Afbeelding 16
Johan Briedé voor J.J. Schwencke, rastercliché, 1932 (IEC)
vrienden en later opgevolgd door een indrukwekkend aantal boeken.
De oprichting van een exlibrisvereniging in Nederland moge pas laat plaats gevonden hebben, het moment is goed gekozen door de initiatiefnemers. Het idee blijkt levensvatbaar en de leden stromen al spoedig toe bij de Nederlandsche Exlibris-kring (NEK), zoals de nieuwe organisatie gaat heten. Kennelijk kunnen velen zich vinden in het doel van de NEK: ‘Bevorderen van de kunst en de studie van het exlibris. Dienen van het belang van verzamelaars en ontwerpers’. In mei 1932 wordt in N.V. Magazijn ‘de Bijenkorf’ in Den Haag een tentoonstelling gehouden samengesteld uit de collectie van Eugène Strens. Deze eerste publieke uiting van de pas opgerichte NEK is een groot succes. Meer dan 2000 bezoekers maken hier kennis met het exlibris. De tentoonstelling wordt begeleid door een informatief boekje over het exlibris, geschreven door Johan Schwencke.
In september 1932 telt de jonge organisatie al 240 leden. Dit aantal stijgt gestaag tot ruim 700 leden in 1939. In de aanloop naar en in de eerste maanden van de Tweede Wereldoorlog keert het tij echter razendsnel. Binnen een jaar verliest de NEK meer dan 20% van zijn leden. Verder ledenverlies dreigt aan het einde van 1940. Ook gezien de stijgende kosten van drukken en de exploderende papierprijs moet de NEK met ernstige financiële problemen rekening houden. Het bestuur van de NEK besluit daarom alle activiteiten te staken.
Op 11 juli 1945 wordt de akte getekend die de NEK doet herrijzen, nu als stichting, maar met dezelfde bestuurders. Over financiële problemen wordt niet meer gerept. Johan Schwencke schrijft in het NEK Gedenkboek 1947:
‘Wij hadden die [de activiteiten]
niet hoeven te staken, doch wij hebben daartoe besloten, omdat wij van de vreemde overheersing van ons land maatregelen en voorschriften verwachtten, waaraan wij ons niet wensten te onderwerpen’. Het doel van de nieuwe stichting wordt wat ruimer geformuleerd:
‘Opwekken tot en bevorderen van de studie en toepassing van de grafische en typografische kunsten, in
Afbeelding 17
Pam G. Rueter voor Jan Rhebergen, houtgravure, 1960 (IEC)
het bijzonder van de exlibriskunst en de gelegenheidsgrafiek’. Een andere verandering is dat kunstenaars slechts bij uitnodiging tot de NEK kunnen toetreden.
Zowel voor als na de oorlog ontvangen de leden van de NEK het verenigingsorgaan Boekcier. Dit royaal geïllustreerd tijdschrift verschijnt voor de oorlog tien maal per jaar, aanvankelijk vooral als mededelingenblad. Vanaf 1947 verschijnt het, in grotere omvang als kwartaalblad. Boekcier schenkt aandacht aan nationaal en internationaal exlibrisnieuws, bevat boekbesprekingen en literatuuroverzichten en oorspronkelijke artikelen. Johan Schwencke is gedurende dertig jaar de redacteur èn de ziel van het tijdschrift. Meer dan de helft van de bijdragen aan Boekcier is van zijn hand.
Zijn neerleggen van het redacteurschap in 1963 betekende tegelijkertijd het einde van het tijdschrift. De belangstelling voor het lidmaatschap van de NEK, ook van kunstenaarszijde, komt in een neerwaartse spiraal terecht en met ingang van 1 januari 1966 besluit het bestuur alle activiteiten van de NEK te staken wegens het steeds teruglopende ledenaantal.
De periode van ruwweg 1925 tot 1955 kan als grote bloeiperiode van het Nederlandse exlibris beschouwd worden. Trots op hun boekenbezit gebruiken vele boekenliefhebbers daadwerkelijk een exlibris. De populariteit van het exlibris blijkt ook uit het grote aantal ipse fecit (zelfgemaakte) exlibris, maar ook vele kunstenaars zijn bereid een exlibris te ontwerpen. De NEK ontwikkelt vele activiteiten voor een groot aantal leden.
Op initiatief van Jan Winterink (afb. 15), zelf een groot exlibrisverzamelaar, komt in 1946 zelfs een tweede exlibrisorga-