| |
| |
| |
Het ontstaan van het hospitaal van de Vlaamse natie in Madrid
Oorsprong van de Stichting Carlos de Amberes (1606-2006)
Bernardo J. Garcia Garcia
Een stichting met een koninklijk patronaat / Een koninklijke afvaardiging
2006 betekent twee belangrijke herdenkingen: de creatie in Madrid van het Hospitaal van de Vlamingen in 1606 en het definitieve verlies voor de Spaanse monarchie van de Zuidelijke Nederlanden in 1706. Een mooie gelegenheid om de lezer van Vlaanderen mee te nemen op een korte rit doorheen het wel en wee van het hospitaal van de Vlaamse natie, gevestigd in de hoofdstad van de toenmalige invloedrijke Spaanse monarchie op initiatief van emigranten die hun identiteitsbanden en hun vorm van vertegenwoordiging wilden verstevigen.
De oorsprong van deze instelling gaat terug tot 6 augustus 1594, datum waarop een Vlaming, gevestigd in Madrid en gekend in de Spaanse documentatie onder de naam van Carlos de Amberes (Karel van Antwerpen), via notariële akte afstand deed van een reeks gebouwen in de San Marcos-straat, opdat ze na zijn dood onderdak zouden kunnen verlenen aan de arme pelgrims afkomstig uit de Zeventien Provinciën. Ondanks zijn overlijden in 1604 en het feit dat zijn testament dateert van 9 oktober 1601, werd de oprichtingsakte van het hospitaal Sint-Andreas van de Vlamingen pas op 18 november 1606 bekrachtigd, toen het Hof zich opnieuw in Madrid had gevestigd na een kort intermezzo in Valladolid (1601-1606).
Anoniem portret van Carlos de Amberes, eind zestiende eeuw
Vooraleer dit kleine hospitaal van de Vlaamse natie gebouwd werd, hadden verschillende leden van de Koninklijke Wacht van de archers de corps, geleid door Enrique Cock, Michel du Frêne en Jean Hardi, de oprichting ervan in gang gezet. Het idee bestond namelijk om samen met hun landsgenoten een broederschap te creëren met hetzelfde hulpverleningsdoel; broederschap dat gefinancierd zou worden met legaten en aalmoezen. Zij traden in Madrid op, apart van het Hospitaal van het Hof, waartoe de overige Vlaamse onderdanen, die hun dienst verleenden in de gardes en in de koningshuizen, zich nog steeds wendden. Bewijs van de genoemde segregatie bestaat via de klachten van de beheerder van het Hospitaal van het Hof in november 1598, waarin hij talrijke bezittingen opeiste van de overleden kroniekschrijver en apostolische notaris Enrique Cock en waarin hij de legitimiteit betwistte van het broederschap van de inwoners afkomstig uit de Lage Landen. Zij wilden immers dit broederschap begiftigen met de bezittingen achtergelaten door de overleden Vlamingen die geen testament hadden opgemaakt. Maar een dergelijke instelling vereiste de voorafgaande licenties van de kroon en van de kerkelijke autoriteit; en dergelijke middelen waren bij wet bestemd om de onkosten van de koninklijke hospitalen te dekken. Volgens zijn opinie leek het alsof dit broederschap, hoewel nog niet van start gegaan met haar liefdadigheidswerk, zich verrijkte met de bezittingen van hun overleden landgenoten.
Nu we dat bezwaarschrift vermelden, mogen we niet vergeten dat dergelijke segregatieprocessen regelmatig voortkwamen bij het ontstaan van vele broederschappen en liefdadigheidsinstellingen uit de 16e en 17e eeuw. De tijdelijke verhuizing van het Hof naar Valladolid in het begin van 1601 en de doorslaggevende rol die de Garde van de archers de corps in de geschiedenis van deze stichting had, veroorzaakten een nieuwe vertraging voor haar definitieve vestiging in Madrid. Toch beval de kapitein van de Garde en Markies van Falces, Diego de Croy y Peralta in maart 1605 dat al zijn leden, zonder uitzondering, tot dit broederschap van Sint-Andreas moesten toetreden, toen gevestigd in de Sint-Janskerk van Valladolid. Net zoals de meeste paleisdienaars behoorden de koninklijke archers de corps in Madrid tot de parochie van Sint-Gil, gesticht door Keizer Karel V, waar zij alle religieuze en patronale ceremonies vierden, tot Filips III, in maart 1606, be- | |
| |
sloot deze parochie bij de naburige Sint-Janskerk te voegen. In haar plaats stichtte hij het franciscanenklooster van San Gil el Real.
In het testament van 1601 bevestigde Carlos de Amberes zijn schenking in 1594 aan de Vlaamse natie van de ‘huizen die hij had laten bouwen op de percelen van Garnica [van de San Marcos-straat] nabij de huizen die vroeger eigendom waren van Baltasar Castaño, en van al zijn bezittingen om er een kerk op te richten zodat de armen van deze naties er zich zouden kunnen herbergen’. Op 16 november 1606 verklaarden de uitvoerders van zijn testament dat ‘de kerk en het hospitium met bedden gebouwd was’ en vroegen ze het koninklijke beschermheerschap aan bij Filips III en het toezicht van de nieuwe instelling aan het hoofd van de Koninklijke Kapel. Halverwege december raadde de aalmoezenier en hofkapelaan de koning aan dit vrome werk te beschermen als vertegenwoordiger van die onderdanen ‘voor hun ijver om deze natie te doen groeien en een hospitaal te bouwen naar het voorbeeld van dat van het Hof en dat van de Italianen, wat ze mettertijd zullen kunnen uitvoeren, want naar wat men mij bevestigt, zijn er zo'n vijfhonderd personen van deze natie, zonder de archers de corps... dat de kerk en alle andere delen eerbaar zijn’. Eind januari 1607 bevestigde de hofkapelaan het koninklijke patronaat voor het gloednieuwe Hospitaal Sint-Andreas van de Vlamingen en de toezichtsfunctie die de Koninklijke Kapel zou hebben tot de ontbinding van deze instelling.
Op 23 november 1607 vond de inwijdingsceremonie plaats van de eerste onafhankelijke kapel en van een klein hospitaal met amper vijf bedden. In een onderschrift van het portret van Carlos de Amberes, dat de stichting nog steeds in haar bezit heeft en dat reeds vermeld werd in de goedereninventaris van Enrique Cock, blijkt hieromtrent: ‘Dit schilderij is van Carlos, afkomstig uit de stad Antwerpen, die dit huis schonk om er dit hospitaal van de roemrijke apostel Sint-Andreas op te richten voor de arme pelgrims uit de 17 Provinciën der Lage Landen behorende tot het rijk van onze Majesteit de Koning, overleden in het jaar 1604, God zij zijn ziel genadig. Amen. Er werd begonnen met de bouw van de kerk op een oktober 1606, zijnde executeur-testamentair,
Obra hecha en polvo. Kunstwerk van de hedendaagse Vlaamse kunstenaar Peter Buggenhout.
[Foto: Mirjam Devriendt]
Miguel de Frene, archer van zijne Majesteit. Hij beval de oprichting van de kerk en de eerste mis werd er opgedragen de dag van de Presentatie van Maria in het jaar 1607’.
In 1609, een paar maanden na de ondertekening van het Twaalfjarig Bestand in Antwerpen, bekrachtigt koning Filips III de goedkeuring van het patronaat van dit hospitaal en ontstaat de Koninklijke Afvaardiging Sint-Andreas van de Vlamingen, zoals vermeld wordt in een koninklijk besluit van 11 juli 1609. Deze monarch schonk aan de stichting een vergulde zilveren monstrans die bewaard wordt als bijzonder aandeel van haar historisch artistiek erfgoed.
De stichting Carlos de Amberes moet begrepen worden in een proces van onderscheid en vertegenwoordiging van een groot deel van de aanwezige naties in het Spaanse Hof, met name tijdens de regeerperiode van Filips III, zoals de kroniekschrijver Jerónimo de Quintana aanduidt in zijn geschiedenis van de stad Madrid, uitgegeven in 1629: ‘Vermits het Hof zich ging vestigen in deze stad, en omwille daarvan mensen uit verschillende koninkrijken haar bezochten, begonnen de vreemdelingen hospitalen te bouwen waar ze arme zieken uit hun natie konden genezen. De eerste die met een dergelijk godvruchtig werk begon, was de Italiaanse natie, gehoorzamend aan haar diepe geloof en vroomheid, afkomstig van de armen die uit deze gebieden kwamen om aan het Hof te verblijven’. Kort nadat de Raad van Italië zich in 1579 in Madrid gevestigd had, creëerden de Italianen het koninklijk en pauselijk Sint-Pieters en Sint-Paulushospitaal, hoewel ze niet over een eigen gebouw beschikten tot in 1598, wanneer in aanwezigheid van de pauselijke nuntius de eerste steen werd gelegd. De instelling hernam haar activiteit in de Madrileense hoofdstad toen het Hof daar terugkeerde in 1606. Datzelfde jaar en op initiatief van de Raad van Portugal werd het Sint-Antoniushospitaal van de Portugezen gesticht. Nadat Filips III het beschermheerschap bevestigd en bekrachtigd had van het Koninklijk Hospitaal van de Vlamingen in 1609, aanvaardde hij dat van het Broederschap van Sint-Joris van de Duitse Wacht op voorstel van haar gouverneur, de kapitein Francisco Calderón (zoon van de bekende Rodrigo Calderón en kleinzoon van een Vlaming), dat op een actieve steun zou kunnen rekenen van de Fugger gevestigd aan het Hof. We mogen niet vergeten dat deze wacht ook bestond uit enkele leden afkomstig uit de Lage Landen.
In 1611 schonk een edelman afkomstig uit Lucca, genaamd Cesare Bogacio, enkele huizen uit de Príncipe-straat voor de oprichting van een seminarie of college van Engelsen, gewijd aan de heilige Joris, waarin zich twaalf leden vestigden afkomstig uit het seminarie van Saint-Omer in de Zuidelijke
| |
| |
Nederlanden. De nuntius en de Raad van Castilië verzetten zich tegen de consolidatie van dit college, omdat ze beschouwden dat het Hof geen geschikte plek was voor een stichting met zulke kenmerken, daar het college steeds een oord ‘van schandaal en onbetamelijkheid’ was, dat de leerlingen zou afleiden van een godvruchtige opleiding zoals men pretendeerde en omdat een universitaire sfeer geschikter leek om hun studies te ontwikkelen en om een meer teruggetrokken leven te leiden.
Op verzoek van de hofkapelaan Enrique de Savreulx werd in Madrid op 10 augustus 1613 het Sint-Lodewijkshospitaal van de Fransen gesticht, wiens kerk twee jaar later werd ingewijd, en op 30 januari 1618 werd dit hospitaal gevoegd bij het koninklijke beschermheerschap. Vanaf het begin rekende het op de steun van de prinses van Asturië, Isabella van Bourbon (toekomstige echtgenote van Filips IV), en van de koningin van Frankrijk, Anna van Oostenrijk. We moeten ook in beschouwing nemen dat de Spaanse monarch ook Franse onderdanen had, niet alleen onder de katholieke bannelingen die zich tijdens de godsdienstoorlogen in zijn gebieden verscholen hadden, maar ook onder de inwoners afkomstig uit de Franche-Comté - wier soevereiniteit werd afgestaan als bruidsschat voor de infante Isabella - en uit sommige Franstalige provinciën van de Lage Landen. Ook deze instelling is nog steeds actief in Madrid in het sociale domein (met een kerk en een rusthuis) en ligt vlakbij de Stichting Carlos de Amberes.
Op hun beurt begonnen de onderdanen van de Kroon van Aragon zich tot het Koninklijke Hospitaal Onze-Lieve-Vrouw van Montserrat (1617) te wenden, dat opgericht was in een aantal huizen afgestaan door de raadsman van Financiën, Gaspar de Pons en dat afhing van de Raad van Aragon. In 1629 werden de kerk, het hospitaal en het college van de leren gecreëerd, en in 1627 het college van de Schotten op initiatief van kolonel William Semple en zijn echtgenote Maria de Ledesma.
De eerste Statuten van de Real Diputación de San Andrés de los Flamencos (Koninklijke Afvaardiging Sint-Andreas van de Vlamingen) werden besloten door een Junta van Afgevaardigden op 10 april 1613. Ze ontvingen hun respectieve goedkeuring van Filips III op 24 oktober 1616 en een maand later de apostolische goedkeuring van Diego de Guzmán, hofaalmoezenier van de koning. In de zomer van datzelfde jaar legt de Spaanse monarch de eed af als opvolger van de Aartshertogen in de regering van de Nederlanden bij gebrek aan nakomelingen en volgens het gestipuleerde in de Cessieakte van 1598.
In de eerste Statuten van 1616 werd bepaald dat de Afvaardiging of Junta die het Hospitaal zou leiden samengesteld zou moeten worden uit 10 afgevaardigden afkomstig uit de Zeventien Provinciën der Lage Landen of afstammelingen van deze, ‘dat ze steeds tot de meest notabele en bekwame burgers moesten behoren om de goede werking en uitbreiding van genoemd Hospitaal te verzekeren’. De Junta van de Afgevaardigden, die maandelijks moest samenkomen, zou voorgezeten worden door de hofkapelaan en hofaalmoezenier van de koning als hoofd van de Koninklijke Kapel, en in diens afwezigheid, door de kanselier van de Orde van het Gulden Vlies, of door de afgevaardigde met de hoogste anciënniteit. De afgevaardigden zouden elke drie jaar verkozen worden, waarbij hun herverkiezing toegestaan zou worden op voorwaarde dat ze hun taak vervulden tot tevredenheid van de overige leden van de instelling en van de stichtingsdoeleinden. De griffier van het Gulden Vlies zou als secretaris optreden, of bij ontstentenis ‘een geschoold individu in het beheer van papieren en van de hoogste betrouwbaarheid... goed onderricht in de eigenheid van de Vlaamse taal, en als deze omstandigheden bij niemand aangetroffen zouden worden, dan zal hij uit de Spaanse natie verkozen worden onder dezelfde omstandigheden en met dezelfde kwaliteiten als de Vlamingen’.
De beheerder van het hospitaal moest zich onderscheiden door bijzondere deugdzaamheid, zoals gematigdheid, voorzichtigheid, eerlijkheid, gastvrijheid en bescheidenheid, en moest steeds een toonbeeld zijn van een voorbeeldig leven en betamelijkheid, en uiteraard zou hij onder geen enkel beding hebzuchtig zijn. Zijn functie zou een bestendig karakter hebben en zou overeenkomen met de geestelijke die benoemd zou worden tot ‘biechtvader van de gemeenschap van de vreemdelingen uit de Lage Landen’ in het Hof. Hij zou hen het sacrament toedienen van de biecht in hun eigen taal (Frans of Nederlands), en om deze reden was de eerste beheerder of rector van het hospitaal meester Juan Fustier. Behalve dat hij zijn intrek in het hospitaal zou moeten nemen in een eigen vertrek, zou deze beheerder de naam, de burgerlijke staat en plaats van afkomst moeten registeren van elke pelgrim die bijgestaan werd. Hij zou eveneens de boekhouding moeten bijhouden van de ontvangen aalmoezen voor dit doel, die bewaard zouden worden in een schatkist met twee sleutels, waarvan een sleutel naar de beheerder ging en de andere naar een afgevaardigde die over haar goed beheer moesten waken. Bovendien zou hij ook verantwoordelijk zijn voor de inventaris van de ornamenten en het zilverwerk van de kerk, en de bedden van het hospitaal.
Ten slotte zouden verschillende hofmeesters benoemd worden om ‘over het vermogen van dit hospitaal te waken; het in te zamelen, te bewaren en te zorgen voor het goede beheer en de redelijke uitgave ervan’, waarbij zij zich belasten met de boekhouding van het hospitaal en de inning van de inkomsten, waardepapieren en leenrentes. Ze zouden kleine herstellingswerken mogen uitvoeren in de aanhorigheden van de instelling, en ze zouden toezien opdat ‘onder de pelgrims geen wanorde zou heersen door spelen, maaltijden, geschreeuw en andere onbetamelijke zaken’, waarbij getracht werd hen attent te maken op de verplichting om te bidden ‘voor Zijne Heiligheid en voor de Koning onze Heer en de bewaring van zijn gebieden, voor de verheerlijking van de Heilige Moederkerk, het Katholieke Geloof, voor de zege op de ongelovigen en ketters en voor de ziel van Karel van Antwerpen zoals in zijn testament verzocht werd, en voor alle weldoeners van dit huis’. Behalve in buitengewone gevallen zal het maximum verblijf waarop elke pelgrim in het genoemde hospitaal mag overnachten drie dagen bedragen.
Deze instelling voegde zich bij de liefdadigheidsstichtingen die gecreëerd werden op verzoek van verschillende gemeenschappen van handelaars en residenten van de Zeventien Provinciën der Lage Landen in het Spaanse schiereiland sinds de 13e eeuw. Dit wordt beschreven in het waardevolle reisverslag van Hyes Hoys tussen 1844 en 1845. In Sevilla bestond de Kapel Sint-Andreas van de Vlamingen gesticht ten tijde van de Katholieke Koningen door leden van de gemeenschap van Vlaamse en Duitse handelaars nabij de Lonja (Beurs) van Sevilla, in het Dominicaanse Sint-Thomasklooster. Zijn hoofdaltaar bezat het grote doek van het Martelaarschap van Sint-Andreas, geschilderd door Pablo de Roelas. In de loop van de eerste helft van de
| |
| |
Voorgevel van de Stichtng Carlos de Amberes
16e eeuw werd ook een hospitaal opgericht met dezelfde benaming, maar dit verdween op het einde van de 18e eeuw met de secularisatie ingevoerd door Godoy. Het bestaan van een ander hospitaal of toevluchtsoord van de Vlaamse natie in Cadiz kan gedocumenteerd worden met het stadsgezicht van G. Hoefnagel in 1565, waar dit hospitaal verschijnt tussen de plaats aangeduid als de galg van de Fransen en de Sint-Filipsburcht. De kapel van de Vlaamse handelaars in Cadiz was ondergebracht in de kerk van het Sint-Franciscusklooster herbouwd in 1566. De Vlamingen bezaten ook een eigen kapel in de kerk van het Dominicaanse klooster van Lissabon, en hun aanwezigheid samen met die van de gemeenschap van Duitse handelaars verschijnt reeds in documenten uit de 13e eeuw, net als in Bilbao en later ook in Burgos, dankzij de toename van de handel in wol via het Consulaat uit Burgos en met de vestiging van huizen van Castiliaanse en Aragonese handelaars in Brugge en Antwerpen.
| |
De nieuwe kerk van de Vlamingen en het Sint-Andreasfeest
Met de teruggave van de soevereiniteit van de Lage Landen in 1621 ten gunste van de Spaanse monarch Filips IV, na het overlijden in die zomer van de aartshertog Albrecht zonder erfgenamen, werd er in het Hof opnieuw aandacht geschonken aan de stichting van de Vlamingen. De architect en hoofdmeester van Madrid, Juan Gómez de Mora (die de werken van de Plaza Mayor van Madrid had voltooid) werd belast met een nieuw gebouw in de San Marcosstraat die het oude hospitaal zou uitbreiden, en met een kerk van grotere afmetingen die de kleine kapel zou vervangen, tot dan toe ondergebracht in een huisje naast de ziekenafdeling.
Om meer belang aan dit werk te geven, werd Rubens in het begin van de jaren 1630 belast met het schilderen van een doek met als onderwerp het Martelaarschap van Sint-Andreas. Dit schilderij werd bekostigd door Jan van Vucht, vertegenwoordiger aan het hof van de drukkerij Officina Plantiniana die hij schonk in zijn testament in 1639 opdat deze in zijn originele lijst opgehangen zou worden in het hoofdaltaar van het Real Hospital de San Andrés de los Flamencos. Sindsdien werd dit het emblematische meesterwerk van deze Vlaamse stichting in Madrid, waar het nog steeds bewonderd kan worden. De Vlamingen kenden de voorliefde van Filips IV voor de werken van Rubens die voor hem het buitenhuis van de Torre de la Parada aan het versieren was. In dit schitterende doek uit de laatste periode van de geniale Vlaamse schilder kan je duidelijk een poging zien om een groter ceremonieel belang te geven aan de kerk van de Vlamingen in het Spaanse Hof.
Het Sint-Andreasfeest was nauw verbonden met het Huis van Bourgondië en met de Orde van het Gulden Vlies. Daarom zou een viering buiten de Koninklijke Kapel door haar naar de kerk van de Vlamingen te brengen, kunnen bijdragen tot de benadrukking van haar rang in de hofsfeer. Hoewel we dit feest terugvinden in de algemene etiquette van de Koninklijke Kapel in de 16e en 17e eeuw, waren er periodes waarin het niet meer gevierd werd in Madrid (bijvoorbeeld tussen 1593 en 1625), maar nog wel aan het Hof van Brussel. Heel zelden namen de monarchen van het Huis van de Habsburgers deel aan het feest in de kerk van de Vlamingen. Het belangrijkste probleem hieromtrent was de exclusieve plaats die voorbehouden werd in de zetels van de Koninklijke Kapel voor de Spaanse grandeza (hoogste rang in de Spaanse adel), wiens leden niet duldden dat de edellieden van de Orde van het Gulden Vlies op bijzondere wijze onderscheiden werden in deze ceremonies. Aan de vooravond van deze festiviteit woonde de soeverein in zijn vertrek een kapittel bij met de edellieden van deze Orde die aanwezig waren in het Spaanse Hof (steeds een beperkt aantal) en bezocht hij de Koninklijke Kapel ter verering van de hoogst aanziene relieken van de koninklijke juwelenkist. Op de feestdag van Sint-Andreas werd de mis gevierd ter ere van deze apostel met een gezelschap en een specifiek ceremonieel in de opstelling van de zetels in de Koninklijke Kapel, en 's anderendaags werd een dodenmis gevierd. Het was gebruikelijk dat tijdens deze festiviteit de koning aan de edellieden van het Gulden Vlies een publieke maaltijd bood in de antichambre van zijn vertrekken. Het Sint-An-dreasfeest bleef het belangrijkste van deze stichting en elke 30 november werd de kerk versierd met wandtapijten van de koninklijke collecties en de tentoonstelling van een portret van de vorst, met andere
tapisserieën en wandkleden, en met de stoelen, tapijten, en altaarbekleding die verschillende particulieren en omliggende kloosters brachten, zoals het klooster van de Augustijnen kluizenaars.
| |
Onder het beschermheerschap van de Raad van Vlaanderen (1664-1706)
De Hoogste Raad van Vlaanderen en Bourgondië, gerestaureerd in januari 1622 en gereorganiseerd onder het voorzitterschap van de markies de Leganés in 1628, creëerde een nieuw vertegenwoordigings- en beheersorgaan van de Vlaamse natie in het Spaanse Hof. Tussen 1663 en 1664 trad de rechter van de Koninklijke Kapel op om de beschuldigingen te behandelen die gevoerd werden tegen de eer en het slechte bestuur van de franciscaner van Vlaamse oorsprong broeder David de la Viña, beheerder van het Hospitaal van de Vlamingen. Degenen die zich verzetten tegen zijn continuïteit wilden hem in diskrediet brengen opdat de Koninklijke Kapel in zijn plaats een geestelijke beheerder en twee Vlaamse biechtvaders zou benoemen. De Junta van Afgevaardigden maakte het voor elkaar dat de Raad van Vlaanderen optrad, op verzoek van Baron d'Auchy Charles de Bonnières, om pater De la Viña te beschermen. Eind maart 1664 vroeg diezelfde raad aan Filips IV een vernieuwing aan van de statuten waarbij ze hem de bescherming, het bestuur en de superintendentie toekenden over het Koninklijk Hos- | |
| |
pitaal Sint-Andreas van de Vlamingen. Hun verzoek werd gesteund door de argumentatie dat de Raden van Italië, Portugal en Aragon een soortgelijke voogdij uitoefenden over hun respectieve hospitalen der natie, en dat wanneer deze stichting van de onderdanen van de Zeventien Provinciën gecreëerd werd, de Hoogste Raad van Vlaanderen nog niet hersteld was, omdat de soevereiniteit van de Lage Landen tijdelijk afgestaan was als bruidsschat aan de infante Isabella (1598-1621). De bekrachtiging van de Statuten en de nieuwe rol toegekend aan de Junta verschijnen in een koninklijk decreet op 30 mei van datzelfde jaar.
Tengevolge van deze processen en schandalen die de opsluiting van de beheerder van het hospitaal hadden teweeggebracht, verhuisde de kapitein van de Compagnie van de Koninklijke Archers de corps het Cofradia de la Noble Guarda (Broederschap van de Edele Wacht) naar het Hospitaal del Buen Suceso (van de Blijde Gebeurtenis) in de Puerta del Sol van Madrid, waarbij het gewijd bleef aan Sint-Andreas. Op die manier werd het hospitaal van de Vlamingen ontzegd van de aanzienlijke en voortdurende aalmoezen die de archers de corps verschaften. Dit broederschap verdween in 1683 om plaats te maken voor de congregatie en het broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Bijstand (beschermster van de vroedvrouwen en van de kindertijd), dat geen verplichtend karakter zou hebben voor de leden van de Koninklijke Wacht. Een devotiebeeld gewijd aan deze heilige, waarschijnlijk gerealiseerd door de beeldhouwer Luis Salvador Carmona in de 18e eeuw, wordt bewaard als erfgoed van de Stichting Carlos de Amberes in het klooster van de Heilige Johanna in Cubas de la Sagra (Toledo).
Tot 1702, datum waarop de Raad van Vlaanderen definitief werd opgeheven in het Spaanse hof, bleven de problemen zich opvolgen met de verkiezing van de geestelijke die bijstand moest geven aan de zielen en de middelen van de kerk en het hospitaal van de Vlamingen moest beheren. In de Statuten stond vastgesteld dat de verkozen persoon voldoende kennis moest bezitten van het Frans en van het Nederlands opdat hij aan de oorspronkelijke inwoners van de Lage Landen de sacramenten zou kunnen toedienen in hun moedertaal. Het hoofd van de Koninklijke Kapel drong erop aan om het bestuur van dit hospitaal af te scheiden, onder zijn voorzitterschap, van de aanwerving van een biechtvader voor de Vlamingen, die afhing van de Raad van Vlaanderen. Daardoor bleven er in de tweede helft van de 17e eeuw meningsverschillen bestaan tussen beide instanties die streden om de controle over een instelling met een godsdienstig en hulpverlenend karakter, die een natie vertegenwoordigde en die nog steeds onder koninklijk beschermheerschap stond.
De bewogen periode getekend door de Spaanse Successieoorlog (1701-1713) maakte in 1706 een eind aan de banden tussen de Zuidelijke Nederlanden en de Spaanse Monarchie. De nieuwe koning Filips V beval in 1704 de ontbinding van de Compagnie van de archers de corps, waarbij ze als compensatie de mogelijkheid kregen om zich in te lijven bij de bestaande Compagnie van het Brusselse Hof of van een vroegtijdige pensionering konden genieten. In september van datzelfde jaar werden deze eenheden vervangen door de Koninklijke Waalse Wachten, die het militaire model volgden van de Koninklijke Franse Wachten, ontwikkeld door Lodewijk XIV. Op die manier lijfden vele officieren zich in als leden van de Koninklijke Afvaardiging Sint-Andreas, vooral tijdens de tweede helft van de 18e eeuw. Bovendien werd de superintendentie, na de afschaffing van de Raad van Vlaanderen, van het Koninklijk Hospitaal van de Vlamingen rechtstreeks afhankelijk, zoals oorspronkelijk, van de Raad van Castilië, hoewel de kerkelijke rechtsmacht van deze koninklijke stichting onder de hoede van de Koninklijke Kapel zou blijven totdat de regering van de Tweede Republiek deze monarchale instelling in 1933 afschafte.
Tussen 1715 en 1718 ondernam de Raad van Castilië de hervorming van verschillende liefdadigheidsinstellingen en bestudeerde hij de mogelijkheid om het Hospitaal van de Vlamingen af te schaffen, dat in haar installaties het colegio de Nuestra Señora del Amparo (college van Onze-Lieve-Vrouw van Bescherming) voor weesmeisjes huisvestte. Op 12 augustus 1721 herstelde de koning het bestuur van het Hospitaal volgens de Statuten en ratificeerde haar koninklijk patronaat.
Schilderij ‘Het Martelaarschap van de H. Andreas’ uit 1636-1639 door Pieter Paulus Rubens
Madrid, Stichting Carlos de Amberes
| |
De huidige Stichting Carlos de Amberes
De Stichting die gecreëerd werd op initiatief van Carlos de Amberes werd achtereenvolgens gesteund door het Koningshuis, de Wacht van de archers en de Waalse Wacht, de Real Fábrica de Tapices de Santa Bárbara (Koninklijke Tapijtenfabriek van Santa Barbara) - gecreëerd in 1721 door Filips V en bestuurd door Jacob Vandergoten, afkomstig uit Antwerpen, en die nog steeds bestaat in haar Madrileense zetel in de Fuenterrabíastraat -, en door het mecenaat van de vertegenwoordigers van de drukkerij Officina Plantiniana in Madrid en van andere nakomelingen uit de vroegere Zeventien Provinciën (vandaag de Benelux en het noordoosten van Frankrijk). In 1988 verdween het hulpverlenend karakter en werd de stichting een culturele privé-instelling zonder winstoogmerk. Sindsdien is ze ingeschreven in het protectoraat van de stichtingen van het Spaanse Ministerie van Cultuur en als een privé-centrum voor onderzoek en ontwikkeling in het Spaanse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (sinds 1995).
Sinds de opening in 1992 van haar vernieuwde zetel in de Claudio Coello-straat heeft de Stichting Carlos de Amberes zich ontpopt tot een verplichte halte voor liefhebbers van kunst, muziek, geschiedenis en cultuur in het algemeen. De kwaliteit, die ze sinds het begin aan al haar activiteiten heeft
| |
| |
gegeven ten opzichte van studie en verspreiding van de culturele en historische relaties tussen Spanje en de Zeventien Provinciën, heeft haar vruchten afgeworpen. Vandaag de dag heeft zij een unieke en prestigieuze plaats verworven in het culturele gebeuren van Madrid.
In de loop van de laatste veertien jaar heeft de stichting een vijftigtal tentoonstellingen verwezenlijkt, zeven internationale seminaries, vijftig conferenties, honderd twintig concerten en een zestigtal publicaties. Daarvoor kon ze rekenen op de constante hulp van zowel Spaanse als Belgische, Nederlandse en Luxemburgse bedrijven en instellingen, alsook op de steun van een patronaat dat, sinds 1609, wordt voorgezeten door de Koningen van Spanje. Maken ook deel uit van dat patronaat: de Ambassadeurs van België, Luxemburg en Nederland, de Voorzitster van de regio Madrid, de Burgemeester van de stad Madrid en andere prominenten uit de Europese politieke middens en het zakenleven, uit de media en de culturele sector, en nakomelingen van de vroegere Zeventien Provinciën. Bovendien heeft de Europese roeping van de stichting zich vertaald in lezingen en conferenties gegeven door eminente sprekers betrokken bij de Europese opbouw waarin gedebatteerd wordt over actuele problemen, waarmee de burger vertrouwd geraakt met de realiteit van de Europese Unie en haar relaties met andere landen.
Wie onze activiteiten beter wil leren kennen, kan steeds op onze website terecht www.fcamberes.org, waar niet alleen beelden van onze installaties, programma's en diensten geraadpleegd kunnen worden, maar ook gedetailleerde referenties van al onze publicaties, de onlinecatalogus van de bibliotheek (de collectie beslaat ongeveer 4000 boekdelen gespecialiseerd in geschiedenis, kunst en literatuur uit de gebieden van de vroegere Zeventien Provinciën en hun relaties met Spanje). Eveneens is er een video met het traject van de Stichting sinds 1992 tot onze dagen.
| |
Bibliografie
Constituciones del Real Hospital de San Andrés de la nación flamenca, Madrid, 1802 (ed. facsimile: Madrid, Fundación Carlos de Amberes, 1999). |
Robert Descimon en José Javier Ruiz Ibáñez, Les ligueurs de l'exil. Le refuge catholique français après 1594, Seyssel, Éditions Champ Vallon, 2005. |
Alicia Esteban Estríngana, Madrid y Bruselas. Relaciones de gobierno en la etapa postarchiducal (1621-1634), Leuven, Leuven University Press, 2005. |
Hyes Hoys, Fondations pieuses et charitables des marchands flamands en Espagne. Sirs de voyages dans la Péninsule Ibérique en 1844 et 1845, Bruxelles, 1882 (ed. facsimile: Madrid, Fundación Carlos de Amberes, 1999). |
F. Navarro, C. Monterero, en G. de Porras y Rodriguez, La nobleza en las armas. La noble guardia de archeros de corps, Madrid, 1995, 2de ed. |
J.M. Rabasco Valdés, El Real y Supremo Consejo de Flandes y de Borgoña (1419-1702), Madrid, Nueva Politécnica, 1981, 2 vols. |
Florentina en Benicia Vidal Galache, Fundación Carlos de Amberes. Historia del Hospital de San Andrés de los flamencos, 1594-1994, Madrid, Fundación Carlos de Amberes, 1996. |
| |
Stichting Carlos de Amberes: projecten en publicaties
Sinds 1999 organiseert de Stichting Carlos de Amberes jaarlijks een internationaal seminarie over geschiedenis om bij te dragen tot een betere interdisciplinaire kennis van de historische en culturele relaties ontwikkeld tussen de Spaanse wereld en de vroegere Zeventien Provinciën van de Nederlanden (actueel België, Luxemburg, Nederland en Noordwest Frankrijk).
Vrucht van deze ijver zijn bijgaande publicaties, waarvoor u meer inlichtingen kunt vinden op de website van de Stichting: www.fcamberes.org.
1. | El Imperio de Carlos V. Procesos de agregación y conflictos
Dir door Bernardo J. Garcia Garcia. |
Madrid, 2000. 368 blz. |
ISBN 84-87369-14-6. Prijs: 24,50 € |
Medewerkers: J. de Bruyne, A. Alvar, F. Edelmayer, J. Martinez Millán, M. Rivero Rodriguez, J.A. Escudero, C. Hernando, J.I. Gutiérrez Nieto, B. Hernández, J. Carretero Zamora, M. Giannini, R. Fagel, W. Blockmans, M.J. Rodríguez-Salgado, M. Rodríguez Cancho. |
|
| |
2. | La Capilla Real de los Austrias. Música y ritual de Corte en la Europa Moderna
Uitg: door J.J. Carreras en B.J. García Garcia. Madrid, 2001. 517 blz. |
ISBN 84-87369-17-0. Prijs: 27,20 € |
Medewerkers: L. Robledo, A. Álvarez-Ossorio, J. Sánchez Belén, J.M. Barbeito, F. Cerdán, A. Wathey, C. Massip, H. Seifert, I. Fenlon, D. Fabris, E. Schreurs, I. Bossuyt, E. Ros Fábregas, T. Knighton, M. Noone, L.K. Stein, F. Negredo del Cerro, N. Morales. |
|
| |
3. | Familia, religión y negocio. El sefardismo en las relaciones entre el mundo hispánico y los Países Bajos en la Edad Moderna
Uitg. van J. Contreras, B.J. García García en I. Pulido. Madrid, 2002. 461 blz. |
ISBN 84-87369-25-1. Prijs: 28 € |
Medewerkers: M. Bodian, I. Pulido Serrano, P. Huerga Criado, H. den Boer, A. Borges Coelho, N. Muchnik, M. Garcia-Arenal, T. Levie-Bernfeld, E. Sánchez Salor, Y. Kaplan, R. Vainfas, M. Studemund-Halévy, B. López Belinchón, J.I. Israel, C. Sanz Ayán, M. Herrero Sánchez, M.a Mateus Ventura, L. Manzano Baena, J. Carrasco. |
|
| |
4. | La Monarquía de las Naciones. Patria, nación y naturaleza en la Monarquia de España
Uitg. door A. Alvarez-Ossorio en B.J. Garcia Garcia. Madrid, 2004. 831 blz. |
ISBN 84-87-369-31-6. Prijs: 36 € |
Medewerkers: J.M. Cauchies, J. Martinez Millán, A. Esteban, B. Lolo Herranz, M. Rivero Rodriguez, A. Álvarez-Ossorio, A. Spagnoletti, L.A. Ribot García, M.a C. Saavedra Vázquez, C. Hernando Sánchez, M. Herrero Sánchez, A. Anselmi, A. Floristán Imízcoz, J. Arrieta Alberdi, A. Rivero Rodríguez, P. Cardim, M. Van Gelderen, G. Parker, Y. Guerrero, B.J. García García, T. Herzog, J. Donézar, M. Meijer-Drees, X. Gil Pujol, X. Torres. |
|
| |
5. | El arte en la corte de los Reyes Católicos. Rutas artísticas a principios de la Edad Moderna
Uitg. door F. Checa en B.J. Garcia Garcia. Madrid, 2005. 480 blz. |
ISBN: 84-87369-35-9. Prijs: 28 € |
Medewerkers: F. Checa, G. Delmarcel, M. Rosario Nobile, V. Abbate, R. Naldi, P.L. Leone di Castris, E. Mira, J. Molina i Figueras, K. De Jonge, N. Silva Santa Cruz, A. Madruga Real, M.A. Zalama Rodríguez, P. Martínez-Burgos, C. Herrero Carretero, E. Ruiz García, J. Yarza Luaces, R. Didier, C. Julia Ara Gil, B. Fransen.
Toekomstige uitgaven - herfst van 2006 |
|
| |
6. | Banca, crédito y capital. La Monarquía Hispánica y los antiguos Países Bajos (1505-1700)
Uitg door C. Sanz Ayán en B.J. García García. Madrid, 2006. |
Medewerkers: P. Stabel, C. Marsilio, E. García Guerra, I. López Martín, J.M.F. Fritschy, A. Esteban, C. Álvarez Nogal, C.J. de Carlos Morales, J.J. Ruiz Ibáñez, R. Bonney, A. Marcos Martín, B. Yun Casalilla, C. Sanz Ayán, J.M.a Oliva Melgar, M.a J. Muñoz González, D. Alonso, J.I. Andrés Ucendo. |
|
|
|