Romeinen in Watten (Frankrijk)
Philippe Despriet
Bodemkundige processen hebben tijdens de derde eeuw de Vlaamse kustvlakte herschapen in de waterrijke Aa-golf, met diep landinwaarts reikende vaargeulen. Komend vanuit de zee kan in het landschap een in het oog springend tweeledig element worden onderscheiden door de opvallende topografie. Enerzijds de heuvel van Eperlecques en - gescheiden door de Aa-rivier - de 72 m hoge heuvel van Watten. Zij bevinden zich op de grens van Morinisch en Menapisch gebied, beheersen het gehele kustgebied van Calais tot Duinkerke, kijken uit op Engeland en lopen uit op de plaats waar de Romeinse weg Keulen-Boulogne het water kruist en een aanlegplaats biedt naar de golf. Wij hebben de hypothese ontwikkeld dat Watten te vereenzelvigen is met de vermelding van ‘locus Hornensis sive Quartensis’ uit de Notitia Dignitatum. Deze tweeledige omschrijving verwijst o.i. naar het westelijke Hornensis (de heuvel van Eperlecques) en Quartensis (het oostelijke castellum). Het eerste verwijst naar een omgeving (is niet als vignet in de Notitia afgebeeld), het tweede naar een militaire site (wél afgebeeld als castellum). Welke argumenten staven onze stelling?
Bodemkundig werd het bestaan en de situering van de Aa-golf door bodemkartering in kaart gebracht; haar regressie en omvorming tot cultuurland wordt door tientallen charters vanaf de twaalfde eeuw bevestigd.
Naamkundig leunt de plaatsnaam ‘Quartensis’ aan bij de oudste toponymische vermelding van 831 als ‘Guadanniam’.
Topografische localisatie van de antieke site danken we aan de ‘Chronica monasterii Watinensis’, die de voorgeschiedenis, de stichting (1072) en de eerste jaren van de abdij (1079) verhaalt. Schrijver situeert de nieuwe nederzetting bovenop de heuvel, bij de antieke weg, met zicht op Engeland en de Aa-golf en midden in een zone met Romeins puin dat nog in opstand zichtbaar is. Hij situeert er een kolonie van Bataafse hulptroepen, beschrijft vondsten van aardewerk
■ Luchtfoto van de vindplaats, de abdij en het zeventiende-eeuwse fort van Watten
[Foto: Ph. Despriet, 1985]
en munten en geeft allerlei aanvullende details. De auteur verbleef ter plaatse en gaf blijk van een uitzonderlijke kennis van geschreven bronnen over de geschiedenis van zijn streek.
De bibliografie leert dat tientallen auteurs vanaf de zeventiende eeuw het verhaal kennen en aanvullen met vooral numismatische vondstmeldingen.
Uit de studie van oude vondstmeldingen onthouden we de ontdekking bij nabijgelegen kleiwinning van een vierde-eeuws grafveld op de heuvelflank.
Veldprospectie vanaf 1979-1980 leidde tot de ontdekking van rijk en zeer verscheiden vondstenmateriaal. Rond en vooral ten zuiden van de abdij ligt de bodem bezaaid met ceramiek, die wijst op het bestaan van een nederzetting tijdens de late eerste en de tweede eeuw. Opvallend is de plotse toename van terra sigillata van het type Drag. 45 - een aardewerkvorm die vanaf ca. 170 na Chr. in omloop kwam en de gehele eerste helft van de derde eeuw beheerst heeft. Tussen de Argonnensigillata herkennen we ook vierde-eeuwse, radgestempelde elementen.
Tenslotte de bijdrage van de numismatiek. Samengaand met de prospectie is het aantal vondstmeldingen in sterke mate toegenomen, met o.m. een opvallend aantal munten uit het derde kwart van de derde eeuw, een muntschat (herkenbaar: PosTumus, 266-268 en Tetricus I, 271-274) en een hele reeks van de vierde eeuw.
Door onze veelzijdige benadering op basis van bodemkundige, archeologische, toponymische, cartografische en geschreven bronnen hebben wij aangetoond dat Watten door zijn uitzonderlijke topografische ligging tijdens de Romeinse tijd een voor militairen zeer aantrekkelijke situatie bood t.o.v. het Kanaal, het wegenstelsel en de beveiliging ervan.