| |
| |
| |
Muzikale ontmoeting tussen Vlaanderen en Spanje rond 1500
Alejandro Massó
Op 25 september 1506 rond zes uur 's middags sterft Filips I van Castilië, de eerste koning van het Habsburgse Vorstenhuis in Spanje, in het Casa del Cordón, te Burgos. Filips I van Castilië, ook de Schone genoemd, en koning van León, Sicilië en Jeruzalem, Aartshertog van Oostenrijk, Hertog van Bourgondië, Brabant en Henegouwen, Graaf van Vlaanderen, Charolais en Artois, zoon van Keizer Maximiliaan I van Oostenrijk en van Maria van Bourgondië, dochter van Karel de Stoute. Hij was de vader van koningin Maria van Hongarije en Bohemen; van Eleonora van Oostenrijk, koningin van Portugal en Frankrijk; van Isabella, koningin van Denemarken, en van de toekomstige Keizers Karel V en Ferdinand I van Oostenrijk, heersers over het Heilige Roomse Rijk. Hij was de zwager van Catharina van Aragón, toekomstige koningin van Engeland, toentertijd kindweduwe in Londen. Hij was de schoonzoon van de Katholieke Koningen en echtgenoot van koningin Johanna van Castilië, de zo genoemde Johanna de Waanzinnige. Zijn bloed zou in de aders van de koningen van gans Europa stromen. Met hem eindigde echter de droom van Bourgondië.
Als er twee naties bestaan die, dankzij dit feit, dicht bij elkaar stonden op het muzikale gebied, dan zijn het de Zeventien Provinciën der Lage Landen (de huidige Benelux en een deel van Noord-Frankrijk) en Spanje. Hun relatie duurde bijna tot op het einde van de 17de eeuw. Historisch gezien kregen de inwoners van het uitgestrekte graafschap van Bourgondië in Castilië de bijnaam van ‘Flamencos’, zelfs na hun unificatie onder eenzelfde kroon met de gebieden van het Heilige Roomse Rijk; waaronder half Europa viel. In dit korte artikel zullen we de globale naam flamenco (Vlaming) gebruiken voor alles wat betrekking heeft op de muzikale wereld. Bovendien bestaan er heel wat publicaties die zeer concrete details van het muzikale leven in beide gebieden behandelen. We trachten slechts, in enkele alinea's, de nauwe relatie te schetsen tussen twee werelden, geconsolideerd door het huwelijk van de erfgename
Handschrift Chigi Vaticaan, bibliotheek
van Castilië met de erfgenaam van Bourgondië, in 1496.
De jonge vorst ondernam twee reizen naar Spanje, eerst om voor de machtige Cortes (het Spaanse Parlement) van Toledo zijn erfgenaamschap te consolideren, als deelgenoot van het koninkrijk van Castilië, in 1501, en later, in 1506, om er ontvangen te worden als koning van Castilië na de onverwachte dood van zijn schoonmoeder, Isabella de Katholieke, in november 1504. Deze laatste reis werd onderbroken door zijn vroegtijdige dood, die later door menig historicus in vraag werd gesteld. Maar ondanks zijn korte regeerperiode, amper zes maanden, is Filips van Bourgondië sindsdien voor de Spanjaarden Filips I van Castilië gebleven.
Met hem arriveerde in Spanje de eerste grote muzikale ambassade uit Vlaanderen, waarschijnlijk tot grote verbazing van de ste- | |
| |
den die ze bezochten. Vooral als machtsbetoon, maar ook voor zijn vermaak liet de Aartshertog zich, tijdens zijn eerste reis, vergezellen van een gevolg doorheen Frankrijk en de Spanje, waarbij ze de Pyreneeën te voet overstaken, in een reis die bijna 7.000 kilometer besloeg. In deze reis wordt zijn privé-kapel de Kapel van Bourgondië vermeld, met instrumenten, boeken en benodigdheden die op de rug werden gedragen. Van het verloop ervan worden twee, nog weinig bestudeerde, bronnen bewaard: de boekhouding van Rijssel, de Recette de Lille, en de kroniek van zijn vriend en mentor, de edelman Antoine de Lalaing, heer van Hoogstraeten, reiziger in beide expedities, die dagelijks verslag bracht over de incidenten en het protocol van de reis. De tweede bron is de voornaamste, vergelijkbaar met een modern reisdagboek, en niet minder van belang, in dit lange Spaans-Vlaamse avontuur. Ze reisden in gezelschap van prinsen, heren, soldaten, dames van de Aartshertogin, bisschoppen en priesters, herauten en hun fanfares, ruiters en honderden rijdieren en muilezels, voermannen, vroedvrouwen, kwartiermeesters, koks, timmerlui, wasvrouwen, dienstmeisjes, klerken,
Orgel van Filips, ca. 1498, uitgevoerd in Brugge en Brussel Dublin, privé-verzameling
koorzangers, betaalmeesters, bodes, koetsbedienden, smeden en trommelaars, vijftien muzikanten, privézangers de Monsenor, twee organisten, componisten, een kornetblazer, en vier sacqueboutiers (bespelers van een blaasinstrument dat in de Middeleeuwen gespeeld werd, vergelijkbaar met de trombone), naast andere paukenisten, trompetblazers, schalmeispelers en dragers van orgels en kisten met de galakleding van het orkest. Onder hen, de lijdzame Banduain des orgues, die in drie jaar tijd te voet op zijn schouders het zware kamerorgel van Monseigneur, dat meer dan tachtig pond woog, meevoerde gedurende meer dan tweeduizend mijl. Samen met hen begeleidden minstrelen van kamermuziek, voor de minder intense momenten, de dansen en de avondmalen van het reizend hof.
De herkomst en de namen van deze Vlaamse muzikanten, personeel van de Aartshertog, zijn grotendeels bekend. Hun namen, zoals die van de eerste ‘conquistadores’, moeten nu in herinnering gebracht worden: Pierre Clita, Henry Zautenaen, Valentin d'Hongre, Johannes de Biest, Jerôme de Clibano, Antoine Divitis, Gerard Barbet, Franquin de Ritis, Jean Braconnier, Alexandre van Acker, bijgenaamd Agrícola (Agrarisch), de maistre Alixandre van vele aantekeningen in Rijssel, Gillequin de Bailleul, Clais le Liegois, Philippot de Bruges, Pierre de la Rue en Henry Bredemers, genaamd Henry l'organiste. Onder hen onderscheiden zich, door hun enorme invloed aan het Hof in Brussel, De la Rue, Agrícola en Bredemers, gouverneur van Filips de Schone, en later van zijn kinderen Karel en Eleonora.
| |
De Spaanse toestand
Het Spaanse karakter wordt beïnvloed door de specifieke weersomstandigheden van het Iberisch schiereiland: een heel droog klimaat, praktisch zonder water in het grootse gedeelte van haar territorium, met grote vlakten, hier en daar bezaaid met kleine armoedige dorpjes, die van de landbouw leefden. Een beschaafde traditie, verspreid over heel het land, bestond niet omwille van het strenge klimaat en de concentratie van invloedrijke families op plaatsen ver van hun grondbezittingen. De Kerk domineerde het land op cultureel vlak - alles wat geproduceerd werd, was van godsdienstige aard - en het Latijn was de voertaal. De Arabische invasie en de toestand van bijna permanente kruistochten waarin Spanje zich tot 1492 bevond, was een hinderpaal voor de rust die juist nodig was om muziekscholen te doen verrijzen zoals in het noorden van Europa. De Castiliaan, traditioneel stoïcijns, hechtte meer belang aan de rechtschapenheid en aan de dagelijkse mystiek dan aan de figuratieve kunst of muziek. Merkwaardigerwijs werd deze gecreëerd in de steden van het binnenland, zoals Toledo, Burgos, Salamanca, Talavera, Ávila, Tarazona, Extremadura en Palencia. De kustgebieden produceerden geen waardevolle componisten; Castilië en het Aragonese deel van het koninkrijk van Aragón waren de belangrijke centra van creatie, samen met Granada in de 16e eeuw, die de meeste luister brachten vanaf het einde van de 15e tot de 18e eeuw. Enkel Sevilla, belangrijke rivierhaven, kon trots gaan op een genie zoals Francisco Guerrero, beschouwd als een van de grootste.
| |
| |
Spanje en de Nederlanden dreven reeds sinds lange tijd handel met elkaar. Wol, fijn leder, zwaarden, harnassen, passementerie en sommige textielen gekocht in Medina contrasteerden met de rijke stoffen, wandtapijten, kammen, haarspelden, wapens, muziekinstrumenten, sieraden, edelstenen, kleurstoffen, edelsmeedkunst, retabels en andere cultusvoorwerpen die, afkomstig uit het noorden, in Spanje toekwamen in opdracht van de machtigen van Castilië. Koningin Isabella bezat in Segovia een tinnen orgel (de hoja de lata), namelijk een orgel met ijzeren pijpen, een spinet van Vlaanderen en verschillende luiten. Vreemd genoeg zullen de muzikanten van Filips de Schone zich verwonderd hebben bij hun aankomst in Spanje, waar de luit vervangen was geweest door de vihuela (dubbelsnarig instrument, voorloper van de gitaar), een soort gitaar, die verworpen werd wegens haar Moorse afkomst. Sinds lange tijd bestonden er al contacten: de hertogin van Bourgondië had in Brussel, in het jaar 1435, twee Spaanse, blinde muzikanten aangenomen, Jehan Ferrandes en Jehan de Cordova, spelers van altviool en luit, aan wie ze twee betere instrumenten schonk. Deze
Handschrift uit de late 15de eeuw, met liederen en hymnen Madrid, privé-verzameling
instrumenten waren afkomstig uit het atelier van Henri Boghart, luthier of bouwer van snaarinstrumenten uit Brussel die in haar dienst stond. Ondanks dergelijke relatie kan er niet gezegd worden dat de muziek of de dans van Bourgondië, in ons geval van Vlaanderen, echt bekend was aan het Hof van Trástamara tot aan de komst van de eerste orkesten met muzikanten die Filips de Schone begeleidden. Sommige Spaanse componisten waren, tijdens het bewind van de Katholieke Koningen, al op de hoogte van het contrapunt van Vlaanderen. Maar de meeste muziek, die bijeengebracht is in de gewichtigste bronnen, weerspiegelt echter weinig van de Vlaamse invloed. Het Spaanse overheerst, dichter aanleunend bij de Italiaanse dan bij de Noord-Europese muziek van die tijd. De namen Juan de Anchieta, Francisco Peñalosa, Pedro de Escobar, Alonso Pérez de Alba, Francisco de la Torre en Juan del Enzina geven hiervan blijk.
| |
Vroegere relaties met de Lage Landen
Vanaf de tweede helft van de 15e eeuw hadden de Katholieke Koningen, eerste moderne monarchen, talrijke muzikanten in dienst, vooral zangers, wier werk opgenomen is in het belangrijke Cancionero de Palacio (Liedboek van het Paleis), dat dateert uit het eind van de 15e eeuw. Het gaat om de meest uitgebreide collectie liederen, bewaard uit de Spaanse Renaissance. Logischerwijze overheerst de Spaanse school, vooral die van Castiliaanse componisten, met drie- of vierstemmige werken, heel weinig contrapunt en korte melodieën. We mogen niet vergeten dat het Aragonese koninkrijk meer in contact stond met de Italiaanse cultuur, door haar bezittingen in Napels en Sicilië, die van oudsher in relatie stonden met Vlaanderen. Sommige componisten in dienst van de Aragonese koningen in het zuiden van Italië, zoals Juan de Cornago, waren duidelijk bevoordeelde navolgers van Dufay, Ockeghem en Obrecht. Men kent, onder andere, het geval van twee minstrelen in Brussel, Jehan Gigou en Jehan Durant, die in 1456 naar de koning van Sicilië werden gestuurd, om andere plaatselijke spelers les te geven. Iets zal wel toegekomen zijn in het schiereiland, hoewel we de exacte weg niet kennen, want in Aragón en in Valencia verdween hun school, en in Castilië bleef de traditie geleerd van de ouderen gedurende generaties voortduren met een geconsolideerd succes.
| |
| |
| |
Verschillende stijlen
Om het verschil op muzikaal vlak, rond 1500, tussen het Spaanse en het Vlaamse eenvoudig uit te leggen, zullen we ons gedurende twee bladzijden ophouden bij het Cancionero of Liedboek van de Kathedraal van Segovia, een andere Vlaamse bron die bewaard is gebleven in Castilië, daterend uit dezelfde tijd als dat van het Paleis. Het verzamelt, onder andere, werken van de Vlamingen Agrícola, Busnois, Obrecht, Ockeghem, Isaac, De la Rue en Josquin. In de laatste folio's worden sommige werken van Castiliaanse componisten opgenomen die toen in de mode waren, beroemde liederen uit hun tijd. We reproduceren een van de notenbalken, met een Kyrie van Jacob Obrecht (1435-1505), samen met een andere van een anonieme Castiliaanse componist, aangrijpend werk, hoewel diametraal tegenovergesteld aan het vorige wat de schrijftechniek betreft. Terwijl de eerste notenbalk fijn werk is, als kantwerk, wordt de tweede gekenmerkt door weinig noten, met een zuiver harmonische basis.
Terwijl Vlaanderen heel bewerkte muziek - als van edelsmeedkunst - naar de wereld exporteerde, kon Spanje trots zijn op het feit dat het aan de wieg had gestaan van de mooiste lyrisch-poëtische traditie uit de Middeleeuwen, de traditionele romancero, die dichters en auteurs uit die periode hebben beïnvloed tot vrij laat in de 17e eeuw. Het volk waardeerde de verhalen van de romancero; begrepen ze; ze waren hen eigen, en bij elke gelegenheid werden romances gereciteerd, met of zonder muziek. Want wat de romances vertelden was wat er dagelijks thuis werd besproken, tijdens het binnenhalen van de saffraan, tijdens de oogst, in de alkoven van de armen, of gedurende de middagen waarbij infanten en koninginnen weelderige stoffen borduurden. Onze Castiliaanse romancero is de weerspiegeling van de volkswijsheid,
Virginaal. Dit soort klavecimbel werd zo genoemd omdat ze bestemd was voor maagdelijke jonge vrouwen
Madrid, privé-verzameling
Tamboerijnen met accessoires
Madrid, privé-verzameling
met een moeilijk assimileerbare essentie voor andere culturen, zelfs voor de omgeving. Toch is dit de grote bijdrage van de Spaanse geest aan de kunst van die tijd. Zelden heeft een volk de literatuur als zo eigen beschouwd als in het geval van Castilië.
Realistisch gezien, is het overwicht van de Vlaamse componisten vanzelfsprekend, en niet enkel in Spanje, maar in gans Europa, sinds het midden van de 15e eeuw. Dufay, Johannes Ciconia, Binchois, Arnold de Lantins, Robert Monton, Antoine Busnois, Loyset Compère, Ockeghem, Obrecht, Heinrich Isaac, Pierre de la Rue, Alexander Agrícola, Henri Bredemers of Josquin des Près worden door niemand geëvenaard in het panorama uit die tijd. Net zoals, onder hun tijdgenoten, de schilders Jan van Eyck, Petrus Christus, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes, Gérard David, Hans Memling of Joachim Patinir evenmin rivalen kenden. Enkele jaren nadien, onder het beleid van Karel V, beëindigden Lancelot Blondeel en de houtsnijder Guyot de Beaugrant, rond 1530, het buitengewone Cheminée du Franc, in Brugge, een van de wonderen zonder weerga van de houtsnijkunst in Europa, daterend uit de eerste dertiger jaren van de 16e eeuw. Allen straalden hun invloed uit, en ze waren een lichtbaken voor vele naties. De Spanjaarden konden in deze eerste reizen praktisch niets van de Vlamingen leren, aangezien het koninklijke gevolg met zekere haast reisde en nooit langer dan twee of drie dagen op dezelfde plek verbleef. Door vermoeidheid en wegens zijn leeftijd overleed Agrícola aan de gevolgen van een zonnesteek in Valladolid in augustus 1506. Een groot deel van de tweede expeditie was hetzelfde lot beschoren. We mogen veronderstellen dat er toch een muzikaal spoor achterbleef en dat langs Spaanse kant jaloezie werd opgewekt, omwille van het onbereikbare van de stijl die uit het Noorden kwam. De muzikant Gillequin de Bailleul werd door de betaalmeesters van Johanna, spottend, ‘Giliquin’ (‘nietsnut’) genoemd! Pas wanneer er in Spanje stabilisering kwam onder het bewind van Karel V, kon het Vlaamse erfgoed zich in Spanje bruisend verspreiden.
| |
| |
| |
Muziek bij de vijfhonderdste verjaardag van het overlijden van Filips I van Castilië, de Schone
De plechtigheden, studies en exposities uitgedacht en geleid door de Madrileense Stichting Carlos de Amberes, met de steun van andere Vlaamse en Spaanse instellingen, hebben het mogelijk gemaakt om zich te verdiepen in sommige aspecten van het tijdperk, waaraan tot nu toe onvoldoende academische aandacht werd geschonken. Op muzikaal vlak hebben we de Bourgondische Kapel met zorg gereconstrueerd, gebruikmakende van gespecialiseerde stemmen en instrumentalisten uit Frankrijk, Engeland, België, Duitsland, de Verenigde Staten, Peru, Italië en Spanje, die historische instrumenten gebruiken, afkomstig uit Europese en Amerikaanse collecties, voorgesteld in internationale primeur. Naast het geven van concerten, heeft dit muziekgezelschap een groot deel van het repertoire opgenomen dat gebruikt werd door Filips de Schone sinds zijn kindertijd, met bijzondere aandacht voor de muziek die zijn leven begeleidde in Brugge, Mechelen, Gent, Antwerpen, Brussel, Parijs, Blois, Burgos, Valladolid, Zamora en Salamanca, Toledo, Londen, Granada, Lyon, Bourg-en-Bresse, Neurenberg, Innsbruck, Keulen en Aken. Drie platen, met illustraties en uitvoerig gespecialiseerd commentaar, bundelen het kamermuziekrepertoire, persoonlijker en intimistischer,
Detail van Spaanse clavicorde
Madrid, privé-verzameling
vanaf Maria van Bourgondië, zijn moeder, tot de dansen van Johanna I van Castilië, de Waanzinnige zijn latere onfortuinlijke echtgenote in Medina en Blois, en het muzikale erfgoed van Bourgondië in Europa gedurende de 16e eeuw, samen met dansen, liederen, fanfares, religieuze muziek en instrumentele stukken, voor het eerst geïnterpreteerd op instrumenten uit de tijd van de koning; en de laatste grote rouw van Margaretha van Oostenrijk omwille van dat laatste familieongeluk. Sommige van deze instrumenten, waaronder het orgel van Filips de Schone, worden tentoongesteld in Burgos en in Brugge samen met kunstwerken die toebehoorden tot of uit dezelfde tijd stamden als de eerste koning van het Huis van de Habsburgers in Spanje.
| |
De instrumenten van Filips de Schone
Verscheidene zijn van groot belang geweest. De studie van het kamerorgel, het persoonlijke baldakijnorgel van Filips de Schone, instrument van zijn voorkeur, samen met de ontdekking van zijn persoonlijk devies aan de zijkanten van het klavier, is een van de mijlpalen geweest van dit project. De Faufelt werd gebouwd, om niet te zeggen uitgevonden, tussen 1497 en 1498 in Brugge en Antwerpen, en versierd door Joachim Patinir tijdens zijn jonge jaren toen hij nog niet tot de kring van het Hof behoorde. Het kan gaan om een van zijn eerste werken, met landschappen waarin nog steeds de Rocher Bayard en de rotsachtige formaties aan de oevers van de Lesse verschijnen, dichtbij zijn geboortedorpje Bouvignes, over de Maas. Dieren en stille wateren zijn kenmerkend voor deze schilder, de belangrijkste landschapschilder van zijn tijd. Het is bij ons weten het oudste klavierinstrument van Europa, samen met het clavicytherium van Ulm in het Royal College of Music in Londen. Met veertig noten en drie bourdons, onthult de analyse ervan dat het origineel bedacht is geweest voor een ‘half register’, dit wil zeggen, met een stel fluiten en tongen onderverdeeld in bassen en discanten vanaf de noot c centraal. Voor Spanje is deze ontdekking belangrijk, aangezien de overtuiging heerste dat de Castiliaanse orgels belangrijkste muziekinstrumenten van het schiereiland, en vaak de enige die samen met de harp beluisterd werden pioniers waren geweest, over het algemeen ingevoerd in nieuwe instrumenten, of door middel van de verbouwing van oude instrumenten, vanaf 1620-1630. Grote ontgoocheling en absolute verrassing, die een groot deel van de verwezenlijkte studies tot nu toe op het spel zetten. We staan voor een onbetwistbare Vlaamse bijdrage tot de Spaanse muziekgeschiedenis, die de Nieuwe Wereld later zou erven.
| |
Zijn legaat in de verte
Onder ons toezicht heeft een ploeg van specialisten enkele jaren geleden een belangrijke ontdekking gedaan in het meest ondoordringbare deel van het Andesgebergte, in Andahuaylillas, Quispicanchi, in het departement van Cuzco, tijdens de restauratie van een van de oudste tempels van de Nieuwe Wereld. Daar deden ze de ontdekking van een middelgroot orgel en een altaar, gerealiseerd door inheemse ambachtslui en Vlamingen rond 1550. Ze situeren de traditie, die we hier overvlogen hebben, doorheen ons gemeenschappelijk Spaans-Vlaamse legaat, in een verloren plek van de Andes, op meer dan 3000 meter hoogte, midden in het Centrale Gebergte van Peru, als evidentie van zijn extreem belang. Dit legaat, erfgoed van Bourgondië, was, nu vijf eeuwen geleden op efficiënte wijze en in stilte de Oceaan overgestoken.
noot
Deze bijdrage van Alejandro Massó werd oorspronkelijk in het Spaans uitgewerkt en vertaald door bemiddeling van de Fundación Carlos de Amberes in Madrid.
|
|