonds/Leuven, 2007, 208 p. 24,95 €
In 185 pagina's schetst de auteur een meeslepende portret van de geschiedenis van Vlaanderen van de pagus Flandrensis tot de Vlaamse Gemeenschap. Vlaanderen wordt evolutief gedefiniëerd als het gebied dat op een bepaald moment Vlaanderen genoemd werd. De geschiedenis van de ontwikkeling van Vlaanderen wordt uiteengezet in zestien hoofdstukken met korte maar treffende titels die meestal verwijzen naar het wisselend territorium. Het resultaat is een lezenswaardig en boeiend relaas over de complexe lotgevallen met het accent op flexibiliteit en dynamiek. Een bijzondere aandacht gaat telkens uit naar de taal die in Vlaanderen gehanteerd werd, zowel de gesproken als de geschreven taal. Er komen verschillende leidmotieven naar voor in dit verhaal, zoals het particularisme en de rol van Frankrijk als stokebrand bij het aanwakkeren van interne conflicten in Vlaanderen. In een naschrift verwondert de auteur zich erover dat Vlaanderen in haar lange geschiedenis nooit onafhankelijk is geweest en aan de hand van enkele kritische bedenkingen vraagt hij zich af of Vlaanderen wel klaar is voor onafhankelijkheid. Het werk wordt afgesloten met een beknopte bibliografie en met een chronologische lijst van de landheren van Vlaanderen.
[Brigitte Meijns]
| |
■ L. Vandeweyer
Joe English 1914-1918. Kunstenaar tussen frontbeweging en activisme. Uitg. vzw Ijzertoren, Diksmuide, 2008, geïllustreerd, 211 p. 16 €
Tot 5 oktober 2008 liepen op drie plaatsen in Diksmuide tentoonstellingen over Joe English. Over deze kunstenaar verscheen enkele jaren geleden in het (Kunsttijdschrift) Vlaanderen al een speciaal themanummer (nr. 207, in 1985). Naar aanleiding van de geciteerde tentoonstellingstriptiek werd naast een rijk geïllustreerde catalogus ook een handig boek uitgegeven waarbij auteur Luc Vandeweyer Joe English als kunstenaar tussen frontbeweging en activisme behandelt. Hij speelde inderdaad een voorname rol aan het front en in de frontbeweging. Dankzij grondig en vernieuwend onderzoek krijgen we een andere kijk op de persoonlijkheid van English, vernemen we meer over zijn betekenis tijdens de Eerste Wereldoorlog en over zijn rol als kunstenaar in die periode. De schrijver doet dit zeer accuraat en maakt gebruik van diverse archiefdocumenten die blijkbaar voordien nooit werden bestudeerd. Het boek - spijtig genoeg zonder index - vult de gegevens over deze belangrijke figuur ruimschoots aan.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
■ Stephan Mols, Olivier Hekster en Eric Moormann (red.)
Romeinse decadentie. Pracht en praal in de Romeinse keizertijd. Vantilt, Nijmegen, 2008. 192 p. 14,95 €
| |
■ Susanna Piras, Louis Swinkels en Annelies Koster (red.)
Luxe en decadentie. Leven aan de Romeinse goudkust. Museum Het Valkhof, Nijmegen, 2008. 16,95 €
Een dominante beeldvorming over het Romeinse Rijk is de luxuria of weeldezucht die er zou hebben getierd. Keizers en rijke burgers staken elkaar de loef af met protserige feestdissen, grootse bouwwerken en gladiatorenspelen waarin de hang naar meer, nieuwer en groter een weerzinwekkend beeld tekent van een samenleving die niet geeft om een mensenleven meer of minder. Aan de hedendaagse mens verschijnt het antieke Rome dan ook als een wonderlijk schouwspel: afgetrainde bonken met getrokken messen delen er het toneel met geparfumeerde fags die op hun purperen aanligbed de citer bespelen. Het is dan ook een paradox dat de Romeinse moraal precies werd gestuurd door het principe van de soberheid. Een luxueus leven maakte de Romein ongeschikt voor zijn belangrijke taak in de samenleving. Het uitgestrekte rijk kon een stevige hand goed gebruiken. Vandaar dat reeds vóór de keizertijd, die aanvangt met Augustus, wetten waren uitgevaardigd die overvloedige uitgaven aan luxeproducten moesten indijken. Luxe gold dus als een pijnpunt in de Romeinse cultuur en is daardoor een ideale insteek om die cultuur te belichten.
Als Romeinse nederzetting lag Nijmegen in een gure uithoek van het Rijk en beleefde weinig van Romes pracht en praal. De Radboud Universiteit Nijmegen maakte van de Romeinse geschiedenis wel een onderzoekszwaartepunt. Verschillende van haar onderzoekers wierpen met duidelijk plezier hun licht over het thema van de Romeinse decadentie. Het resultaat is het gelijknamige boek en verschillende artikels in de catalogus bij de tentoonstelling Luxe en decadentie: leven aan de Romeinse goudkust in Museum Het Valkhof, eveneens in Nijmegen. De meeste bijdragen zijn inleidend en informatief, en sturen waar nodig de beeldvorming bij. De kracht van beide boeken ligt in de veelzijdigheid van hun bijdragen, geschreven door oud-historici, classici en archeologen. Zo worden het Gouden Huis van Nero én de kerken van het vroegchristelijke Rome behandeld, het decadente icoon Heliogabalus én de praalzucht van Romeinse matrones, de badcultuur privé én openbaar. Voor de ingewijde lezer zijn sommige bijdragen wellicht te opsommend en missen ze een uitgewerkte probleemstelling. Deze lezer wordt echter ook op boeiende cultuurhistorische benaderingen getrakteerd, zoals de bijdrage over de functie van gladiatorenspelen in de Romeinse samenleving. De catalogus van de (overigens zeer knappe) tentoonstelling biedt uiteraard meer beeldmateriaal, maar focust vooral op de baai van Napels. Het boek Romeinse decadentie schetst een ruimer beeld van luxe en luxekritiek in de antieke wereld onder Romeins bewind. Zoals het luxe betaamt, is er dus voor ieder wat wils.
[Maarten De Pourq]
| |
■ Corrigendum bij Transit 322, p. 255.
In de brontekst van De vogel Phoenix (Claudianus - M. D'Hane-Scheltema) ontbraken de vv. 17-22, waarvoor onze verontschuldiging.
Arcanum radiant oculi iubar, igneus ora cingit honos. Rutilo cognatum vertice sidus attollit cristatus apex tenebrasque serena luce secat: Tyrio pinguntur crura veneno. Antevolant Zephyros pinnae, quas caerulus ambit flore color sparsoque super ditescit in auro.
|
|