Portret van Karel V, uitgevoerd omstreeks 1530 in het atelier van Jan Vermeyen. Brussel, Kon. Museum voor Schone Kunsten
kolonies werden op een hoop gegooid met de dood van Filips' oudste zoon, Don Carlos. Voor de auteurs van de Zwarte Legende maakte het allemaal deel uit van een groter patroon. De Spanjaard, beweerden ze, was van nature wreed en harteloos. De koning zou er niet voor terugdeinzen om zijn zoon te laten vermoorden. Zijn soldaten bezondigden zich aan wat men nu misdaden tegen de menselijkheid en genocide zou noemen. Spanje kortom, was een schurkenstaat. De Zwarte Legende hing weliswaar aan elkaar van halve waarheden en pure verzinsels, maar ze genoot wel veel weerklank. Ze mobiliseerde de opstandige gewesten en hun protestantse bondgenoten voor de strijd tegen de Spaanse macht. Daarbij drong ze ook diep in het collectieve geheugen door. Spanje mag dan al een geliefkoosd vakantieoord zijn voor de modale Nederlander of de modale Brit, maar dat belet niet dat het zestiende-eeuwse vijandbeeld van de Spanjaard nog altijd onbewust bij Hans of John met de pet doorleeft.
In de negentiende eeuw sloop het discours van de Zwarte Legende ook in onze geschiedschrijving binnen. Dat had alles te maken met de strijd tussen klerikalen en antiklerikalen. De dominante positie die de Rooms Katholieke Kerk in het jonge koninkrijk en vooral dan in Vlaanderen innam, was immers geconsolideerd in de Spaanse tijd. Juist daarom verheerlijkte de antiklerikale opinie de opstand tegen Spanje. De leiders van de Opstand zag ze als de grondleggers van de vrijheid van opinie, de verre voorzaten van het eigen liberale gedachtegoed. Hun tegenstanders golden als paaps en bekrompen, Spaans en tiranniek. De Zwarte Legende leverde hier de gedroomde munitie om de klerikale vijand te bestoken. Men zong geuzenliederen, eerde Egmond en Hoorn met stoeten en standbeelden en hekelde de plakkaten die de terechtstelling van protestanten bevalen. In dat klimaat kreeg de emigratie die na de val van Antwerpen (1585) op gang kwam, ronduit mythische proporties. Iedereen, zou men haast moeten geloven, die over intellect, talent, ondernemingszin of kapitaal beschikte, vluchtte het obscurantisme van het Zuiden en zocht zijn heil in het vrije Noorden. Daar legden de migranten de basis voor Hollands Gouden Eeuw. Het Zuiden zonk ondertussen weg in complete duisternis.
Het is vreemd hoe dergelijke verhalen blijven doorleven terwijl ze hun onmiddellijk politiek belang al lang hebben verloren. Het baat blijkbaar niet dat Nederlandse historici al meer dan eens hebben aangetoond dat men boven de grote rivieren echt niet op de migratie uit het Zuiden zat te wachten om tot expansie te komen. Het is veelzeggend dat we ontzettend veel weten over de emigratie naar het Noorden, maar dat historici de immigratie of de terugkeer naar het Zuiden nooit systematisch hebben onderzocht. Nochtans leveren de biografieën van Peter Paul Rubens en Justus Lipsius overtuigende voorbeelden van een succesvolle terugkeer. Het is ook typisch dat men er niet echt bij stilstaat dat Rembrandt, Van Dyck en Velasquez in feite generatiegenoten zijn. Dat met andere woorden de Hollandse Gouden Eeuw, de Vlaamse barok en de Spaanse Siglo de Oro samenvallen in de tijd. Daarom is er nood aan een grondige revisie van de Spaanse tijd. Niet om de pijnpunten die er zeker waren, met de mantel van de liefde toe te dekken, maar wel om de volheid van de geschiedenis recht te doen.