| |
| |
| |
Samenstelling Geert Swaenepoel
Bibliotheek
Algemeen
Gawie Keyser
Encyclopedie van de populaire cultuur. Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2006, 216 p., €24,90
Gawie Keyser (1965), die schrijft over film en populaire cultuur in De Groene Amsterdammer, stelde een encyclopedie van de populaire cultuur samen in 7 hoofdstukken die elk 12 lemma's behandelen. De hoofdstukken: fictie; sitcoms; televisiedrama; muziek; games; comics, strips en manga; film. De lemma's bestaan dan uit ‘het beste’ wat deze categorieën te bieden hebben: van Stephen King en Cheers over Twin Peaks, Madonna, King Kong The Game tot Charles M. Schulz en Quentin Tarantino. Opmerkelijk eraan is dat het om Keysers persoonlijke voorkeuren gaat. In haar inleiding schrijft zij daarover: ‘Maar wie bepaalt wat “het beste” is? In dit geval, onontkoombaar, de auteur van dit boek.’ In elk van de 84 lemma's probeert Keyser alleszins een antwoord te geven op de vraag waarom het werk in kwestie zo goed is, en waarom zo populair. Maar of dat voor de doorsnee liefhebber van populaire cultuur allemaal zo relevant is, is nog maar de vraag. Die vreet toch liever een zak chips bij het bekijken van pakweg The Simpsons? En dan de benaming ‘encyclopedie’ voor een paperback van 216 pagina's die is samengesteld door slechts één persoon? Een giller. Richten we onze aandacht op de boekverzorging, is het hek helemaal van de dam: die is een een aanfluiting van het begrip goede smaak, met tekstkolommen die tot helemaal onderaan de pagina's doorlopen, zodat van staartwit amper sprake is. Dit is geen typografie meer, dit is het werk van een Conan the ‘Typographic’ Barbarian. En alsof dat allemaal nog niet erg genoeg is, zijn er ook nog de talloze spelfouten: zo bijvoorbeeld Jan Bucquo i.p.v. Bucquoy, Michel Valiant i.p.v. Vaillant, Lady Chatterly's Lover i.p.v. Chatterley's. Een encyclopedie waar ook al geen eindredacteur aan te pas is
gekomen?
[Patrick Auwelaert]
| |
Filosofie en religie
Paul Cliteur
Moreel Esperanto. Naar een autonome ethiek, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2007, 432 p., €22,50
Wie Paul Cliteurs jongste boek Moreel Esperanto leest met de affaires van Salman Rushdie, Pim Fortuyn, Theo van Gogh, Ayaan Hirsi Ali en de Deense cartoons in gedachten, begrijpt best zijn pleidooi voor een autonome ethiek die een eind maakt aan de blinde gehoorzaamheid aan een zogenaamde wil van God. Die fundamentalistische religieuze moraal zaait meer geweld dan vrede. Voor Cliteur is de enige uitweg de bevrijding van religie van moraal en van moraal van religie. Die twee moeten uit elkaar worden gehouden. Religie zorgt niet voor een specifieke inhoud van de moraal die afwijkt van een humanistische moraal. Gelovigen zijn geen betere mensen dan ongelovigen. Religie kan echter een eigen motivatie en inspiratie bieden voor het goede handelen.
Met zijn moraalloze religie kan Cliteur niet bedoelen dat de religieuze mens geen moraal heeft. Integendeel, een religieuze overtuiging moedigt een bepaalde moraal aan, maar die moraal is autonoom en door mensen tot stand gekomen. Wil een pluralistische samenleving mogelijk zijn, dan moet er een basisconsensus zijn over waarden en normen en over het geheel van de moraal. Die moraal kan dan niet religieus gefundeerd zijn, het zal een autonome moraal zijn die iedereen aanvaard. Zo pleit Cliteur voor een moreel Esperanto met als politieke pendant de neutrale staat. Het blijft de vraag of zo'n universeel moreel Esperanto dat voor alle mensen in alle tijden en alle plaatsen aanvaardbaar is, kan bestaan? Is de Universele verklaring van de rechten van de mens daartoe een goede basis of niet? Zijn die rechten universeel of zijn ze toch te westers? Heeft het christendom die rechten voortgebracht of zijn ze ook in harmonie met andere religies en culturen?
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Leszek Kolakowski
Wilt u achteruit naar voren gaan! Essays van een conservatief-liberaal-socialist, [Inl. Jacques de Visscher, vert. Herman Van den Haute - Ewa Van den Bergen-Makala], Klement / Pelckmans, Kampen, 2007, 184 p. €21,95
Leszek Kolakowski (1927) doceerde tot 1969 aan de universiteit van Warschau en nadien aan die van Oxford en Chicago. In zijn geschriften trekt hij van leer tegen elk dogmatisme en gemoraliseer, al weerhoudt hem dat niet zelf vingerwijzend de huidige samenleving de les te spellen. Kolakowski is een conservatief denker, maar dat denken dat uitgaat van de traditie blijkt tegelijk zeer liberaal en sociaal. Wilt u achteruit naar voren gaan! bundelt acht essays uit de jaren 1980 tot 2003, waarin de Pools-Britse filosoof zich afvraagt welke prijs Europa betaalt voor het zelfstandig worden, los van haar hellinistisch-joods-christelijke voedingsbodem. Europa is tegelijk conservatief en vooruitstrevend, materialistisch en spiritualistisch, liberaal en socialist, bijgelovig en humanistisch, christelijk en heidens en wie weet binnenkort ook nog islamitisch. De drang om die Europese paradoxen tot een eenheidsworst te brengen, dreigen te eindigen in een totalitaire barbarij, waarbij Europa zijn eigen identiteit niet meer kent. In plaats van een lange rij spirituele voorvaderen - profeten, filosofen en staatslieden - te hebben, zal Europa er uiteindelijk geen enkele hebben. Kolakowski roept Europa op eerlijk te erkennen dat het schatplichtig is aan zijn christelijke wortels. Het christendom heeft zowel de wetenschap en de technische krachten van Europa als de ideeën van het humanisme, zoals het geloof in de absolute waarde van de persoon, de geest van openheid en het vermogen tot zelfkritiek voortgebracht. Die deugden keerden zich tegen het christendom en keren zich nu tegen het verlichte humanisme. Dat is niet zonder gevaar voor de toekomst.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
Dieter Roelstraete, Friedl' Lesage
Hans Vandekerckhove. My head is my only home. Ludion, Gent, 176 p. €39,90
Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de schilder Hans Vandekerckhove publiceert uitgeverij Ludion een monografie over zijn oeuvre van het laatste decennium. Het boek ontstond uit een gesprek met Friedl' Lesage en is tevens gestoffeerd met een boeiend essay van Dieter Roelstraete over de symbolische betekenis van deze West-Vlaming.
Begin de jaren 80 werd Vandekerckhove in één adem genoemd met de heropleving van de ‘nieuwe wilden’ en het neo-expressionisme. Zijn heftige manier van schilderen maakte in de loop van de jaren 80 plaats voor een weemoedige, mysterieuze stemming en een contemplatieve verstilling. Sinds 1997 is de kunstenaar in de ban van de onherbergzame, verlaten landschappen in Wales, Schotland, Cornwall en Ierland, die hij gedurende urenlange wandelingen verkent. In deze barre natuur duiken telkens weer in gedachten verzonken figuren of heremieten op. Het aangrijpend beeld van de eenzame wandelaar of pelgrim, die overgeleverd is aan melancholie of op zoek is naar het paradijs ontdekte Vandekerckhove in de existentialistisch gekleurde literatuur van Samuel Beckett en in de sfeer van vertwijfeling bij de romantische schilder Friedrich. Tijdens de opgemerkte expositie ‘Stalking Hiëronymus’ in het Museum voor Moderne Kunst in Oostende in 2004 gaf Vandekerckhove reeds gestalte aan die menselijke conditie. De mentale toestand van isolement bij de solitaire figuren dijt verder uit in het raadselachtig landshap. In ‘Stalking Hiëronymus’ koppelt Vandekerckhove de mysterieuze sfeer van de film ‘Stalker’ van de Russische cineast Tarkovski aan zijn allereerste jeugdherinnering van het schilderij ‘Hiëronymus in de woestijn’ van Bosch in het museum voor schone kunsten in Gent. Hij ziet dus ook de mens als een asceet of een kluizenaar, die zich in deze doldraaiende wereld terugtrekt in een verstild landschap. Opgegroeid in een familie van tuinbouwers werd de tuin als vanzelfsprekend een leidmotief in zijn werk. De tuin vormt niet enkel een jeugdherinnering, maar is tevens een imaginaire oase van zuiverheid en een metafoor voor de hof van Eden. Voor Vandekerckhove was de serre ook zijn eerste atelier, zijn schuiloord waar zijn ideeën, als onder een glazen stolp, konden rijpen.
De woeste landschappen, waarin de mens als een eeuwig weifelende nomade peilt naar zijn eigen identiteit, baden in een wonderlijk surreëel koloriet. Hans Vandekerckhove legt meestal een abstracte grond van vele, transparante olieverflagen, die na een lang drogingproces een rijke textuur krijgen. Dan voegt hij er een haarscherpe tekening met witte verflijnen aan toe en soms laat hij de verf ook afdruipen om zo de strakheid van de compositie te doorbreken. De verrassende kleurencombinaties van oranje, mosgroen, citroengeel of wijnrood intensifiëren het magisch en diepzinnig aura van zijn doeken en wekken ook de indruk van een fotonegatief Op die manier geeft Vandekerckhove op een authentieke wijze gestalte aan een geestelijk klimaat van vervreemding.
[Lieven Defour]
| |
Toos van Kooten e.a. (red. en samenst.)
Beeldentuin Kröller-Muller. Nai Publishers / Kröller-Müller Museum, Rotterdam / Otterloo, 2007, 399 p. €49,50
In 1961 startte het Kröller-Müller Museum in het Nationaal Park De Hoge Veluwe met een beeldentuin. Wat aanvankelijk een bescheiden presentatieruimte was voor beeldhouwwerken in openlucht, is uitgegroeid tot een indrukwekkend beeldenpark. Samen met het Middelheimmuseum in Antwerpen is de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum in Otterlo de belangrijkste van de Nederlanden. Met zijn 25 hectare is de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum een van de grootste in de wereld. De tuin is van groot cultuurhistorisch belang en vormt, naast de omvangrijke Van Gogh-collectie, een belangrijke pijler van het Kröller-Müller Museum. In een prachtig natuurgebied, al zo'n honderd jaar geleden door de familie Kröller verworven, wordt een uniek overzicht gegeven van de twintigste-eeuwse beeldhouwkunst van Auguste Rodin tot heden. Het belang van het doordachte aankoopbeleid van de opeenvolgende directeuren Bram Hammacher, Rudi Oxenaar en Evert van Straaten mag daarbij niet onderschat worden. Het pas verschenen en rijk geïllustreerde volumineuze catalogusboek bevat dan ook terecht inleidende essays over elk van die figuren en hun bewindsperiodes. Daarin wordt hun werkwijze en hun verschillende artistieke opvattingen belicht zodat
| |
| |
de lezer kan zien hoe zij telkens opnieuw de beeldencollectie op doordachte wijze hebben geactualiseerd. Voor wie de sculpturen apart wil bestuderen, bevat het boek ook een overzicht van de werken in de beeldentuin, alfabetisch gerangschikt op naam van de kunstenaar. De lezer krijgt achtergrondinformatie over de kunstenaar en de aard van het werk, de geschiedenis van de aankoop, de overwegingen bij keuze en plaatsing. Vaak wordt daarbij gebruik gemaakt van nooit eerder gepubliceerd materiaal uit het museumarchief. De kleurenfoto's varieren in formaat, zijn van uitstekende kwaliteit en tonen het werk in zijn omgeving. Zo kan de lezer bladeren van Maillol en Rodin, over Giacometti, Hepworth en Moore, tot Dubuffet, Per Kirkeby, Carl André en Richard Serra. Wat daarbij opvalt is de grote verscheidenheid van de beeldenverzameling én de hoge kwaliteit van de verzamelde werken. Van dit boek is ook een Engelse uitgave beschikbaar.
[Geert Swaenepoel]
| |
Architectuur
Jeroen Cornilly
Modern bouwen tussen strand en duin / Bouwen aan de Belgische kust in de periode 1945-1975. Provinciebestuur West-Vlaanderen, 2007, 159 p., €12,50
Geen enkele plaats in Vlaanderen is zo ingrijpend veranderd van uitzicht dan de kuststrook tussen De Panne en Knokke. De badplaatsen aan de westkust moesten na 1918 worden heropgebouwd en Oostende verloor in de Tweede Wereldoorlog ongeveer al zijn publieke gebouwen. Met de opkomst van het massatoerisme na 1945 kwam een bijna niet te stuiten afbraakgolf op gang, veel individuele woningen op de zeedijk werden vervangen door appartementsgebouwen. Op sommige plaatsen is men reeds aan de vierde generatie bebouwing in één eeuw. Zelfs gebouwen opgetrokken na 1945 bleven niet gespaard, de laatste schandalige aanslag was de verminking van het RTT gebouw, een vakantiekolonie is Oostduinkerke, een meesterwerk van architect Henri Lacoste.
Het boek gaat niet uitsluitend over gebouwen met een toeristische bestemming. Ook de sociale woningbouw en aantal interessante woningen die ontsnapt zijn aan de slopingsdrift zijn opgenomen, in net bijzonder het werk van Peter Callebaut in Nieuwpoort en Zeebrugge. Minder gekende projecten kan men ook aantreffen, zoals het project van Renaat Braem voor De Panne uit 1957, een grote uitbreiding in de duinen. De nieuwe kerkbouw in Koksijde, Oostduinkerke en Knokke is gedocumenteerd.
Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan het werk van architect Gaston Eysselinck o.a. zijn SEO gebouw dat nu fungeert als museum (PMMK) en zijn absoluut meesterwerk, het Postgebouw, dat in de volgende jaren een culturele herbestemming zal krijgen.
De verdienste van de auteur, adjunct-adviseur bij de afdeling van de Dienst Cultuur, is het geven van een overzicht van deze periode.
[Marc Dubois]
| |
Klassieke literatuur
Piet Gerbrandy
Het feest van Saturnus - De literatuur van het heidense Rome. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2007, 533 p. €29,95
Dit boek is een goddelijk geschenk voor al wie in het Nederlandse taalgebied begaan is met de Latijnse literatuur van de Oudheid. Het is ongetwijfeld ook een bron van ergernis voor lezers die denken een literatuurgeschiedenis te zullen lezen. Een blik op de inhoudstafel laat nochtans vermoeden dat dichter, criticus en classicus Piet Gerbrandy inderdaad een literatuurgeschiedenis heeft geschreven: de hoofdstukken volgen netjes een chronologische lijn, binnen elk hoofdstuk zijn er duidelijke thematische afbakeningen (‘historiografie’, bijvoorbeeld, of ‘wetenschappelijk proza’) en aan het begin van ieder groter geheel staat steeds een algemene inleiding. De beperking tot de literatuur van het heidense Rome is binnen een literatuur-historisch opzet natuurlijk niet verdedigbaar want bijzonder belangrijke auteurs uit de periode na 200 blijven zo geheel en al onbehandeld. Op een spottende afrekening met Minucius Felix na, de eerste advocaat van de christenen in de Latijnse literatuur. Auteurs als Minucius of Tertullianus laat Gerbrandy netjes in het rangeerstation staan, want met hen ‘marcheert de Inquisitie de Latijnse literatuur binnen’ (p. 354) en dat soort boeken wil hij niet lezen. Net zo min als hij kan begrijpen dat iemand met plezier het werk van Dracontius (p. 447) ter hand zou willen nemen. Dit klinkt inderdaad nauwelijks als een literatuurgeschiedenis, en wetenschappelijk is het ook al niet. Lezers die hier naar op zoek zijn wacht ongetwijfeld veel misnoegen. Als het die lezers allemaal teveel wordt, kunnen ze het boek overigens met een gerust hart door de kamer gooien: het is niet alleen bijzonder fraai vorm gegeven maar vooral stevig ingebonden. ‘Het feest van Saturnus’ is evenwel een festijn voor wie de auteur wenst te volgen op zijn persoonlijke leesverslag. Steeds scherpzinnig, vaak rijk aan inzicht en met haast feilloze flair en elegantie beschrijft Gerbrandy het avontuur van de heidense
letterkunde. Vurig verdedigt hij zijn persoonlijke favorieten. De pagina's over Horatius deden mij bijvoorbeeld opnieuw naar het werk van de Apuliër grijpen en het enthousiasme voor de auteurs uit de late vierde eeuw werkt al even aanstekelijk. De genadeloze omgang met al wie zijn afkeur wegdraagt is best geestig, want Gerbrandy is virtuoos vilein. Soms laat een auteur hem warm noch koud en is de glans wat mat maar in zijn geheel is dit verhaal met schurken, helden en moedige lieden die verzet blijven bieden in een uitzichtloze situatie een glorieus geschenk.
[Yanick Maes]
| |
Literair essay
Jan van der Vegt
Hendrik de Vries, biografie. uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 2006, 709 p., €39,90
De Groningse dichter en schilder Hendrik de Vries (1896-1989) was de zoon van een leraar Nederlands aan het Stedelijk Gymnasium in Groningen. Hij had twee broers. Het gezin leed onder een manisch depressieve vader en een dominante moeder. De jonge Hendrik is nooit losgekomen van zijn kinderjaren. Hij beschouwde de jeugd als het kostbaarste goed. Het ongerepte kind speelt een hoofdrol in zijn werk. Met de volwassen sexualiteit en erotiek wist De Vries geen raad. Het leidde tot een verkrampte erotiek die in vele gedichten is terug te vinden. Al op jonge leeftijd begon De Vries te tekenen en te dien ten. Toen hij vroegtijdig de middelbare school had verlaten, besloot hij in 1916 schilder te worden. Maar zijn moeder verhinderde dat en zorgde ervoor dat hij een baantje aannam bij het Rijksarchief in Groningen. Zijn verdere leven heeft De Vries zijn moeder hierom gehaat.
De Vries was een eenling die buiten alle stromingen en groepen stond. Een groot deel van zijn werk dateert uit het interbellum. Hij debuteerde als dichter in 1918, toen het jongerentijdschrift Het Getij enkele gedichten van hem opnam. Zijn beeldend werk is wel in verband gebracht met het surrealisme, maar de door hem getekende en geschilderde droomwereld vol demonen en gedrochten neemt toch een aparte plaats in. Dat geldt ook voor zijn poëzie, die ontstond in een roes. De Vries had heftige emoties nodig om te schrijven. In zijn gedichten met een strak metrum en rijm domineren demonische fantasieën en beklemmende dromen. Zijn belangrijkste bundel was Tovertuin uit 1947. Vanaf zijn jeugd had De Vries een grote voorliefde voor Spanje. Het werd zijn tweede vaderland, dat hij vele malen heeft bezocht. Hij voelde zich een echte Spanjaard. Vanaf 1930 vertaalde hij honderden coplas, de bekende vierregelige Spaanse volksdichten. Jan van der Vegt heeft de biografie van De Vries verdeeld in twee delen: vóór en na de Tweede Wereldoorlog. Niet de oorlog zelf is de scheidslijn, maar de kennismaking van De Vries in 1945 met Riek van der Zee. Ze trouwden een jaar later. Een erg gelukkig huwelijk was het niet, vooral omdat Riek onvervulde literaire aspiraties had die tot steeds grotere frustraties leidden. Daarnaast verdween De Vries als dichter en criticus in de naoorlogse jaren naar de achtergrond. De belangrijkste gebeurtenissen in zijn leven laten zich gemakkelijk in een paar honderd bladzijden samenvatten. Van der Vegt heeft er ruim zeshonderd nodig om alle door hem achterhaalde feiten en feitjes chronologisch te vertellen. Deze uitvoerigheid heeft geleid tot een weinig boeiend boek met nogal wat herhalingen.
[Dick van Vliet]
| |
Literair proza
Oscar van den Boogaard
Magic Man. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 282 p., €18,90
Volgens de definitie die Van Dale van magie geeft, mogen we Oscar van den Boogaard niet van magie ‘beschuldigen’. Toch tovert hij in Magic Man een verhaal tevoorschijn dat zich (soms bedrieglijk) vlot laat lezen en bovendien meer dan eens uitnodigt tot nadenken. De schrijver geeft zijn lezer immers mooie bezweringen mee. Sommigen noemen zijn stijl en thematiek vitalistisch, anderen existentialistisch, feit is dat Van den Boogaard existentiële vragen stelt over liefde, dood, verlangen en de menselijke drang om ‘iets blijvends’ achter te laten.
Soms doet hij dat badinerend, dan weer haarscherp. Van den Boogaard gooit af en toe een bedenking voor de lezersvoeten terwijl het verhaal zich niet voorspelbaar, maar aangenaam verrassend ontplooit. Bruno, het hoofdpersonage dat we al leerden kennen in ‘Bruno's optimisme’ (1993; proloog van een cyclus waarop ‘Magic Man’ een laattijdig vervolg is), probeert in net reine te komen met zijn verleden. De dood van zijn vriend Max is daarin een centraal thema. Als een rechercheur hem opzoekt om de ware toedracht van diens dood te onderzoeken, merkt Bruno op: ‘We moeten ons in dit leven met het leven bezighouden’ (p. 121). De rechercheur is het daar, gezien de aard van zijn job, niet mee eens. Heel wat verder in het boek, Bruno is intussen vader geworden en blikt terug, bedenkt hij: ‘Iedereen is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn leven. Alleen moet je wel het geluk hebben te weten hoe het werkt. We zijn de erfgenamen van onze eigen daden.’ (p. 245) Hier kan de lezer wel even mee verder.
Toch blijft het zoeken naar de kern van het verhaal en waar Van den Boogaard met dit boek nu precies naartoe wil. Net als na de lectuur van ‘Het verticale strand’ (2005) blijft de heimwee naar het sterke, samenhangende verhaal dat hij met ‘De heerlijkheid van Julia’ schreef. In zijn laatste roman halen die bezweringen (en seksscènes die er - helaas - soms niet toe doen) het wel eens van het eigenlijke verhaal.
Als Bruno zich op het einde van het boek verzoent met wat hem allemaal overkomen is, kan hij ‘het pad van de bevrijding’ (p. 170) verder bewandelen, magic man Max - of wie dan ook - achter zich latend. Wie dit boek leest, zal het zich niet beklagen; wie een bevrijdender verhaal met meer samenhangende plot wenst, grijpt naar het vroegere werk.
[Hilde van Looveren]
| |
Natalie Koch
Streken. Querido, Amsterdam, 2006, 271p. €17,95
Wat doet een gevierde musicus wanneer hij aanvoelt dat zijn carrière ten einde loopt? Verzoent hij zich met zijn nakende afscheid aan de mu- | |
| |
ziekwereld of klampt hij zich hardnekkig vast aan het instrument waarmee hij op talrijke internationale concertpodia geschitterd heeft? De zesenveertigjarige cellist Arthur Bronckhorst vindt die tweesprong maar niets en hij beslist om zich tijdens zijn masterclasses in Londen volledig toe te leggen op zijn begaafde studente Chrissie Pagett. De zeventienjarige Chrissie die haar nieuwe mentor verafgoodt omwille van zijn sublieme uitvoering van de compositie ‘Dode dagen’, maakt op haar beurt een verpletterende indruk op haar leermeester met haar innig mooie soepele vibrato's. Volkomen begeesterd door Chrissie streeft Arthur niet alleen een lichamelijke, maar vooral een geestelijke eenheid met Chrissie na. Dit is echter buiten Chrissies schaduwzijde gerekend die Arthur een verrassing bezorgt die zijn leven definitief overhoop haalt.
Natalie Kochs debuutroman Streken biedt veel meer dan een lolita-achtig plot. Deze kunstzinnige ‘pageturner’ is enerzijds een sierlijke en oprechte ode aan de verbluffende suites van Bach, de verkwikkende cellosonates van Rachmaninov en de onverwoestbare symfonische werken van Antonin Dvofiák. Anderzijds is Streken een superieure psychologische thriller waarin Koch een ragfijn beeld schetst van de wereldvreemde, eigenzinnige en bevlogen mensen die musici wel zijn. Net als alle musici die met een diepgaande passie en een ijzersterke innerlijke drijfveer hun hele leven aan de muziek wijden, bezit Koch de juiste mentaliteit om uit te groeien tot een van de grootste literatoren van het komende decennium. Wordt hopelijk spoedig vervolgd.
[Nicolas Verscheure]
| |
Poezië
Piet Gerbrandy
Krang en zing. Contact, Amsterdam, 2006, 72 p., €16,90
Piet Gerbrandy lezen kost nogal wat moeite, maar wie zich die getroost, vindt een uitzonderlijk rijke poëzie, dat bewijst ook zijn laatste bundel Krang en zang opnieuw. Wat op het eerste zicht een onontwarbare woordenbrij lijkt, is eigenlijk een project van een taalverliefde dichter. Gerbrandy amuseert zich met neologismen, maar even goed met vergeten woorden en archaïsmen. Alleen de titel al bewijst dat - een doorsnee lezer moet voor het woord ‘krang’ vast naar dikke vriend Van Dale grijpen. Die weet te vertellen dat het een woord is voor ‘verkeerd’ of ‘achterstevoren’. Wie bereid is om af en toe zijn woordenschat wat te verruimen door er een woordenboek bij te halen, ziet al veel klaarder in deze poëzie. Alleen al de verklaring van ‘krang’ maakt de bijzondere structuur van de bundel duidelijk, waarbij de titels van de gedichten onder de tekst staan in plaats van bovenaan. Dat lijkt ‘krang’, maar maakt plaats voor de tekst zelf. Het gedicht, zo lijkt Gerbrandy te betogen, dat is het wezenlijke. Door de titel uit te stellen, valt de sturing bij het lezen weg en vat je met open geest het gedicht aan. Na lezing blijkt de titel een goede samenvatting of lokt hij een tweede lectuur uit omdat hij niet spoort met je interpretatie. Opvallend is ook dat Gerbrandy gekozen heeft voor imperatieven, waarbij de meeste ook wel als adjectief of substantief begrepen kunnen worden. Meteen wordt hier een andere opzet uit duidelijk: het gaat Gerbrandy om het bezweren van de wereld in taal. De dichter is niet enkel een taalonderzoeker, maar ook een magiër. Wat in de werkelijkheid niet lukt, wordt afgesmeekt, ja afgedwongen in het gedicht.
Gerbrandy is een groot kenner van de (antieke) retoriek en dat blijkt ook uit zijn poëzie. Deze classicus wendt dan ook een groot arsenaal aan stijlmiddelen en trucs aan, waarbij de anafoor en de anakoloet in deze bundel zijn favoriete hulpmiddelen zijn, naast de overwogen opbouw van wat je de argumentatie in deze gedichten zou kunnen noemen. Dat maakt het lezen van zijn verzen vermoeiend, niet enkel omdat de trucs af en toe storen, maar ook omdat dit overaanbod aan stijl ook een hoop extra betekenis meebrengt. Wie door het bos van de stijl de bomen van de inhoud dan nog ziet staan, merkt echter dat dit geen rederijkerij is. In Krang en zang gaat het heel vaak over de liefde bijvoorbeeld. In beelden die aan de erotische poëzie van Claus doen denken, weet Gerbrandy een bijzonder hitsige sfeer op te roepen. De relaties zijn vurig, er wordt aangetrokken en afgestoten, de vrouw wordt verheerlijkt, de man verkleint zich. Maar Gerbrandy kan ook over banale dingen geweldig schrijven. Nog nooit las ik zo'n mooie beschrijving van het internet als in ‘Link’. In dat gedicht zijn stijl en inhoud duidelijk aan elkaar gelinkt, waardoor ze elkaar maximaal versterken. Wanneer Gerbrandy dat evenwicht vindt, schrijft hij van de beste moeilijke poëzie die er heden ten dage te lezen valt.
[Carl De Strycker]
| |
Sasja Janssen
Papaver. Querido, Amsterdam, 2007, 56 p., €16,95
Papavers zijn doorgaans bloedrood en men geloofde ooit dat ze opschieten waar iemand werd vermoord. In Janssens debuutbundel signaleren veel gedichten de dood. Haar poëzie probeert het evenwicht te bewaren tussen standvastigheid en thanatos-romantiek. Geen makkelijke opdracht want hoeveel evenwicht kan je laatste keuze verdragen? Opteer je voor een steen om het middel, een touw om de hals, of ‘klassiek in bad, met lemmet aan de pols, dressed to / kill’? Men geeft aan de ik-persoon advies het niet te ver te zoeken. Dat advies past uitstekend bij deze poëzie. Geheel volgens de verwachtingen krijgt de dood de liefde als gezel: ‘Als we doodgaan, mag ik dan / terugkomen als jou?’, vraagt de stem aan degene die ze heeft doen lijden. Mocht deze erotische reïncarnatie plaatsvinden, zal ze in laatste instantie opnieuw zichzelf doen lijden. Je kan er dan ook niet om heen de volledige bundel te lezen als een papaverveld van gedichten die constant bewijs leveren van een moeilijk te verzachten pijn. Enkel het samenzijn met die ene andere kan (even) stabiliteit brengen en het lijden draaglijk maken. Even, want er blijkt ook een kind in het spel te zijn dat het onschuldige wij-gevoel vertroebelt en een beklemmende angst op de lezer overdraagt. Hoe kan deze angst worden bezworen? Met de papaver somniferum? Janssens taalgebruik is opstandig genoeg elk opiumeffect tegen te gaan maar de misschien te evenwichtige bundel had het al bij al toch wat verder mogen zoeken.
[Christophe Van der Vorst]
| |
Peter du Gardijn
Onder de dieren. De Bezige Bij, Amsterdam, 2007, 88 p. €16,50
Onder de dieren. brengt gedetailleerde registraties van een geïrriteerde citydweller. Als een Georg Simmel van de poëzie documenteert du Gardijn de mens-in-maatschappij en besluit dat het voortbewegen van de stadsdieren - hemzelf incluis - weinig fabulierung verdient. De buur, de parkbezoekers en de Jehovagetuige bevinden zich binnen zijn waarnemingsveld maar tegelijk voorbij de kritische grens om contact te maken. De gedragscode tijdens een bezoek aan het Vietnamees restaurant wordt ervaren als een daad van ‘multiculturele medeplicht’. Veel gedichten in dit doorwrocht debuut slagen er op voortreffelijke wijze in de distantie tussen mensen te verwoorden zonder maar eens te vervallen in een halfzacht geklaag. Schijn en dreiging gaan hand in hand in du Gardijns stadsjungle. Onrust, onzekerheid en een geleidelijk aan groter wordende onvrede met de ander zetten het sociale immuunsysteem van de dichter onder druk. Alleen de herinnering, lichtbijtende humor en een retraite naar het eiland van het zelf bieden dan nog een uitkomst. De taal van du Gardijn is koel en berekend; de beelden zijn direct, ongeforceerd en vaak verrassend. Uit zijn poëzie spreekt kritiek op onze onmacht nog een appel op elkaar te kunnen of durven doen. In Onder de dieren is de communicatie verdwenen of verstoord. Het leidt tot een verdoofd bumperrijden zoals de troep wandelende ganzen op de coverfoto lijkt uit te drukken. Iedereen is in beweging en loopt achter elkaar aan maar niemand vraagt zich af waar we naartoe gaan en waarom dan wel - op du Gardijn na natuurlijk.
[Christophe Van der Vorst]
| |
Jan Lauwereyns
Anophelia! De mug leeft. Gedichten. Meulenhoff, Amsterdam, 2007, 112 p. €19,95
In zijn debuut, Nagelaten sonnetten (1999), nam Jan Lauwereyns een gedicht op ‘Landschappen met dode mug’. Zijn fascinatie voor de kleine vampierachtige diertjes blijkt nog gegroeid, want zijn nieuwste, lijvige bundel heeft hij Anophelia! De mug leeft gedoopt. In de hoofdrol Mug 13101 die een geheime opdracht uitvoert en daarover, in e-mailachtige berichten, informatie uitwisselt met Mug 131. Vanuit menselijk standpunt zijn deze insecten kwelduivels; vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn het overbrengers van gevaarlijke ziekten - maar wat is eigenlijk de visie van de mug zelf op dit alles? Lauwereyns bekijkt de wereld in deze bundel vanuit hun perspectief. Het is een techniek die hij ook toepaste in zijn roman Monkey Business (2003), waarin hij de wereld beschouwde vanuit een aapje dat voor experimenten in een labo dienst deed. Was het in dat boek de aap die verslag deed van de experimenten die een mens met hem deed, in deze nieuwe dichtbundel draait Lauwereyns de rollen om en zijn het de muggen die experimenteren met mensen. Ze hebben dan ook erg menselijke trekken en soms vervalt de dichter daarbij in een soort smurfentaal, vooral wanneer uitdrukkingen ‘verdierlijkt’ worden, zoals: ‘Blijf met je zes poten tegen de wand’ om aan te duiden dat gaan zweven geen optie is, of ‘tussen ons gevlogen’, om aan te duiden dat de muggencommunicatie zich al dansend afspeelt. Grappig.
Minder grappig is het gevaar dat schuilt in de missie van deze muggen. Ze zijn op zoek naar middelen om te ontkomen aan de verdelging en testen allerlei dingen uit. Uit brokken van een (pseudo)wetenschappelijke tekst die Lauwereyns hier als gedicht presenteert, blijkt dat de mutaties die de mug ondergaat om te overleven een groot gevaar voor de mensheid vormen. Hoe meer we het ‘kwaad’ bestrijden, hoe sterker het wordt. Het is een idee die doorheen de hele bundel meer dan eens opduikt. De mug leeft - het is de negatieve variant van ‘De Heer leeft’. Verlossing? Vergeet het. Maar deze bundel is meer dan een soort parabel met muggen in de hoofdrol. In de cyclus ‘Visdadigheid en het onvermeeuwbare’ is de zee de setting voor liefelijke, maar vooral minder liefelijke taferelen; in ‘Overal zijn er breuklijnen’ valt de wagen van een koppel stil in de woestijn. Via een associatie met een film komt het tot heftige seks tussen de twee, maar dan neemt het verhaal een gruwelijke wending, waarin opnieuw een dier de hoofdrol speelt. Dat alles zit dan weer geklemd tussen twee duidelijk poëticale afdelingen. De bundel opent met ‘Het bloembed van de werkelijkheid’ en sluit met ‘Het grindpad van de waarheid’. Het is tussen deze beide dat Lauwereyns, met zijn dubbele carrière als wetenschapper en dichter, zich ophoudt, en het zijn waarschijnlijk dan ook metaforen voor respectievelijk poëzie en wetenschap. Ook op dat vlak is Anophelia! De mug leeft een voortzetting van een problematiek die Lauwereyns reeds langer bezighoudt. Ook in het essay Splash (2005) ging het over de verhouding tussen beide. Deze bundel lijkt mij dan ook de praktische component van de daar beleden theorie. Ging het daar om de rol van de herhaling en de klank en hun incantorische effecten, hier worden beide stijlmiddelen gretig ingezet. Het maakt, samen met
de bijzondere neologismen en de intertekstuele verwijzingen (Gilliams, Hanlo,...) van deze bundel een bijzonder poëtisch product, waar je als lezer een hele kluif aan hebt, iets wat ook nadrukkelijk de bedoeling was: ‘zo eenvoudig / zo helder is het niet / / wat ik nagelaten heb / wanneer ik op / bewaren.’.
[Carl De Strycker]
| |
| |
| |
Jeugdliteratuur
Brian Selznick
De uitvinding van Hugo Cabret. Mynx, Amsterdam, 2007, 543 p. €19,95
Parijs 1931: de weesjongen Hugo Cabret heeft stiekem de taak van zijn verdwenen oom overgenomen. Hij leeft in de muren en gangen van een druk treinstation en houdt er de tientallen klokken gaande. In het geheim repareert hij een mechanische man waarvoor hij onderdelen steelt. Zo komt hij in contact met een bittere oude man en een vreemd meisje dat bij hem inwoont. Het geheim van Hugo komt in gevaar maar ook de oude man blijkt zijn geheimen te hebben. Dit spannende verhaal heeft vooral te maken met de eerste films uit het begin van de vorige eeuw. De auteur raakte gefascineerd door de figuur van filmmaker Georges Méliès en de vroege Franse film. De verwijzingen naar films zijn authentiek maar het verhaal zelf is verzonnen. Deze flinke turf kreeg zwarte randen rond de bladzijden, een verwijzing naar de zwartwitfilms. Ongeveer de helft van de bladzijden is gevuld met minutieuze, sfeervolle potloodtekeningen. Vaak nemen ze, soms over tientallen pagina's, de tekst over en geven ze een knap filmisch beeld van de gebeurtenissen. Zo is het boek een ode aan de vroege films die de dromen van mensen konden verbeelden en door toeschouwers laten meebeleven. Dankzij de tekeningen wordt de lezer op sleeptouw genomen langs de straten van Parijs, op de drukke perrons maar ook in donkere gangen en kamers van het station. De tekst zelf is eerder beschrijvend op een vrij nuchtere en vlakke manier. Het is vooral de opbouw van het boek, met tekst en tekeningen die fascineert. Hugo is een twaalfjarige jongen maar het boek richt zich eerder tot veertienjarigen en ouder.
[Ria De Schepper]
| |
Truus Matti
Vertrektijd. Lemniscaat, Rotterdam, 2007, 197 p., €13,50
Twee verhalen over een tienermeisje lopen in dit boek parallel. Ze worden associatief met elkaar verbonden, zijn gedrukt in een verschillend lettertype en kregen een eigen stijl. In het fantasieverhaal belandt de twaalfjarige Muis bij een vervallen hotel in een kale vlakte. Ze sluit vriendschap met de vos die het hotel runt en een rat die klusjes opknapt. Blijkbaar is ze haar geheugen kwijt en weet ze niet waarheen. De geheimzinnige gebeurtenissen in het hotel, de verborgen pianomuziek die ze hoort en aangewaaide papiersnippers brengen ten slotte antwoorden op haar vele vragen. In het realistische ikverhaal is een meisje net verhuisd met haar moeder, een jaar nadat haar vader is gestorven. Iets in verband met zijn dood zit haar dwars en allerlei gebeurtenissen geven ook haar de verwachte antwoorden. Van bij het begin is het duidelijk dat beide verhalen complementair zijn. Het verhaal in het hotel is fascinerend verteld, met mooie beelden, een vleug geheimzinnigheid en een milde humor. Het ikverhaal is directer, met ingehouden emoties geschreven. De lezer moet attent zijn voor de hints, parallelle elementen en symbolen in beide verhalen. Pas als blijkt hoe alles samen hoort, worden de diepere emotionele drijfveren duidelijk. Het is in elk geval een origineel concept met thema's als emotionele groei, rouwverwerking en het nemen van een nieuwe start in het leven. Voor ervaren lezers vanaf elf jaar is dit een meeslepend, mooi geschreven boek.
[Ria De Schepper]
| |
Dierbaar. Spannende en aaibare dierenverhalen en -gedichten. Lannoo, Tielt, 2007, 95 p., €14,95
Deze verhalenbundel biedt een neerslag van een boeiend project waarin kunstenaars van vandaag op zoek gingen naar een detail dat hen boeide in een schilderij, een object of een kunstkabinet dat enkele eeuwen oud is. Het project ontstond in het kader van ‘O dierbaar Antwerpen’ en kreeg daarom het thema dieren mee als leidraad. Achttien Vlaamse en Nederlandse jeugdauteurs en illustratoren lieten zich inspireren door een kunstwerk uit het Antwerpse Rockoxhuis. Hun werk was samen met de inspiratiebron tussen mei en eind september te zien in het Rockoxhuis. Enkele dubbeltalenten schreven en tekenden intrigerende verhalen: Pieter Gaudesaboos een wonderlijke fabel over een reuzenkever, Klaas Verplancke een diepzinnig verhaal en een grappig beeldverhaal, Gerda Dendooven een volks verhaal en gedicht en Joke van Leeuwen een vermakelijk, relativerend verhaal en een verrassend stilleven in woord en beeld. Sylvia Vanden Heede schreef twee parallelle hondenverhalen, mooi geïllustreerd door Carll Cneut. Do van Ranst liet twee passages uit schilderijen gevat tot leven komen en Bea de Koster liet zich door twee fijnzinnige taferelen inspireren tot het schrijven van twee sprookjes. Het gevarieerde aanbod van dierenverhalen en -gedichten in dit boek kan lezers vanaf negen jaar boeien. De manier waarop kunstenaars met hun inspiratiebron - die telkens wordt afgebeeld - omgingen en de puike vormgeving van dit boek kunnen ook voor volwassenen een reden zijn om eens kennis te maken met een staalkaart van talent uit de jeugdboekenwereld.
[Ria De Schepper]
| |
Jan Van Coillie
Leesbeesten en boekenfeesten. Hoe werken (met) kinder en jeugdboeken? Davidsfonds/Infodok, Leuven, 2007, 520 p., €29,95
Dit lijvige boek verscheen al in 1999 maar is nu volledig herwerkt. De auteur is als onderzoeker, recensent en docent al ruim 25 jaar intensief bezig met kinder- en jeugdboeken. In een heel begrijpelijke taal geeft hij gedegen informatie over functies van lezen, over de medespelers in het literaire veld, over diverse genres, over de rol van illustraties en over de geschiedenis van het kinder- en jeugdboek. Alles wordt concreet voorgesteld aan de hand van voorbeelden en citaten. Er zijn niet alleen veel recente voorbeelden toegevoegd maar er komen ook nieuwe items aan bod, zoals de rol van de vertaler en aandacht voor bemiddelaars die het boek bij het kind brengen. De tekst is trouwens grotendeels herschreven. De auteur informeert, stipt tendensen aan maar geeft ook duiding. De laatste honderd bladzijden van het boek bevatten een waaier van praktische tips en creatieve werkvormen om met kinderboeken aan de slag te gaan. Het is een staalkaart van zowat alle mogelijke werkvormen om leesplezier bij kinderen te verhogen, om hen boeken te laten ‘beleven’ en om hen nieuwsgierig te maken naar boeken. Voor wie thuis, in de klas of in de bibliotheek aan de slag wil met kinderboeken is dit een prima inspiratiebron. In ‘Wegwijs in kinder- en jeugdliteratuur’, achterin het boek, zitten overzichten van websites en instanties die met jeugdliteratuur te maken hebben. Ook is er een lijst van boeken in alle genres waarnaar de auteur in het boek verwijst. Zowel voor de leek als voor de kenner van kinder- en jeugdboeken is dit meer dan ooit hét standaardwerk over jeugdliteratuur.
[Ria De Schepper]
| |
Daan Remmerts de Vries
Wie is Libby Skibner? Querido, Amsterdam, 2007, 144 p., €12,95
De vijftienjarige Liesbeth Skibner en haar broertje worden thuis klein gehouden. Vader domineert het gezinsleven. Als componist eist hij stilte en orde in huis. Lachen en uitbundig zijn worden niet getolereerd. Liesbeth snakt naar ‘het grote leven’. Als ze via een klasgenoot geïntroduceerd wordt in een meidengroepje, wil ze erbij horen. Ze laat zich voortaan Libby noemen, koopt stiekem modieuze kleren en make-up. De tegenstelling tussen hoe ze zich op school en thuis gedraagt wordt steeds groter. Een conflict is onvermijdbaar. De auteur schetst haast voelbaar de ‘schildpadderige ingetogenheid’ van het huis, met een neurotische vader die haast gek wordt als een buurjongen met een rockbandje oefent. Het gebrek aan communicatie thuis dreigt Libby langzaam te verstikken. Hoe Libby zich een nieuwe persoonlijkheid aanmeet en iedereen nauwkeurig observeert wordt beeldend beschreven. Dankzij de kennis die ze zo vergaart, wordt de spanning opgevoerd naar een onvermijdelijke confrontatie. De afwikkeling van het verhaal komt wel geforceerd en soms sentimenteel over. Toch brengt het boek globaal een origineel portret van een eenzame, dromerige tiener die hunkert naar vriendschap en liefde. Dat ze uiteindelijk iedereen in het harnas jaagt en de confrontatie op een verkeerde manier aangaat, maakt deel uit van het groeiproces.
[Ria De Schepper]
| |
Dick Bruna
Dick Bruna 80 jaar cassette. Mercis publishing, Amsterdam, 2007, 24 boekjes, €77,50
Naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag selecteerde Dick Bruna uit zijn werk 24 boekjes die werden uitgegeven in een kartonnen box. Ze bieden een overzicht van bijna een halve eeuw Bruna-boekjes voor peuters. Er is het eerste boek De appel (1959), Nijntje (1963) over de geboorte van Nijntje en het met een Zilveren Griffel bekroonde Lieve oma Pluis (1996), over de dood van Nijntjes oma. Dertien boeken hebben Nijntje en haar familie als onderwerp. Dit kleine konijntje beleeft allerlei heel herkenbare dingen en gaat graag op stap. Dat kan naar zee of de dierentuin zijn maar evengoed naar het museum. Ook emoties staan soms voorop: zoals in Nijntje in het ziekenhuis (1975), in Nijntje huilt (1991) waarin Nijntje verdriet heeft als haar knuffelbeer zoek is en in Hangoor (2006) waarin Nijntje het op school opneemt voor een konijntje met een hangoor dat gepest wordt. Ook andere Bruna-personages zijn vertegenwoordigd, zoals het ijverige varkentje Betje Big, de berenvrienden Boris en Barbara en de hond Snuffie. Dick Bruna werkt met monochrome vlakken in primaire kleuren en met ronde vormen. De zwartomlijnde figuurtjes kijken de lezer veelal frontaal aan. Het werken in twee dimensies en de klare vormgeving verhogen de leesbaarheid voor jonge kinderen. De wonderlijke eenvoud van de tekeningen en de universaliteit van de verhalen verklaren het grote internationale succes van Bruna. Elk boekje heeft een vierkant formaat en telt twaalf pagina's. Rechts staat een tekening, al of niet tegen een gekleurde achtergrond, en links een ritmische tekst met rijmschema abcb. Af en toe klinkt die wat gemaakt maar veelal slaagt Bruna erin een soepel lezende tekst te schrijven in combinatie met de tekening. Deze cassette geeft een mooi overzicht van Dick Bruna's werk en laat onder meer zien hoe Nijntje doorheen de jaren uiterlijk wat verandert. Opvallend is ook de warme
uitstraling van de verhalen en dat zorgt ervoor dat Bruna's boekjes blijvers zijn, voor peuters en hun voorlezende ouders en grootouders.
[Ria De Schepper]
| |
Discotheek
In Manus Tuas. Religious Music from Flanders; Ann De Renais, sopraan, Kristine Adamaite, orgel, Staatskoor van Letland o.l.v. Herman Engels; In Flanders' Fields, vol. 50; Phaedra 92050/1-2.
Om meer dan één reden is het de moeite om deze al een poos geleden uitgebrachte dubbelcd alsnog onder de aandacht te brengen. Om te beginnen is dit het nr. 50 uit de stilaan legendarische reeks opnames van muziek van Vlaamse componisten door platenlabel Phaedra. Een jubileumuitgave dus. Phaedra is daarmee de absolute pionier op dat gebied. Wie het Vlaamse muziekleven kent, weet dat voor dergelijke prestatie bovenmenselijk veel lef en doorzettingsvermogen nodig is.
Maar er is natuurlijk ook de cd zelf. Het is een liveopname van een concert van 1 augustus 2006 in de kathedraal van Riga, door een koor dat met ‘onze’ muziek nauwelijks enige affiniteit heeft maar zich blijkbaar makkelijker laat overtuigen van de kwaliteit ervan dan de meeste musici van bij ons.
Het repertoire bevat religieuze muziek van Benoit, Mortelmans, Verhoeven, Feremans, Floren- | |
| |
tinus en August (vader en zoon) de Boeck. Het is romantisch, in de traditie verankerd repertoire dat zowat een eeuw Vlaamse muziekgeschiedenis omvat; een treffende bloemlezing van wat katholiek Vlaanderen pakweg tussen 1860 en 1960 in de kerken hoorde. Niet altijd muziek met grote pretenties, maar muziek die recht naar het hart gaat, die afwisselend extatisch, bezinnend, troostend is, die, bewust, lang niet altijd erg complex is, want, zo luidt het in Maurits Sabbe's bewoordingen (getoonzet door August de Boeck en hier in bewerking door Feremans) ‘God en versmaadt het niet, het kerkske van te lande, zijn grover wierook en zijn ongeschoolde zangen, het gebed van 't boerenvolk...’. Deze muziek was inderdaad vaak bedoeld voor het gemiddelde Vlaamse koor al lijkt het onwaarschijnlijk dat bijv. Mortelmans' koorzettingen van Gezelle zomaar in iedere parochiekerk gezongen werden. Het zijn schitterende composities die allicht tot de toppunten uit zijn oeuvre mogen worden gerekend. Deze Phaedracd is een tijdsdocument en ontsluit, andermaal, een stukje waardevol maar vergeten repertoire.
[Jaak Van Holen]
| |
VVG Trio + Jozef Dumoulin & Magic Malik Tokio Quantize and Other Magic Songs. Audio-cd, 67 min., opname en mix Chris Weeda, Rat Records, RAT 007, 2007
Bezige bijen, Bruno Vansina (as, ss), Teun Verbruggen (dr) en Gulli Gudmundsson (b). Amper een jaar na hun dubbelaar In orbit ligt nu Tokio Quantize and Other Magic Songs in de handel. En voor de tweede keer laat het trio zich bijstaan door Jozef Dumoulin (p, Fender Rhodes) en Magic Malik (voc, fl). Hun derde live-registratie op rij ook, na de in het Antwerpse Café Buster opgenomen debuut-cd Trio Music (2004) en de in het Brusselse café Archiduc opgenomen tweede helft van In orbit (2006). Een logische beslissing: jazz is het muziekgenre bij uitstek dat het best gedijt op een podium. Meer jazzgroepen zouden het voorbeeld van het VVG Trio moeten volgen. Tokio Quantize kwam voorjaar 2007 tot stand in het Antwerpse Zuiderpershuis en bevat 9 nieuwe composities: 6 van Vansina, 3 van Gudmundsson. Stilistisch sluit de muziek aan bij die op In Orbit. Het gaat zonder uitzondering om toegankelijke stukken die drijven op aanstekelijke thema's. Vansina's saxspel, gekenmerkt door een aantrekkelijk vibrato en een speelse lichtvoetigheid, weet daarbij altijd te overtuigen. Hij is een wendbare speler die zich in diverse stijlen thuis voelt. Maar ook het fluitspel van Magic Malik vormt een belangrijke hoeksteen in de swingende sound van het kwintet, net als zijn schaarse vocale bijdragen. Jozef Dumoulin zorgt, zoals we dat stilaan van hem gewend zijn, voor de elektronica in het overwegend akoestische geheel. Ambient-geluiden, jazzrock-invloeden, soundscapes, hij schudt ze spelenderwijs uit zijn mouw en voegt zo een extra dimensie aan de muziek toe. De ritmesectie, ten slotte, is nooit minder dan uitmuntend. Hop naar de volgende live-cd!
[Patrick Auwelaert]
| |
Piet Swerts
Symfonie nr. 2 - Morgenrot; Bernadette Degelin, sopraan, VRK en VRO o.l.v. Bjarte Engeset; In Flanders' Fields, vol. 52; Phaedra 92052
Morgenrot is een gedicht van Rainer Maria Rilke, getoonzet door Swerts als zevende deel van zijn Symfonie nr. 2. Op 7 september 2000 werd ze in Leuven gecreëerd. Die wereldcreatie is nu op cd vereuwigd.
De Symfonie nr. 2 is een hybride compositie met elementen van zowel symfonie (bezetting en dramatische uitwerking), van requiem (Introitus, Kyrie en Dies Irae - delen 1, 2 en 3), als van oratorium (door het grote belang van sopraan- en koorpartij). An die Musik (deel 4, vocaal a capella) en Abschied (deel 6) zijn nog twee gedichten van Rilke, gescheiden van elkaar door een instrumentaal interludium waarin het tekstloze koor als eer extra orkestkleur wordt aangewend.
Swerts zelf noemt zijn compositie ‘intieme kamermuziek voor 100 musici’. Het is muziek die de innerlijke leefwereld van de maker moet weerspiegelen: zijn symfonie gaat over thema's als dood, afscheid, muziek, hoop, leven, toekomst. Hoe persoonlijk misschien ook, het zijn evenzeer universeel menselijke thema's.
Het geheel is van bijzondere dimensies: de Provincie Vlaams Brabant gaf Swerts de opdracht een aanvullend werk te componeren. De symfonie duurt dan ook om en bij de 70' wat voor de toehoorder geen vanzelfsprekende zaak is. Voor de componist evenmin zo blijkt. Al bevat dit werk heel wat beklijvende, indringende en imponerende momenten, te vaak wordt ze wat langdradig, krijg je een déjà entendue-gevoel, en vooral blijft in de exuberante klankenmassa's het gevoel van ‘intieme kamermuziek’ uit.
[Jaak Van Holen]
| |
Jef van Hoof
Suite uit Meivuur, Divertimento voor trombone en orkest, Symphonie nr. 3, orkestliederen; Ann De Renais, sopraan, Yvan Meylemans, trombone, Pannon Philharmonic Orchestra o.l.v. Zsolt Hamar; In Flander's Fields vol. 51; Phaedra, 92051
Het moet wel een primeur zijn voor een Vlaams componist: met deze opname zijn nu alle symfonieën van Jef van Hoof beschikbaar op cd. De Symfonie nr. 2 op Naxos 8.554462, de overige vijf bij Phaedra (In Flanders' Fields vol. 13, 44 en 51). De Symfonie nr. 3, samen met de Suite uit de opera Meivuur en het Divertimento voor bazuin en orkest enerzijds, en de orkestliederen anderzijds, reveleren twee aspecten van van Hoofs muzikale persoonlijkheid. De orkestcomposities zijn grosso modo veel opgewekter, triomfantelijker, luchtiger (met uitzondering van Tempo di marcia funebre, deel 2 uit de symfonie) dan de meeste van de liederen. Hoewel ook enkele liederen opmerkelijk fris zijn qua stemming, is de toon van de meeste hier voorgestelde melodieën uitgesproken introvert en zwaarmoedig.
Van Hoof verwierf al voor de Eerste Wereldoorlog een grote bekendheid in eigen land. Het waren vooral zijn liederen waaraan hij dit te danken had. Terecht zo blijkt uit deze opname. Wie Jef van Hoof nog steeds koppig vereenzelvigt met Vlaams nationalistische strijdliederen moet zich dringend deze opname aanschaffen. Wie onbevooroordeeld luistert, moet wel getroffen worden door de diepe gevoelsrijkdom van deze melodieën, door de harmonische finesses, door de fijnzinnige orkestraties. De doorleefde, indringende vertolkingen door Ann de Renais, de warme kleur van haar stem doen deze liederen beslist ook alle eer aan.
[Jaak Van Holen]
| |
De Fragilitate. Piae Cantiones. Hymns from medieval Finland. Zefiro Torna, Timo Väänänen (kantele) en Antwerp Cathedral Choir; KLARA-cd, Et' cetera, KTC 4023
Een Fins rector en dito student publiceerden in 1582, in het continentale Europa, een reeks liederen onder de titel Piae Cantiones. Het is een collectie van 74 liederen waarvan ongeveer de helft van Finse oorsprong is en de overige afkomstig zijn uit de Germaans-Boheemse traditie, maar er zijn ook verbanden met Franse, Spaanse en Italiaanse bronnen in terug te vinden. In 1616 volgde een tweede editie in Finse vertaling. Het repertoire blijkt beduidend ouder te zijn dan de publicatiedatum laat vermoeden: sommige liederen zouden omstreeks het jaar 1000 te situeren zijn. Zefira Torna wist zich in korte tijd een heel stevige reputatie te verwerven in de werld van de oude muziek dankzij een multidisciplinaire aanpak en zeer originele programma's. Dit laatste wordt hier eens te meer bevestigd.
Ze brengen deze liederen - sommige in het Latijn, andere in het Fins - met solistische zangstemmen, 6 knapenstemmen, een 15de-16de eeuws instrumentarium (fluit, doedelzak, vedel, gamba en percussie) en de kantele, het Finse hakkebord wat de band met de volkse traditie onderstreept. De vertolkingen zijn heel fris en verkwikkend, getuigen van een intense bezieling en nodigen bij een tweede beluistering algauw uit tot meezingen, want sommige liederen zijn wel degelijk echte meezingers. Hier en daar is evenwel de vocale intonatie niet echt zuiver op de graat. De opbouw inzake vocaal-instrumentale bezetting doet op de duur ook wat stereotiep aan. Maar desondanks is dit, vooral omwille van het verrassende repertoire, toch zeker een aanwinst voor ieders platenkast.
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
Jan Camerlinckx
Het kasteel van Poeke. Het mooiste landgoed van Vlaanderen, Heemkundige Kring Arthur Verhoustraete, Uitgave ‘de Eecloonaar’, 2007, 158 p. €32
In het zuidoosten van de gemeente Aalter, geplakt tegen de grens met de provincie West-Vlaanderen, ligt het kasteel van Poeke, omgeven door een prachtig landgoed. Links en rechts was wel al eens geschreven over dat cultuurhistorische erfgoed, maar het complete verhaal van de bewogen geschiedenis van het domein bestond nog niet. Jan Camerlinckx vult nu die leemte. Hij gaat uitvoerig in op de verschillende bouwperiodes, het wel en wee van de bewoners van het kasteel en de belangrijkste gebeurtenissen die zich in de omgeving afspeelden. Het ontrafelen van de draden van het verleden en ze opnieuw verweven tot een boeiend relaas, leidde tot dit tegelijk prachtige kijkboek. Het prille begin voert naar een versterking die de heren van Poeke oprichtten in de middeleeuwen. Tijdens de Gentse opstand in 1453 werd de burcht verwoest en het was de familie de Preud'homme die aan het einde van de zestiende eeuw op de ruïnes een nieuw kasteel bouwde. Na de verkoop in 1872 kwam het kasteel in handen van Victor Pycke de Peteghem. Hij zorgde voor het huidige uitzicht van de gebouwen. De laatste erfgename van de familie Pycke legateerde het domein aan het Nationaal Werk der Katholieke Schoolkolonies. Toen bleek dat die stichting onmogelijk de kosten voor het onderhoud en de renovatie kon dragen, werd het vervallen kasteel met omliggend park in 1977 eigendom van de gemeente Aalter.
Ondertussen is het kasteel beschermd, worden stapsgewijs renovaties uitgevoerd en kijkt de gemeente uit naar een zinvolle bestemming voor haar pronkstuk.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Eric Moormann & Olivier Hekster
Ooggetuigen van het Romeinse Rijk in meer dan zestig reportages. Bert Bakker, Amsterdam, 2007. €17
In de reeks Ooggetuigen is nu ook een boek met een zestigtal ooggetuigen van het Romeinse Rijk verschenen. Het boek biedt 63 teksten in vertaling, onder meer van reportages, pronkredes, inscripties en papyri, van historische verslagen, maar ook van verhalen over het soldatenleven, slavernij en burgerschap, handel en reizen, het huiselijk leven, het keizerschap.... en het is dan ook op die manier een goede introductie op de verscheidenheid aan bronnen voor de geschiedenis van politiek, maatschappij en cultuur van het Romeinse wereldrijk. Die bronnen zijn schaars en niet geïnformeerde lezers beseffen vaak niet dat het erg moeilijk is geschiedenis te schrijven over een periode waarover maar zeer weinig berichtgeving bestaat. Dagboeken en kranten zoals wij die kennen bestonden niet. En de bronnen die tot ons kwamen, zijn vaak met bijzondere doelen voor ogen geschreven. De selectie van de teksten is verrassend omdat niet alleen werd geput uit de grote auteurs. Wij waren onder meer aangenaam verrast om de diepgevoelige lofrede van een liefhebbende man voor zijn geliefde Turia terug te vinden. Het boek is met een wetenschappelijke nauwkeurigheid samengesteld door twee auteurs die hun oudheid kennen. Wij bevelen het met plezier aan iedereen aan.
[Robert Nouwen]
| |
[achterplat]
[achterplat]
| |
|
|