Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 55
(2006)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Vlaamse aanwezigheid in de kathedraal van Burgos
| |
[pagina 216]
| |
Epitaaf uit de kathedraal van Burgos
Olieverf op eiken paneel, 69,7 × 74,7 cm. Originele lijst. Einde vijftiende eeuw de Christusfiguur die, enkel gekleed met een smalle witte lendendoek, op een kubusvormig steenblok zit. Dit is gedeeltelijk bedekt met zijn overkleed. Christus' hoofd, met doornen gekroond, tekent zich af tegen een gouden kruisnimbus. Aan handen en voeten is hij met een dik touw geboeid. Achter hem staat zijn kruis met het .i.n.r.i.- opschrift in gotische letters. De lans en de rietstok met de spons zijn kruiselings tussen zijn benen geplaatst en reiken bijna tot aan de dwarsbalk van het kruis. Op de grond liggen drie nagels, een knekel en een doodshoofd. Het lichaam van Jezus is volledig met bloedspatten overdekt. Op het eerste gezicht doet de voorstelling denken aan ‘Christus op de koude steen’. Dit is een devotiebeeld, in Brabant ontstaan aan het einde van de vijftiende eeuw. Het stelt de Zaligmaker voor, ontkleed en geboeid en zittend op een rotsblok. Dit thema, ook soms aangeduid als ‘de laatste rust van Christus op Calvarie’ wordt niet in de evangeliën vermeld. Hoogstwaarschijnlijk gaat de uitbeelding ervan terug op teksten uit gebedenboeken. Het gaat om specifieke boeken of boekjes waarin een geestelijke pelgrimage naar Jeruzalem wordt beschreven en zelfs aangemoedigd. Bij het lezen van die gebeden kon de ‘geestelijke pelgrim’ stap na stap de kruisweg des Heren volgen. Daarin kwam ook de zogenaamde koude steen ter meditatie aan de beurt. Volgens de overlevering toonde men in de Heilige-Grafkerk te Jeruzalem deze steen waarop Christus door zijn beulen was neergezet verbeydende die doorboringhe des cruycen ten spotte ende ten lachtere van hen allen. De talrijke nog bewaarde beelden van ‘Christus op de koude steen’ bewijzen hoe populair deze karakteristieke vorm van passiedevotie in de Nederlanden was omstreeks 1500. Het waren hoofdzakelijk Brabantse | |
[pagina 217]
| |
beeldsnijateliers waar de bedoelde voorstellingen werden gemaakt. De schilderkunst leverde daarentegen weinig voorbeelden op van deze ‘apocriefe’ Calvariescène. Het thema kende een zekere verspreiding in de Duitse schilderkunst maar werd er steeds in een verhalende context geplaatst en niet als een zelfstandig motief uitgebeeld. Deze Christus op de epitaaf verdient derhalve alle aandacht. Hier heeft de schilder aan Christus diverse passiewerktuigen meegegeven: de lans, de rietstok met spons, het kruis en de drie nagels. Samen met alle andere passiewerktuigen zijn genoemde attributen steeds aanwezig bij de verschijning van de man van Smarten op het altaar tijdens de mis van de heilige Gregorius. Behalve soms de rietstaf, zonder spons, ziet men ze nooit bij een beeld van ‘Christus op de koude steen’.
De bloedige sporen van de zweepslagen op het lichaam van de Zaligmaker zijn al te zien in een eerdere fase van de passie, namelijk bij de geseling en de daarop volgende Ecce-Homovoorstellingen. Hans Memling schilderde omstreeks 1485-1490 een Christus aan de geselkolom die hij volledig uit de verhalende context haalde en dus zeker als een devotiebeeld bedoeldeGa naar eind1. Dit Memlingpaneel is te vergelijken met een Ecce-Homobeeld, toegeschreven aan het atelier van Gil de Siloë en daterend uit dezelfde periodeGa naar eind2. In de kathedraal van Burgos bevindt zich echter een houten beeld van ‘Christus op de koude steen’. Het is gemerkt met de bekende Antwerpse handjes en stamt uit de laatste jaren van de vijftiende eeuw. Dit beeld alleen al vertegenwoordigt op overtuigende wijze de Vlaamse aanwezigheid in de kathedraal. Het is uitermate verleidelijk een verband te willen zien tussen dit beeld en de zittende Christusfiguur op de epitaaf. Maar elke aanwijzing om zelfs maar een hypothese hierover op te bouwen, ontbreekt volledig. Het is niet bekend wanneer dit Antwerpse beeld in Burgos is gekomen. Evenmin kan men uitgaan van de veronderstelling dat de opdrachtgever van de epitaaf het beeld zou hebben gezien om iconografische aanwijzingen aan de schilder te geven. Men kan enkel vaststellen dat het hier gaat om een contaminatie tussen een ‘Christus op de koude steen’ - in de Spaanse kunst een onbekend thema - en een ‘Man van Smarten’. Deze vermenging van diverse fases uit de passie wordt nog duidelijker gemaakt door een tafereel op de achtergrond. Men ziet een zeer schematisch voorgestelde rots waarin een langwerpige ruimte van een graf is uitgehouwen. De drie Maria's, elk met een zalfbus in de hand, naderen het graf. Ze zijn gekleed in donkere gewaden, om hun hoofd is een gouden aureool en ze vormen een zeer compact groepje. Hun aanwezigheid op de epitaaf kan enige verbazing wekken. Christus, op de steen gezeten, is nog niet gestorven. Het graf en de drie Maria's anticiperen dan ook zijn kruisdood.
Na deze uitweiding over de iconografie van de Christusfiguur volgt nu de verdere beschrijving van het paneel. De achtergrond is heuvelachtig. De linkerhelft is donker bebost. Tussen de bomen zijn enkele gebouwen te zien. De linkerhelft van het coulisselandschap is okerkleurig met hier en daar een alleenstaand boompje dat de eentonigheid verbreekt. Rechts, tegen de horizon, tekenen zich vier torengebouwen af. Ze zijn allicht bedoeld als een suggestie van de stad Jeruzalem. De bovenhoeken van het paneel zijn voorzien van wapenschilden. Rechts is een schild van keel met een gouden vogel (een valk of een duif?). Links is een gouden schild met een naar rechts klimmende leeuw van sabel. Of er tussen deze schilden en de afgebeelde personages enig verband bestaat, is zeer wel mogelijk. Op de onderzijde van de epitaaf is in de zestiende eeuw een Spaanse tekst geschilderd in gouden kapitalen. Die luidt als volgt: La lectio[n] de mas vitoria. Para todo fiel xpistiano / Es se[n]tir e[n] por n[vest]ro dios so / Berano. De laatste lettergrepen van het woord zijn wegens plaatsgebrek op de lijst van het paneel geplaatst. Deze tekst is een oproep tot alle christen gelovigen om steeds de passie van onze soevereine God indachtig te zijn. Hij heeft voor ons heil geleden. Om zelf meer (geestelijke) overwinningen te behalen, moet de gedachtenis aan dit lijden een les zijn. De functie van de epitaaf was dus niet enkel gericht op het gedenken van de afgestorvene en zijn ‘testamentaris’. Het was tegelijk een aansporing om steeds het lijden van Christus indachtig te blijven.
Teneinde de epitaaf in een ruimere kunsthistorische context te plaatsen, resten nog enkele vragen te beantwoorden. Wanneer is het paneel te dateren? Wie was de kunstenaar? Als datering kan men de laatste decennia van de vijftiende eeuw vooropstellen. Afgezien van de schilderwijze geeft de kledij van de geportretteerde mannen hiervoor duidelijke aanwijzingen. Het overkleed van Cornelius van Aken vertoont veel gelijkenis met onder meer dat van de mannelijke figuren op de Moreeltriptiek van Memling (1494). De schoenen met de ronde neuzen aan de voeten van Anthonis Valke zijn kenmerkend voor de periode tussen 1485 en 1500. Ook zijn kapsel is conform aan de toenmalige haardracht van mannen. Hoewel men, op basis van de gesproken teksten, algemeen aanneemt dat beide portretfiguren uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig waren, behoorde de schilder van de epitaaf zeker niet tot de ‘Vlaamse school’. De statische compositie, de wat houterige patroonheiligen met uitdrukkingsloze gezichten en de prominent aanwezige gouden aureolen zijn kenmerken die eerder te vinden zijn op werken uit Westfaalse of Keulse ateliers. De onbeholpen weergave van het landschap kent parallellen in genoemde gebieden. Dat hier geen meesterhand het penseel voerde, kan ook nog opgemaakt worden uit de behandeling van de anatomie van Christus. In dit naakte lichaam is nauwelijks enige spanning te bespeuren. Alles is van een schetsmatige weekheid wat vooral opvalt bij de weergave van de voeten. Door zijn koloriet, met afwisselend rood en zwart, oker en groen was de schilder toch in staat een werk te leveren dat kan bogen op een - zij het bescheiden - esthetische waarde. Als funerair gedenkteken mag de epitaaf zeker beschouwd worden als volwaardig in zijn genre. Over de vraag tenslotte waarom de opdrachtgever zich tot een Duits kunstenaar wendde kan enkel gespeculeerd worden. Binnen het bestek van deze bijdrage kunnen we hier niet verder op ingaan.
De titel van dit artikel is voor talloze interpretaties vatbaar. Misschien had de lezer een betoog verwacht over de vele virtuoze Vlaamse scheppingen die de kathedraal van Burgos sieren. De keuze viel echter op een schilderij van middelmatige artistieke kwaliteit. Het is een gedachtenis aan twee ons onbekende mannen. Ze knielen voor een Christusfiguur waarvan de iconografische origine in Brabant ligt en als beeld van ‘Christus op de koude steen’ op een andere plek in de kathedraal de Zuidelijke Nederlanden vertegenwoordigt. De portretten zelf munten niet uit door een sterke accentuering van hun persoonlijkheden. Ze spreken echter Vlaams en ze zeggen hun naam. Ze maken ons nieuwsgierig naar hun identiteit en naar hun bezigheden in Burgos. Hiermee wil gezegd zijn dat de epitaaf nog niet alles heeft onthuld. Onze bedoeling was enkel dit schilderij onder de aandacht te brengen om er eventueel verder onderzoek aan te wijden. Het maakt immers een aspect van ons eigen verleden weer levend en aanwezig. |