Samenstelling Patrick Lateur
Transit
Dios en Vollezele
Dios volvió a la tierra y miró el mapa y empezó a recordar nombres
de pueblos flamencos: Vollezele, Herne, Galmaarden, Denderwin-
deke, Geraardsbergen, Ninove, Tollembeek, Oetingen, Nieuwenho-
ve, Aalst... Después de siglos y siglos de haber creado el mundo no
quedaba en la niebla de su memoria una calle perceptible. ‘θPero
cómo pude ser tan olvidadizo?’, dijo en voz alta para sí, rascándo-
se la cabeza como un niño de primaria que no sabe qué responder
al profesor. Comprendió su falla. Miró en torno de él, se arremangó
la camisa, respiró hondamente y empezó por poner al Hijo azul en
el centro del pueblo y a la paloma de luz entre el Mosa y el Escalda
para que mirara más allá de las aguas del bautismo. Y por primera
vez el hombre y la mujer se buscaron el fuego en los cuerpos para
huir de la lluvia y del invierno. El todavía no se abolía en el nunca,
pero la mujer, la primera criatura de la creación (pensó Dios para sí
mismo), ‘en verdad me salió perfecta’.
Dios señaló con el dedo y dijo: ‘¡Hágase!’, y al golpe de las sílabas
y al golpe de las dos admiraciones, se alzaron una farmacia, dos
cervecerías para solitarios del lunes y martes de todos los días, el
café para tomarse un mal café, la panadería con olor a campo y a
señora joven, una tienda de aparatos eléctricos que no abriría
jamás, casas con techos de dos aguas para que la lluvia bajara por
las tejas y bajara hasta Namur para bebérsela el Mosa, buzones pa-
ra cartas de primeros sellos, un teléfono directo con los ángeles, la
iglesia con campanas de tañidos lejanos para oír desechos en Bruse-
las los Hechos de los Apóstoles.
Y vi a Dios poniendo árboles en la llanura, cavilando el hombre
nuevo, porque lo creado anteriormente fue un fracaso y la historia
escenas infinitas de depredación y de carnicería. ‘Te equivocaste’,
le dije en un buen plan. ‘Se equivocaron todos’, me repuso. ‘Más
alla de la linea, continué, victoriosos y vencidos se engañan tanto
que hablan entre ellos de un pasado glorioso mientras más muertos
y sufrimientos hay. La historia son historias de dolor y de horror.
La vida nos deja al margen de la vida’.
Dios continuó la tarea y mientras platicábamos de historias de la his-
toria, hizo surgir el arbusto del saúco para que las flores albearan el
país, la niñez de las verbenas como un punto en un cuadro de Miró,
las tímidas campanulas disimulándose en la miniatura, el rododendro
como estrella iluminada en lila, el geranio que aviva lo que toca.
‘Qué fue primero: θel paisaje o las palabras?’, le pregunté. Y me
hizo una seña y miré con asombro las ondulaciones de las colinas,
los sembradíos geométricos, los horizontes con árboles azules.
God in Vollezele
God kwam terug op de aarde en bekeek de kaart en begon Vlaam-
se plaatsnamen van buiten te leren: Vollezele, Herne, Galmaarden,
Denderwindeke, Geraardsbergen, Ninove, Tollembeek, Oetingen,
Nieuwenhove, Aalst... Eeuwen nadat hij de wereld had geschapen
was in de nevel van zijn geheugen geen straatnaam meer te onder-
scheiden. ‘Hoe ben ik zo vergeetachtig kunnen worden?’ dacht hij
hardop en krabde zich achter de oren als een schoolkind dat op
een vraag van de meester het antwoord schuldig blijft. Dit moest
hij goedmaken. Hij wierp een blik om zich heen, stroopte zijn
mouwen op, haalde diep adem en zette eerst en vooral zijn blauwe
Zoon midden op het marktplein en tussen Maas en Schelde de
licht gevende duif opdat hij ver over de wateren van de doop heen
zou turen. En voor het eerst zochten man en vrouw het vuur van
mekaars lichaam om te ontkomen aan regen en winter. Het nog
ging niet teloor in het nooit, maar de vrouw, fraaiste schepsel van
de schepping (zo dacht God bij zichzelf), ‘is me echt goed gelukt’.
God wees met zijn vinger en sprak: ‘Het zij zo!’ - en op slag van die
drie lettergrepen en op slag van dat uitroepteken verrezen daar een
apotheek, twee kroegen voor alledaagse maan- en dinsdagse eenza-
ten, het café waar slechte koffie wordt geschonken, de bakkerij die
geurt naar korenveld en jongedame, een elektrazaak die nooit zou
worden geopend, huizen met schuin aflopend dak zodat de regen
over de pannen naar beneden loopt tot in Namen waar de Maas hem
opslokt, bussen voor brieven met nagelnieuwe postzegels, een recht-
streekse telefoonverbinding met de engelen, de kerk met klokken die
tot in Brussel restanten van de Handelingen der Apostelen luiden.
En ik zag God bomen neerzetten in de vlakte, peinzend over de nieu-
we mens, omdat wat hij voordien had geschapen een flop was en de
geschiedenis een eindeloze serie strooptochten en slachtpartijen. ‘Je
hebt je lelijk vergist,’ zei ik meevoelend. ‘Iedereen heeft zich vergist,’
repliceerde hij. ‘Achter de frontlinie,’ zei ik nog, ‘spellen overwinnaars
en overwonnenen zichzelf op de mouw dat hun verleden des te
roemrijker is naarmate het meer leed en doden telt. De geschiedenis is
één gruwel-en-horrorstory. Wij bestaan in de marge van het bestaan.’
God bleef voortwerken, en terwijl we nababbelden over wat ge-
schied is in de geschiedenis, liet hij, opdat het land wit zou zien
van zijn bloemen, het vlierboompje oprijzen, de kindertijd van ij-
zerkruid als een punt op een doek van Miró, bedeesde campanu-
la's die wegkropen in hun miniatuur, de rododendron als een ster
met lila licht, de geranium die al wat hij aanraakt tot leven wekt.
‘Wat was er eerst: het landschap of de woorden?’ vroeg ik hem. Hij
wenkte me en ik keek vol verbazing naar het golven van heuvels,
geometrische zaaibedden, blauwe bomenrijen tegen de einders.
| |
Los viejos, hasta ayer petrificados, se pararon de la mesa y salieron
al aire libre a segar la hierba del jardin, los hijos se dirigieron al
campo para tomar la azada y los hijos de los hijos a embriagarse
hasta caer en la cervecería de la Ruta bebiéndose en el cáliz la cer-
veza 255 creyendo que era vino.
Desde entonces los mirlos gorjean entre los arces con hojas de
cinco orientaciones, aletean en la punta de las hayas gigantescas
que horadan las nubes y hacen sombra en el follaje de los ála-
mos plateados que murmuran algo inmensamente antiguo, pero
Dios no sabe, nunca supo, en qué lugar quedé yo inerme y en
qué lugar quedó El inerme. Como El sabía quién era yo, y como
yo sabía quién era El, no podíamos, por engaño, indiferencia o
simulación, hacer a un lado lo que fuimos siempre: dos solitarios
Bejaarden, gisteren nog versteend, stonden van tafel op en liepen de
open lucht in om in de tuin het gras te maaien, zonen trokken met
hak en schoffel naar het veld en zoonszonen gingen zich bezuipen
tot ze achteroversloegen in de kroeg die De Route heet en waar ze
uit een kelk het bier 255 drinken, in de waan dat het wijn is.
Sindsdien kwelen de merels tussen de esdoorns met het blad-dat-
vijf-windstreken-aanwijst en klapwieken in de top van de reusachti-
ge beuken die de wolken doorboren en tekenen schaduw op de
blaadjes van de zilverabelen die aldoor iets oerouds lispelen, maar
God weet niet, nooit wist hij op welke plek ik weerloos achterbleef
en op welke plek Hij weerloos achterbleef. Aangezien Hij wist wie
ik was, en aangezien ik wist wie Hij was, kon geen van ons, in een
poging tot misleiding, onverschilligheid of veinzerij, aan kant schui-
ven wat wij beiden altijd zijn geweest: twee eenzame verliezers.
Uit het spaans vertaald door Stefaan van den Bremt
Marco Antonio Campos (Mexico-stad, 1949) is dichter, romancier en verhalenschrijver, essayist en vertaler. De Mexicaanse uitgeverij El Tucán de Virginia publiceerde in 1997 zijn Poesía reunida (Verzamelde poëzie, 1970-1996).
Aan de Universidad Nacional Autónoma de México was hij een tijdlang bedrijvig als directeur van de literaire uitgaven, hoofdredacteur van Periódico de Poesía (Poëziekrant) en coördinator van het uitgavenprogramma van de menswetenschappen. Momenteel is hij er werkzaam als literair researcher.
In de lente van 2005 verbleef Marco Antonio Campos gedurende twee maanden in Vlaanderen (Antwerpen en Vollezele); hij gaf toen twee lezingen op uitnodiging van het Centrum voor Mexicaanse Studies van de Universiteit Antwerpen en nam deel aan het Antwerpse poëziefestival ‘Dichters in het Elzenveld’.
Samen met Stefaan van den Bremt zorgde hij voor een Spaanse vertaling van een bloemlezing zeven Vlaamse dichters (Roland Jooris, Leonard Nolens, Miriam Van hee, Stefan Hertmans, Luuk Gruwez, Benno Barnard, Stefaan van den Bremt) die, onder de titel Más allá de mis manos, voorjaar 2006 bij de Mexicaanse uitgeverij Colibrí het licht zag. ‘God in Vollezele’ maakt deel uit van een door Stefaan van den Bremt samengestelde en vertaalde bloemlezing uit de poëzie van Marco Antonio Campos, die onder de titel Geen plek die de mijne is voorjaar 2007 bij Uitgeverij P in Leuven zal verschijnen.
|
|