| |
| |
| |
Samenstelling Geert Swaenepoel
Bibliotheek
Algemeen
Jos Stroobants, Jan Devijver, Bart Van Leuven
Leuven. Eeuwenoud, springlevend, Lannoo, Tielt, 2005, 160 p., € 29,95
Een boek dat volgens de achterflap in zeven rijk geïllustreerde hoofdstukken de stad aan de Dijle én hoofdstad van de provincie Vlaams-Brabant te kijk legt: de eeuwenoude stad, de springlevende stad, de universiteitsstad, de bewoonbare stad, de groene stad, de feestende stad, de Bourgondische stad. Op zich een mooi uitgangspunt, maar eerlijk gezegd hadden wij van dit viertalig kijk- en leesboek meer verwacht. Een uitgave die zowel de fraaie als de minder fraaie kanten van de stad zou belichten bijvoorbeeld. Al het lelijke dat Leuven net als elke andere stad te bieden heeft, werd hier echter zorgvuldig geweerd ten voordele van stereotiepe kleurplaatjes die vooral de schone schijn moeten ophouden. Eén zwart-witfoto van een vervallen pand, vanuit de juiste hoek gefotografeerd, had nochtans al wonderen kunnen doen. Gelukkig laat de tekst niet na hier en daar de vinger te leggen op enkele pijnpunten waarmee elke uitdijende stad vroeg of laat te maken krijgt. Jammer dan ook dat hij stilistisch ondermaats is. De eerste de beste copywriter van een tweederangs reclamebureau had beter werk verricht. Over het storende aantal herhalingen zwijgen we dan nog zedig. Daarnaast bevat het boek onevenredig veel zetfouten, tot in het colofon toe. Zo wordt Louis Tobback bijvoorbeeld met het epitheton ‘burgemeerster’ bedacht. Hij zal het graag lezen. Blijkbaar waren de kosten voor een goede corrector er te veel aan. Een zeer waar wel meer uitgeverijen last van hebben tegenwoordig. Voor de Leuvenaar met een hart voor zijn stad kan dit boek overigens niet bedoeld zijn: nagenoeg elk vernoemd feit en elk gefotografeerd item moet hem al tot vervelens toe bekend zijn. Veel meer dan een haastig in elkaar geflanst en overbodig plaatjesboek voor toeristen is deze uitgave dan ook niet geworden. Zonde van het papier.
[Patrick Auwelaert]
| |
Filosofie en religie
Hans Geybels
Het goddelijk gevoel. Een geschiedenis van de religieuze ervaring, Pelckmans, Kapellen, 2005, 264 p. € 20,95
Geloof moet ervaren kunnen worden, maar wat wordt precies bedoeld met ervaring? Binnen het christendom heeft het begrip ervaring een hele evolutie gekend. Oorspronkelijk ging het om de intellectuele zoektocht naar waarheid. In monastieke middens zocht men een existentiële ervaring van het geloof, de ervaring dat het christendom waar is. Met het modernisme verschoof de aandacht naar een emotionele en zintuiglijke ervaring van het subject. Hans Geybels bespreekt de kijk op religieuze ervaring van Augustinus tot William James in zijn boek Het goddelijk gevoel. Deze uitgave oogt indrukwekkend en intellectueel door de bibliografie, de noten en het gebruik van Latijn - al worden u's en v's door elkaar gebruikt - maar de bespreking blijft te oppervlakkig. Nodeloze herhalingen in aankondigingen en besluiten werken verveling in de hand. De echte verdienste ligt in het feit dat de auteur het boek niet klasseert bij spiritualiteit, maar bij theologie en daarmee een duidelijk standpunt inneemt: spiritualiteit en mystiek zijn geen bijzaak of marginaal randfenomeen, mystici zijn échte theologen en de religieuze ervaring is de kern van de theologie. Jammer dat Geybels zelf tot de academische en niet tot de biddende theologen behoort. De ervaring ontbreekt en ‘enkel ervaring maakt van iemand een theoloog’ (Luther).
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Paul Cortois en Valeer Neckebrouck (red.)
Maskers, missen en meesters, Rituelen in en uit de marge, Pelckmans / Klement, Kapellen / Kampen, 2005, 184 p. € 18,95
Rituelen heten terug te zijn van weggeweest. Twintig jaar geleden was er een rituelencrisis in het Westen en vierde het antiritualisme hoogtij. Vandaag hebben rituelen zich in overvloed vermenigvuldigd. Reden genoeg om dit fenomeen nader te bestuderen binnen het interdisciplinair onderzoeksproject ‘Religie heen en terug’. Het boek Maskers, missen en meesters, dat hiervan de neerslag vormt, gaat in op tal van vragen en problemen rond ritualiteit. Wat is een ritueel? Wat is een traditie? Hoe verhouden mythen en riten zich? Zijn traditionele rituelen nog betekenisvol? Zijn individuele instantrituelen of hedendaagse massa-evenementen wel rituelen? Wat kunnen we leren van rituelen uit vreemde culturen, zoals de Dogonbegrafenis of het Japanse theeritueel? Hoe verhouden zich vorm en inhoud, innerlijk en uiterlijk, individu en groep, geest en lichaam, waarheid en leugen? De auteurs van dit boek gaan geen enkele vraag uit de weg. De achterflap liegt er niet om als hij stelt dat dit boek waarschijnlijk behoort tot het beste van wat er de laatste decennia over rituelen is gedacht. Het is een unieke bundel voor ieder die zich wil bezinnen op de rol, het belang en de betekenis van rituelen. Dit boek verheldert waarom ‘ritual has been, at most times and for most people, the most important thing in the world’ (Lord Raglan).
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Geert Van Oyen
De Marcuscode, Altiora, Averbode, 2005, 208 p. € 13,50
Met zijn boek wil Geert Van Oyen de dialoog/de strijd aangaan met boeken zoals de Da Vinci Code.
Veel revolutionairder dan alle esoterische en apocriefe literatuur zou de code zijn die in het oudste evangelie steekt. Het gaat bij Marcus immers niet om het aanvaarden van een bepaald credo of dogma. Zijn evangelie is in de eerste plaats een spannend verhaal. De exegeet ontmaskert de vooroordelen tegen de bijbel en maakt dankzij de narratieve benadering het bijbellezen weer aantrekkelijk voor iedereen. Wie de Marcuscode kraakt, ontdekt dat niet de theorie over geloven centraal staat, maar de beleving ervan. De échte code ligt in de praxis. Maar is die code wel zo uniek voor Marcus, zoals Geert Van Oyen beweert? Is die code niet eigen aan alle evangelies? Aan het christendom op zich? Aan elk geloof? De waarheid van een geloof komt maar tot uiting in de beleving ervan en geloof is maar relevant voor wie erin staat. Wie de sprong in het water niet waagt, zal nooit weten wat zwemmen is, ondanks alle boekenwijsheid erover. Lezen alleen is niet voldoende, er moet gevolg aan gegeven worden in de realiteit. De lezer moet kiezen: aan de rand blijven staan of de sprong wagen. Voor Marcus is het belangrijkste dat het verhaal van Jezus wordt doorverteld opdat mensen gaan leven zoals Jezus. Dankzij mensen als Van Oyen gaat het verhaal alvast verder.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Mark Van de Voorde
Geloven is achterlijk, zeggen ze, Open brief aan kerkverlaters. Davidsfonds, Leuven, 2006, 96 p. €14,95 Met dit brutale boekje wil Mark van de Voorde, voormalig hoofdredacteur van Kerk en Leven, de dialoog aangaan met ontgoochelde kerkverlaters en twijfelaars, zakelijke zinzoekers en ontmoedigde blijvers. Sinds 1960 is de kerk meer en meer naar de rand van de samenleving verbannen. 40 jaar woestijn is voldoende. Er is lang genoeg gezwegen. Het cliché dat geloven achterlijk is, is inmiddels afgezaagd. De trend om uit het geloof te stappen zal stilvallen op het moment dat de geestelijke dorst ondraaglijk wordt. Dat punt nadert. De tijd breekt aan om opnieuw luid te verkondigen: ‘Ik ben blij dat ik geloof!’ Het grootste probleem in de kerk zijn de lauwe christenen, de valse bescheidenheid, het gebrek aan overtuiging en de middelmatigheid. De kerk is bang om voluit te spreken. De christelijke boodschap is een hoogwaardig product, maar de verpakking kan beter. De echte helden zijn zij die de moed hebben om te getuigen van hun geloof in woord en daad. Men praat teveel over de kerk zoals iemand die aan de buitenkant een glasraam staat te bekijken. Die ziet alleen een zwart gat. De kleuren lichten pas op als men de kerk binnenstapt. De auteur nodigt dan ook uit om terug binnen te komen in het oude huis van vertrouwen. Of zijn gedreven pleidooi gehoor zal vinden, is een andere vraag. Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren...
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Mark Heirman
Beschavingen botsen niet. In de tang tussen religie & cultuur. Houtekiet, Antwerpen, 2006, 240 p. € 19,95
Met Beschavingen botsen niet, zijn twaalfde boek in twaalf jaar tijd, is Mark Heirman actueler en eigenzinniger dan ooit. Terwijl iedereen het nu gemakshalve over ‘the clash of civilizations’ heeft, beweert deze optimistische filosoof net het tegenovergestelde. Beschaving is dan ook totaal iets anders dan cultuur, laat staan religie. Culturen en religies kunnen botsen. In tegenstelling tot cultuur en religie is beschaving een kwestie van eenheid, niet van verscheidenheid. Vanuit werelden van verschil smeden beschavingen een gemeenschappelijke toekomst. Feit is dat zich in de geschiedenis veel meer oorlogen voordeden binnen eenzelfde beschaving dan tussen beschavingen onderling. Beschavingen kunnen nauwelijks botsen, volgens de auteur. Vraag is of dat zo zal blijven in een geglobaliseerde wereld. Zowel Jihad als McWorld bedreigen vandaag de beschaving. Heirman gaat de confrontatie aan met klassieke denkers over dit onderwerp zoals Toynbee, Spengler, Wildiers, Huizinga, Huntington en Fukuyama. Herhaling is daarbij de moeder van alle wijsheid. Daarmee wil de auteur zijn standpunt duidelijk laten doordringen dat beschavingen niet botsen. Bovenal is deze gedegen studie een uiterst leerrijk boek over natuur en cultuur, religie en geweld, geschiedenis en onderwijs, wetenschap en wijsbegeerte, kortom over beschaving.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Averroes
Geloof en rede in de islam, Averroes' ‘Het beslissende woord’, (vert., inl. en annotatie Remke Kruk Klement, Kampen, 2006, 72 p. €17,95
Averroes (Ibn Rushd, 1126-1198) ging de geschiedenis
| |
| |
in als de grote commentator van Aristoteles. Het bezorgde hem een eervolle plaats in Dantes Divina Commedia (Inf. IV,144). Die waardering vanuit het christelijk denken contrasteert met de nog steeds ophefmakende positie die de Arabische filosoof heeft in moslimkringen. Door het belang dat hij hechtte aan de rede, ook in het benaderen van godsdienst, kwam hij in conflict met de islamitische orthodoxie. De rede kan per definitie niet leiden tot conclusies die strijdig zijn met de Koran. De rede krijgt van Averroes het primaat en een op het eerste zicht strijdig Koranvers moet dan allegorisch en niet letterlijk gelezen worden. ‘Het beslissende woord’ is een indrukwekkend pleidooi voor intellectuele vrijheid en rationaliteit binnen de godsdienst. De vraag of het beoefenen van wetenschap en filosofie volgens de Koran geoorloofd en misschien zelfs verplicht is, maakt meteen duidelijk waarom de inhoud zo actueel is. Hedendaagse islamitische modernisten staan voor een vergelijkbare taak, namelijk om aannemelijk te maken dat de islam zichzelf benadeelt door zich af te sluiten voor het moderne westerse denken en de wetenschappelijke ontwikkelingen die daarbij horen. Geloof en rede moeten elkaar niet bekampen, maar elkaar helpen en steunen.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Emmanuel Levinas
Over de ontsnapping, Voorafgegaan door Enkele beschouwingen over het hitlerisme. Uitgeverij Ten Have / Pelckmans, Kampen / Kapellen, 2005, 74 p. €14,90
Evenals Chaplin, die zich later zou verontschuldigen voor zijn film The Great Dictator (1940) vanwege het feit dat Hitler erin voorwerp van humor was geweest, zou de filosoof Levinas zich na de Tweede Wereldoorlog distantiëren van zijn vroegere analyse van het hitlerisme. De holocaust zou lugubere diepten van het hitlerisme tentoonspreiden die niet meer met humor of filosofie aan de kaak gesteld konden worden. Niettemin getuigen deze cultuuruitingen aan de vooravond van de holocaust van een adembenemende luciditeit. Zonder deze eerste schreden op het pad van de filosofie is het latere werk van Levinas onbegrijpelijk. Zijn denken wordt al te vaak gereduceerd tot een goedliggend verhaal van het Ikvoor-de-ander, om het vervolgens overhaast in te vullen met allerhande praktische of theologische toepassingen. Levinas lezen betekent echter vermoeid en geïrriteerd raken, verontrust worden. Zijn teksten gaan niet over psychologie of politiek, wel over metafysica. Dat twintig eeuwen wijsbegeerte de holocaust niet heeft voorkomen, betekent dat er iets fundamenteels fout gelopen moet zijn in het westers denken van Plato tot Heidegger. Niet alleen de zoektocht naar die fout, maar ook Levinas' analyses van de zelfgenoegzaamheid, de lichamelijkheid, het genot, de schaamte en het onbehagen verdienen als hoogtepunten uit de filosofie meer dan ooit onze belangstelling.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Beeldende kunst
Johan Vansteenkiste
Vakwerkbouw in West-Vlaanderen. Uitgeverij Provincie West-Vlaanderen, Brugge, 2006, 160p. €12,50
Deze uitgave over de vakwerkbouw in West-Vlaanderen heeft de bedoeling een inventarisatie te geven van de nog bestaande vakwerkbouw in die provincie en wat aangrenzende gebieden. Telkens geeft de auteur, die verbonden is aan de Dienst Cultuur van deze gouw, een korte beschrijving, een paar foto's en enkele opmetingstekeningen die tussen 1983 en 2005 werden uitgevoerd. Bij die studie probeerde hij steeds op zoek te gaan naar het oorspronkelijke bouwvolume en naar de oudste constructie. Ter plaatse noteerde hij tientallen afmetingen en nam hij evenveel foto's. Het inleidende artikel gaat in op de geschiedenis en de techniek van de vakwerkbouw. Hierbij komen ook de datering, de typologie, de materialen, de planindeling, de bouwonderdelen, de types en de verdere evolutie aan bod. De handige uitgave vormt zeker een basis voor de verdere studie van de vakwerkbouw in Vlaanderen.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Mark Delrue
Kunst en spiritualiteit. Lannoo, Tielt, 2006, 176 p. € 14,95
Ongeveer gelijktijdig met het themanummer Kunst en spiritualiteit (Vlaanderen, nr.310) verscheen van mederedacteur Mark Delrue een essay onder dezelfde titel. Toch overlappen tijdschrift en boek elkaar niet, maar vullen ze elkaar perfect aan. Dat komt door de verschillende invalshoek. Waar dit kunsttijdschrift de kunst bekeek vanuit de brede spiritualiteit, situeert het boek zich strikt binnen de christelijke context. De behandelde thema's liggen dan ook voor de hand: kunst en liturgie, de complexe problematiek van het beeldverbod, verrijzenis en incarnatie in de kunst en de malaise in de verhouding tussen kerk en kunst. Kunst is voor Mark Delrue meer dan illustratie of decoratie. Hij verzet zich herhaaldelijk tegen de kitscherige plaatjes in dienst van catechetische praatjes. Alleen weerbarstige kunst heeft de nodige suggestieve kracht om het mysterie te verbeelden. Kunst en spiritualiteit kennen slechts één taal: de taal van de paradox. De auteur pleit voor meer durf om actuele kunst te integreren in het kerkgebouw. Het christendom kan haar boodschap maar bewaren door te vernieuwen. De kerk moet een plek worden waar men het experiment niet schuwt. Zonder schoonheid missen waarheid en goedheid hun bezielende kracht. De zorgvuldig uitgekozen illustraties zijn alvast een echte openbaring
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Henk van Os
Droom van Italië. Waanders, Zwolle, 2006, rijkelijk geïllustreerd, 200 × 260 cm, 128 blz. € 24,95
Naar aanleiding van de tentoonstelling Droom van Italië die tot 25 juni 2006 in het Mauritshuis in Den Haag loopt, verscheen een fraai boek onder dezelfde titel. Het werd geschreven door prof. Henk van Os in samenwerking met Epco Runia. Dit boek is echter geen catalogus maar bevat wel een reeks interessante hoofdstukken in verband met het thema. De expositie toont aan de hand van een vijftal schilderijen en tekeningen een beeld van de beleving van Italië door de eeuwen heen. Daarvoor werd een beroep gedaan op schilderijen van Duitsers, Fransen, Denen en Nederlanders. Ook Vlamingen droomden van dit land aan de Middellandse Zee, maar daarvan wordt geen melding gemaakt, wat we betreuren. Zowel de tentoonstelling als het boek geven dus een onvolledig beeld. Dit doet echter niets af aan de hoge kwaliteit van de tentoongestelde werken en aan de vlot geschreven teksten in het bijhorende boek, dat ten andere rijkelijk werd geïllustreerd. Zowel het Alpenlandschap, die de noordelijke kunstenaars ongetwijfeld met veel moeite moesten oversteken, de stadsgezichten en de grote klassieke monumenten en beelden die ze er zagen waren eindeloze inspiratiebronnen. Die aspecten, het onbekende en de verhalen die de kunstenaars meebrachten bij hun terugkeer lagen zeker mee aan de basis van het feit dat Italië als droomland werd beschouwd. En dit is vandaag nog bij velen het geval.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Moniek E. Bucquoye, Alain Denis
Enthoven Associates. Simplicity><Complexity. Stichting Kunstboek, Oostkamp, 2006, 144p. € 45
De mens verplaatst zich vaak met auto's, bussen, treinen en trams. Hoeveel mensen in Vlaanderen hebben zich reeds de vraag gesteld wie de moderne tramstellen in Gent, Antwerpen en de kust heeft ontworpen.. Wie is de ontwerper van onze comfortabele dubbeldekstreinen, het type M6? Wie ontwierp de elegante Magiq en Futura bussen van Bova en de mooie touringcars van het Vlaamse bedrijf Jonckheere? Het zijn allemaal creaties van Enthoven Associates, een bureau opgestart door Axel Enthoven (o1947) en gerund samen met Jean Pierre Geelen en Alain Denis. Hun laatste creatie is de nieuwe tram voor Brussel waarbij gekozen werd voor een 1ste klasse afwerking.
Design als Vlaams exportproduct, innovatie waarbij kwaliteit centraal staat zowel voor de fabrikant, de bestuurder, de uitbater als voor de reiziger. Enthoven Associates geniet een internationale waardering, de tramstellen in Rotterdam en Jeruzalem werden bedacht in Antwerpen. De bushokjes en het straatmeubilair die Enthoven in 1999 ontwierp voor Gent worden ook geplaatst in Nantes, Rome, Parma en nog andere steden. Enthoven is echter actief in een breed spectrum van de productontwikkeling, tot hun cliënten behoren o.a. Samsonite, Tupperware, Agfa, Durlet. Het boek bevat elf case studies en een inventaris van hun belangrijkste creaties van de voorbije 30 jaar. Van autovelgen tot bloeddrukmeter, van bedden tot verpakking voor Artic of Frisk. Een grotere diversiteit kan men zich nauwelijks voorstellen. Het boek verscheen naar aanleiding van de expositie ‘Enthoven Associates - Design & Mobiliteit’ in het Design museum Gent. Een ontwerpbureau uit Vlaanderen met een Europese uitstraling. Teksten in het Engels, Frans en Duits.
[Marc Dubois]
| |
Architectuur
Dirk Laureys, Serge Migom
Van sprookjestuin tot modelstad: Antwerpen 1930 en de tentoonstellingswijk. Provinciebestuur Antwerpen i.s.m. Openbaar Kunstbezit, Antwerpen, 2006, 104 p. € 10
De viering van 100 jaar België gebeurde met twee grote internationale tentoonstellingen, één in Luik en één in Antwerpen. De Scheldestad wou haar dynamiek tonen, niet enkel met de bouw van de eerste wolkenkrabber (De Boerentoren) maar ook met een groots opgezette manifestatie. Antwerpen koos als thema ‘Koloniën, Zeevaart en Vlaamsche Kunst’. In 1926 werd een terrein gekozen en werd Jos Smolderen (1889-1973) aangesteld als hoofdarchitect.
De publicatie geeft een goed beeld van de expositie in 1930 met nooit eerder gepubliceerde documenten uit het rijk architectuurarchief van de Provincie. Smolderen ontwierp de hoofdtoegang, verschillende paviljoenen en ook ‘Oud België’. Toonaangevende Europese architecten bouwden paviljoenen zoals Luytens voor Engeland en Wijdeveld voor Nederland. Voor de expositie ‘Vlaamsche Kunst’ werden twee gebouwen voorzien die na het feest een andere functie konden krijgen. Voor het luik religieuze kunst werd
| |
| |
de toekomstige Christus-Koningskerk opgetrokken, ontworpen door Smolderen. De profane kunst kreeg een onderkomen in een nabijgelegen gebouw van stadsarchitect Emiel Van Averbeke, een gebouw dat nadien een school zou worden. Alle andere constructies werden gesloopt en het gaf Antwerpen de mogelijkheid de Tentoonstellingswijk te ontwikkelen. In deze stedelijke uitbreiding konden de belangrijkste Antwerpse Interbellum architecten één of meerdere woningen bouwen zoals Huib Hoste, Léon Stynen en Eduard Van Steenbergen. Het boekje geeft een goede introductie hoe een nieuw stadsdeel tot ontwikkeling kwam na een tijdelijke manifestatie in 1930.
[Marc Dubois]
| |
Ann Verdonck, Liesbeth De Winter, Marcel Smets
Huib Hoste (1881-1957). CVAa (Centrum Vlaamse Architectuurarchieven), Antwerpen, 2005, 272 p., € 25
Huib Hoste mag men ontegensprekelijk beschouwen als een sleutelfiguur van de moderne architectuur in Vlaanderen. Na een periode met een strakke neogotische vormentaal is zijn verblijf in Nederland tijdens de 1ste WO van cruciaal belang geweest. Hij ontmoet er figuren van de Nederlandse De Stijl beweging o.a. Van Doesburg en Rietveld. Hij is één van de medeoprichters van De Stijl magazine. Terug in België ontplooit Hoste een grote activiteit als architect, stedenbouwkundige en publicist. In 1928 is hij mede oprichter van de CIAM.
Liesbeth De Winter analyseert Hoste's eerste periode, de tijd in Brugge voor 1914. Voor Marcel Smets, de auteur van de eerste Hoste monografie verschenen in 1972, is het oeuvre een spanningsveld tussen traditie en moderniteit. Hoste is nooit een dogmatische, theoretische architect geweest. Spijtig dat deze twee teksten erg beknopt zijn. De grote verdienste van Ann Verdonck is het opmaken van een oeuvrelijst en het inventariseren waar de archieven zich bevinden. Hoste ontwierp een aantal cruciale gebouwen, mijlpalen in de avant-gardebouwkunst in Vlaanderen, zoals woning De Beir in Knokke (1924) en woning Haegens in Zele (1930). Ook de tuinwijk in Zelzate en Kapelleveld zijn scharniermomenten in de volkshuisvesting.
Het is de eerste publicatie van het CVAa onder de titel ‘Focus Architectuurarchieven’ en zij heeft een dubbele ambitie. Vooreerst het oeuvre van Hoste een ruimere bekendheid te geven. Anderzijds het aanreiken van een methodologie om architectuurarchieven te benaderen. Een belangrijk gegeven is het inventariseren waar bestaande documenten zich bevinden. Op deze wijze kwamen een aantal niet gekende werken te voorschijn. Een volledige bibliografie betreffende Hoste.
[Marc Dubois]
| |
Fotografie
Malou Swinnen
Cet obscur objet. Uitgeverij P, Leuven, 2005, 40 p. €12,00
Bij Uitgeverij P verscheen van de Limburgse fotografe Malou Swinnen, onder een titel die speels verwijst naar het werk van Bunuel, Cet obscur objet, een fotoboek met zeven foto's en evenzoveel commentaren. Aanleiding voor de publicatie is de tentoonstelling die Malou Swinnen voor het Leuvense Museum Vander Kelen-Mertens begin 2005 heeft uitgewerkt. Als uitgangspunt koos de fotografe voor het 19de-eeuwse schilderij ‘De neger en ik’ uit de eigen museumcollectie. In confrontatie daarmee koos Swinnen zeven andere museumobjecten: het Cruydt-Boeck van Dodoens, een laat-achttiende-eeuwse vouwwaaier, een 16de-eeuwse schuttersbreuk, een gotische draaisleutel, een 18de-eeuwse pendule, een puntneusbaard-mankruik, en een ‘chatelaine’. Zij laat de voorwerpen door evenveel naakte zwarte modellen, twee mannen en vijf vrouwen, presenteren. De zeven foto's die dat oplevert worden gevolgd door commentaar van zeven vrouwen. Barbara Baert, Liesbeth Decan, Saskia Ooms, Lieve Opsteyn, Veronique Vandekerchove, Véronique Van de Kerckhof en Katlijne Van der Stighelen schreven elk hun reflectie over één kunstobject. Vier van de zeven beperken zich tot een beschrijvende kunsthistorische commentaar bij het voorgestelde museumobject. De drie anderen -Liesbeth Decan, Barbara Baert en Saskia Ooms- betrekken ook de foto's in hun beschouwingen. Terecht, want de ongewone context van de historische voorwerpen stemt tot nadenken en dwingt de blik van de lezer tot aandachtige beschouwing. Malou Swinnen, die internationaal waardering kreeg voor haar portretten van voornamelijk vrouwen, kiest er hier voor -in tegenstelling tot wat zij gewoonlijk doet- haar modellen te portretteren met gesloten ogen. De foto's in Cet obscur objet stralen dan
ook sereniteit uit. Uitgeverij P heeft zoals steeds gezorgd voor een passende fraaie vormgeving; terecht, want deze publicatie verdient het.
[Peter Janssens]
| |
Klassieke literatuur
De gouden lier. Archaïsche Griekse lyriek. Vertaald door Paul Claes, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2005, 332 p. € 34,95
Wat er van de Griekse lyriek uit de zevende en zesde eeuw v.C. overblijft, is een weliswaar fragmentair maar toch nog steeds indrukwekkend geheel van liederen van grote dichters als Archilochos, Sapfo en Anakreon. Paul Claes brengt in dit boek een ruime keuze uit die archaïsche literaire productie. Het boek is om drie redenen van groot belang. Het is de eerste grote selectie van Griekse lyriek in vertaling die eindelijk de lacune vult die er nog steeds bestond ondanks de grote vertaalhausse sinds de jaren tachtig. Bovendien is het een tweetalige editie, wat vrij uitzonderlijk is voor een boek van die omvang. Daarbij worden de nieuwste kritische edities gebruikt, die tal van vroegere tekstvarianten en interpretaties opzij schuiven. Ten derde: de vertaler en wetenschapper Claes brengt hier de uitzonderlijke kwaliteit die we van hem gewoon zijn, zowel in de omzettingen (die o.m. getuigen van een rijke variatie in versvorm overeenkomstig het origineel) als in de algemene inleiding en de intro's op de afzonderlijke dichters waar heel wat hardnekkige traditionele inzichten worden bijgestuurd. De gouden lier brengt de archaïsche mens uit de zevende en zesde eeuw als in een kaleidoscoop heel dichtbij en biedt liefhebbers van poëzie een ongemeen rijke keuze aan teksten.
[Patrick Lateur]
| |
Pietro Aretino
Zes dagen. Gesprekken over het hoerenbestaan (vert. Yond Boeke en Patty Krone), Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2005, 420 p. € 24,95
Pietro Aretino (1492-1556), een van de kleurrijkste figuren uit de Renaissance, maakte zich bij alle groten van zijn tijd gevreesd omwille van de scherpe pen in zijn brieven. Bovendien was hij ook berucht door een aantal licentieuze werken, o.m. Wulpse sonnetten. In dezelfde sfeer liggen zijn Ragionamenti en Dialoghi, gesprekken in de traditie van de antieken (Plato en Cicero), maar dan wel over een bijzonder licht thema. Beide boeken werden bekend onder de gezamenlijke titel Sei giornate. De eerste drie dagen onderzoekt Nanna of zij haar dochter Pippa non, echtgenote of hoer moet laten worden. Zij kiest voor de derde mogelijkheid en de drie volgende dagen komen alle aspecten van het hoerenbestaan aan bod. In die gesprekken waarin de geest van Boccaccio nooit veraf is, parafraseert Aretino ook antieke verhalen, zoals o.m. het tragische liefdesverhaal van Dido en Aeneas. Deze nieuwe vertaling vervangt de sinds lang gedateerde vertaling van Milani-Peet uit de zeventigerjaren. De nietszeggende en dus overbodige inleiding van Ilja Pfeijffer is het enige minpunt in deze uitgave.
[Patrick Lateur]
| |
Literair essay
Marita Mathijsen
Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880. Vantilt, Nijmegen, 2004, 336 p. € 24,90
De Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw kan op weinig waardering rekenen. Met uitzondering van Multatuli zouden er geen hoogtepunten te ontdekken zijn. Terwijl het buitenland kan bogen op grote namen als Charles Dickens, Victor Hugo en Heinrich Heine, werd de literatuur in Nederland beheerst door kleinburgerlijke dominees als Nicolaas Beets en J.J.L. ten Kate. Tegen dit hardnekkige vooroordeel verzet de Amsterdamse hoogleraar Marita Mathijsen zich al jaren. Zij is een vurig pleitbezorgster voor die zo verguisde literatuur. In talrijke publicaties heeft zij de kwaliteiten en het eigen karakter van diverse negentiende-eeuwse auteurs en werken onder de aandacht gebracht. Een groot aantal van deze artikelen zijn nu in een bundel bijeengebracht. Hoewel de titel anders doet vermoeden, is de bundel van Marita Mathijsen geen literatuurgeschiedenis met een chronologisch overzicht van de belangrijkste stromingen, auteurs en werken. Het boek biedt een caleidoscoop van heel verschillende aspecten van de negentiende-eeuwse literatuur, variërend van de rol van de literaire tijdschriften, het optreden van de jonge romantische auteurs in Leiden, de leescultuur en de visie op de werkelijkheid, tot een korte karakteristiek van een aantal werken en auteurs. Opvallend genoeg opent de bundel niet met het meest principiële artikel, getiteld ‘De mythe terug’. Juist hierin verdedigt Mathijsen haar benadering van de negentiende-eeuwse literatuur. Volgens haar werd de negentiende eeuw gekenmerkt door snelle veranderingen die diep in het leven van de gewone mensen ingrepen. De literatuur van die tijd weerspiegelt deze maatschappelijke ontwikkelingen en zij moet dus tegen de achtergrond daarvan gelezen worden. Dan komen in de bekende literaire werken nieuwe, verrassende betekenislagen aan de oppervlakte die tot een andere kijk op de negentiende-eeuwse
literatuur kunnen leiden. Of hierdoor ook de esthetische waardering zal veranderen, waag ik te betwijfelen. Mathijsen verzet zich tegen de voortdurende vergelijking van de Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw met vooral de Franse en de Engelse. Er is naar haar mening veel meer behoefte aan onderzoek naar het eigen karakter van onze nationale literatuur en de plaats daarvan binnen Europa. Zij noemt dat de ‘dutchness’. Het is alleen te betreuren dat voor Mathijsen deze ‘dutchness’ niet verder reikt dan Breda. In de hele bundel wordt de Vlaamse literatuur niet genoemd, terwijl binnen ons taalgebied de literatuurstudie bij voorkeur vanuit een gemeenschappelijk perspectief zou moeten worden beoefend. De verschillen én overeenkomsten tussen Noord en Zuid bieden tal van interessante onderzoeksvragen die meer licht kunnen werpen op de eigenheid van onze cultuur. Om slechts
| |
| |
één voorbeeld te noemen: hoe komt het dat de katholieke dichter Gezelle poëzie van Europees niveau wist te schrijven, terwijl in dezelfde tijd de Nederlandse domineedichters in de modder van de vlakke polders zijn blijven steken? Dit significante verschil hangt ongetwijfeld samen met uiteenlopende maatschappelijke ontwikkelingen, onderscheiden literatuuropvattingen, en niet te vergeten allerlei taalpolitieke aspecten. Samen vormen ze de ‘dutchness’ die volgens Mathijsen het onderzoeksobject van de literatuurstudie zou moeten zijn. Maar dit is slechts de helft van het verhaal. Uiteindelijk gaat het om het literaire talent. En daarvan was er in de Nederlandse romantiek eenvoudigweg niet veel voorhanden.
[Dick van Vliet]
| |
Willem Frederik Hermans
Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar. Brieven aan Geert van Oorschot. Bezorgd door Nop Maas. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004, 327 p. € 29,50.
De schrijver Willem Frederik Hermans en de uitgever
Geert van Oorschot ontmoetten elkaar voor het eerst in 1944. Hun samenwerking begon na de oorlog met de uitgave van de roman De tranen der acacia's (1949). Vanaf het begin waren er kleine en grote strubbelingen tussen de auteur en zijn uitgever. Toch bleven ze ruim tien jaar samen. Achteraf mag het een wonder heten dat deze twee eigenzinnige en weinig plooibare naturen het nog zo lang met elkaar hebben uitgehouden. Waarschijnlijk was dit te danken aan de naoorlogse situatie in Nederland. Hermans en Van Oorschot stonden beiden aan het begin van hun carrière en probeerden beiden tegen de heersende stroom in zo snel mogelijk een sterke positie in de literaire wereld te veroveren. Daarbij konden ze elkaar goed gebruiken, hoewel er van echte vriendschap nooit sprake is geweest. Van beide kanten was er voortdurend wantrouwen dat in hoofdzaak gevoed werd door meningsverschillen over geld.
In de meeste correspondenties tussen uitgevers en auteurs is ‘geld’ het belangrijkste onderwerp. De briefwisseling tussen Hermans en Van Oorschot vormt daarop geen uitzondering, integendeel. Van Oorschot was bezig een zaak op te bouwen en Hermans had de sterke wens van de pen te leven. Vooral dit laatste bleek moeilijk in een land waar een schrijver minder telt ‘dan een paardedrol’. Herhaaldelijk klaagde Hermans over het provincialisme in zijn geboorteland. In Nederland was de literatuur volgens hem als ‘koffie kweken aan de Noordpool’. Juist op het moment dat het succes begon te komen en daarmee de zo gewenste financiële opbrengst, liep de samenwerking stuk. Het kwam tot een breuk tussen uitgever en auteur die zelfs voor de rechter werd uitgevochten. In eerste instantie verloor Hermans, maar uiteindelijk werd hij op alle punten in het gelijk gesteld. Helaas is de controverse na de dood van de protagonisten voortgezet. De erfgenamen van Hermans en van Van Oorschot konden het niet eens worden over één uitgave van de volledige correspondentie. In 2003 verschenen eerst de brieven van Van Oorschot aan Hermans, in een uitgave van uitgeverij Van Oorschot die eerder hier besproken werd. Nu is de andere kant van de briefwisseling door De Bezige Bij gepubliceerd. De twee boeken zijn dankzij het uitstekende commentaar van Nop Maas onafhankelijk van elkaar te lezen. Maar om zich een goed oordeel te kunnen vormen over de vele verwikkelingen dient de lezer de beide boeken naast elkaar te leggen en te lezen. Overigens valt er in het laatstverschenen boek veel te genieten, onder andere van de ironie en het cynisme van Hermans. Een reden genoeg om toch maar beide boeken aan te schaffen.
[Dick van Vliet]
| |
Literair proza
Toon van Mierlo
Het geluk van jonge vaders. Querido, Amsterdam, 2006, 171 p. €16,95
Het geluk van jonge vaders is het romandebuut van Tom van Mierlo. De roman dient zich aan als een tweeluik waarin het leven van de jonge vaders Pieter Duivestand en Lode van Noten elkaar gaan kruisen. Als rijkeluiszoontje dat zijn deel van de erfenis van zijn ouders die een warenhuisketen hebben opgericht, direct heeft opgevraagd en nu zonder problemen door het leven kan, vindt hij houvast bij zijn geliefde Gard (Lugardis) die hij heeft leren kennen nadat ze met een vroegere vriend van haar in zijn huis een potje kwam vrijen. Het leven van Lode wordt in de eerste plaats beheerst door een soort toeval dat altijd weer met het sterven te maken heeft. Voor één keer brengt hem dit geluk bij als hij op een begrafenis zijn latere vrouw Inga leert kennen. Beide mannen komen met elkaar in contact via een gemeenschappelijke vriend van ze die zelfmoord pleegt omdat hij seropositief is en zichzelf en zijn omgeving de last van de definitieve aftakeling wil sparen. Als Pieter dan afgedreigd wordt door zijn zus Joke, die het familiale warenhuis runt maar voor het overige definitief uit Pieters leven geschrapt werd en ook Lode door haar onder druk wordt gezet, neemt het verhaal een verrassende en totaal onverwachte wending. Het geluk van jonge vaders ontleent zijn kracht in de eerste plaats aan het ‘licht verwrongen gevoel voor humor’ (p.112) dat de hele tekst door aanwezig blijft. Van Mierlo slaagt erin zonder zich daar ook voor te hoeven forceren, een luchtige toon aan te slaan die het voor het overige clichématige verhaalgegeven in een apart daglicht stelt. Geen groots debuut alles bij elkaar genomen - daarvoor blijft het geheel te nadrukkelijk vlinderen aan de oppervlakte -, maar door zijn vlotte verteltrant toch aardig meegenomen.
[Jooris van Hulle]
| |
Willem van Zadelhoff
Holle haven. Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2006, 214p. €17,95
Drie verhalen worden in Holle haven van Willem van Zadelhoff aan elkaar gelinkt. Bindend motief daartoe is het oorlogsverleden waar de protagonisten niet van loskomen. Er is het verhaal van architect Victor Vonk die als kind van twaalf, toen hij samen met zijn ouders op de vlucht was uit het bedreigde Arnhem, door een Duitse soldaat gered wordt tijdens een Engelse luchtaanval. De soldaat sneuvelt daarbij en als enige herinnering aan dit traumatische gebeuren heeft Vonk een medaillon van de jonge man bewaard. De vader van Vonks vrouw Ada koos in WOII de zijde van de Duitse bezetters en moest daarbij het eind van de oorlog zwaar voor boeten. Zelf koestert zij de herinnering aan het verblijf dat zij samen met een aantal andere Nederlandse kinderen mocht doorbrengen in een Duits vakantieoord, een paradijs van ‘licht en lucht’. Ada, die 25 jaar heeft moeten verdragen dat haar man een relatie had met een andere vrouw met wie hij zelfs een dochter had, beslist hem definitief te verlaten op de dag dat een overzichtstentoonstelling gewijd aan zijn oeuvre, wordt geopend. Het motief van licht en lucht speelt ook nadrukkelijk mee in het leven van Victor, die zijn dromen om architect te worden zag ontstaan toen hij samen met zijn ouders bij boeren verbleef en daar een man ontmoette die zelf droomde van de modernistische architectuur. Als derde protagonist is er de Duitse architectuurcriticus Bernhard Mörtenböck die de tentoonstelling gewijd aan Vonks werk, komt inleiden. Als hij het in zijn toespraak heeft over de licht-en-luchtdroom van twaalfjarige jongens krijgt Vonk een fatale hartaanval. Nadien komt nog aan het licht dat Bernhard altijd op zoek is gegaan naar zijn broer Rudi, die op negentienjarige leeftijd stierf in de oorlog. Mede door een aantal ingenieus ingebouwde verwijzingen naar de evolutie binnen de modernistische
architectuur en door het handig opgebouwde spel van verleden en heden slaagt Van Zadelhoff erin in zijn roman Holle haven een overtuigend psychologisch portret neer te zetten van mensen op zoek naar zichzelf en hun omgeving.
[Jooris van Hulle]
| |
Schröder, Allard
Favonius: een burgerroman. De Bezige Bij, Amsterdam, 2005, 342 p. €19,90
Hoofdpersoon in de nieuwe lijvige roman van Allard Schröder is Felix Favonius. Hij komt aan de kost als projectontwikkelaar. Favonius heeft niet slechts geboerd en koestert privé en professioneel nog hoge verwachtingen. Die zullen in de loop van het boek een flinke deuk oplopen. Hij betrapt zijn vrouw Vita terwijl zij in het echtelijk bed zijn vriend en collega Garmer pijpt. De schok is groot en betekent het einde van zijn huwelijk. En gaandeweg belanden ook zijn andere zekerheden op de helling. Favonius wordt door zijn bazen belast met de voorbereidingen van een omvangrijk nieuwbouwproject ergens in de provincie. De firma plant een erg drastische staduitbreiding die Overlethe (what's in a name) van de kaart zal wegvegen en vervangen keurige cottages en golfterreinen. Aanvankelijk pendelt Favonius tussen zijn woonplaats en Overlethe, maa na de breuk met Vita neemt hij tijdelijk zijn intrek in De Fransche Lelie, de wat zompige dorpsherberg, waar uitbaatster Jeanne voor veel in is. Na verloop van tijd raakt Favonius hopeloos verstrikt in haar netten. Het verhaal krijgt, mede door bizarre personages als Herm, de achterlijk aandoende zoon van de slonzige waardin, Schmitt die xtc-achtige pillen fabriceert of de femme fatale Louise de Besse, een surrealistisch karakter, waarin het hoofdpersonage meer en meer met zichzelf geconfronteerd wordt en gaandeweg meer en meer met de eigen duistere kanten, de eigen onmacht en nietigheid geconfronteerd wordt. Schröder schetst de teloorgang van zijn personage tegen de achtergrond van een maatschappij waarin bouwfraude en corruptie en milieuverloedering prominent aanwezig zijn. Favonius: een burgerroman is misschien minder gebald dan het bekroonde De hydrograaf. Toch is het een interessante leeservaring en wordt het belang van Schröder als auteur erdoor bevestigd.
[Geert Swaenepoel]
| |
David Nolens
Het kind. Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2005, 155 p. € 17,95
Paul is negen jaar wanneer hij zijn vader ziet sterven. Net alsof zijn vader op hem wachtte voor hij naar zijn hart greep en stierf. Paul raakt geobesedeerd door de onverstaanbare woorden die zijn vader nog uitsprak. De jongen groeit op in complete onaantastbaarheid. Hij ‘leeft’ op de bank of de sofa, werkt niet en gaat af en toe langs bij bakker Bug en diens vrouw Fien. Ondanks zijn manier van bestaan heeft hij een wondermooie vriendin. Judith, een Ghanese schoon- | |
| |
heid, heeft zelf wat moeite met het leven. In die zin is het niet vreemd dat ze bij Paul blijft. ‘Misschien, denkt ze, heel misschien, blijf ik bij Paul omdat hij nog elke man kan worden.’ (p.17) Maar dan wil Paul een kind. In het tweede deel is Judith zwanger. Allerlei gedachten schieten door de hoofden van de personages, niet in het minst bij Bug en Fien, die kinderloos bleven. Paul leeft ondertussen van enkele leugens. Judith wil uiteindelijk dat het kind voor altijd in haar blijft. Bug en Fien hebben zo hun eigen oplossingen voor hun problemen. In het derde deel volgen we de baby Fabian tot de jongvolwassene. Hoeft het uitleg dat de jongen letterlijk van de ene bestemming in zijn leven naar de andere rijdt? Begrijpt Paul eindelijk wat zijn vader hem wou zeggen? Vindt hij op 50-jarige leeftijd toch nog wat geluk? ‘Dat is wat Fabian pijn doet: zijn gemankeerde jeugd onder het blinde oog van zijn vader wordt niet in mindering gebracht op het geluk dat zijn vader overvalt.’ (p. 137)
Nolens beschrijft in zijn eigen stijl hoe mensen te bang en/of te verlamd kunnen zijn om te leven. Hoe een vaderbinding kan ‘ontsporen’. Paul ‘heeft altijd niemand willen zijn. Als kind had hij samen met zijn vader willen sterven in het raadsel van de zin die vader uitsprak. Hij had niet slechts gedeeltelijk willen sterven...’ (p.26). En toch herhaalt de geschiedenis zich. Als kind wou Fabian ruimtevaarder worden, als volwassenen leefde hij ‘al die jaren op een eiland... Nu vragen ze hem naar het vasteland te zwemmen.’ (p.137) Statisch en toch soms heel plastisch. Korte zinnen die rauw kunnen overkomen maar soms daardoor precies kunnen aanslaan. Filosofische gedachtekronkels die evenwel soms moeilijk te volgen zijn. Althans voor mij.
[Joke Depuydt]
| |
Bart van Lierde
Luister niet naar Robert Blake. Amsterdam, Veen, 2005, 319 p. € 17,95
Bizar, ontregelend, de grenzen verkennend van het menselijke bewustzijn: op die manier kan ‘Luister niet naar Robert Blake’, de tweede roman van Bart van Lierde, worden omschreven. Blake heeft, zij het met diploma's die met de hulp van zijn schoonvader werden vervalst en met de zegen van zijn vader die er hoofd van de afdeling psychiatrie is, een bloeiende praktijk uitgebouwd in een ziekenhuis van Port Luron, een onooglijk stadje op de grens met Canada. Blake past, in tegenstelling met zijn collega's die vooral met medicatie werken, de technieken van de hypnose toe. Die spanningen tussen de collega's, die zelfs tot regelrechte vijandschap uitgroeien op basis van een sluimerend racisme, worden door Van Lierde beheerst en overtuigend weergegeven. Dat hij daarbij op meer dan een moment moet teruggrijpen naar een vorm van een theoretisch expose over hypnose, neem je er als lezer nog bij. Hier blijft het echter niet bij: zonodig moet Van Lierde ook een liefdesstory, of beter gezegd: het verhaal van de seksexploten van zijn hoofdfiguur, aan elkaar breien. De lezer is al van bij de openingsscène verwittigd: het huwelijk van Blake lijkt definitief op weg naar de mislukking, hij neemt zijn secretaresse mee naar huis, brengt haar onder hypnose en verkracht haar. Het wordt een regelrechte soap als zijn vrouw hem betrapt. En verder: Blake hypnotiseert, als het maar even kan, een van zijn studentes of patiënten zijn bed in, wordt meegesleurd in de wereld van waanzin die een koppel dat aan spinnenmanie lijdt en gaat onherroepelijk zijn ondergang tegemoet. ‘Luister niet naar Robert Blake’ gaat als roman te nadrukkelijk gebukt onder de drang en de dwang de wereld van het paranormale vorm te geven.
[Jooris van Hulle]
| |
Walter Kraut
Blauwe ogen, Prometheus, Amsterdam, 2005, 174 p. € 14,95
Ivo komt al vijftien jaar lang niet meer buiten. Niet meer sedert hij met Em optrok. Als dertiger raakte hij tot over zijn oren verliefd op een zestienjarig meisje. Tot ze verdween. Vijftien jaar later staat een onbekend meisje aan zijn deur. Ze
slaagt erin Ivo zijn verhaal te laten vertellen. En daar blijft het niet bij. Dat Ivo niet de eerste de beste is, blijkt al uit het begin van het verhaal. Tussen zijn papieren vrouwen, die hij in verschillende categorieën indeelt, brengt hij een toost uit op de verjaardag van Em. Na al die jaren is hij haar nog niet vergeten. Meer nog, hij leeft enkel en alleen nog maar in zijn eigen wereld van herinneringen. Net zoals hij als jongen in zijn eigen taal leefde en letterlijk niet werd begrepen door zijn Engels klasgenootjes, bij wie hij terechtkwam toen hij met zijn ouders vanuit Nederland naar Engeland verhuisde.
Erg sociaal is Ivo nooit geweest. Tot hij Em ontmoette en voor haar zelf zijn huis verliet om als een zwerver toch maar bij haar te kunnen zijn. Met haar op straat te kunnen leven. Maar wat er precies gebeurde, toen Em verdween, is niet duidelijk. Beetje bij beetje vertelt hij het verhaal van ‘Em met de blauwe ogen’ aan het onbekende meisje. Ze zegt niets, ze luistert. Pas in het laatste deel komt het onbekende meisje aan het woord. Ze schrijft haar vriendin Sofie dat ze eindelijk haar vader heeft gevonden. Weliswaar ‘een autistische veertiger in een streepjespyjama’, maar toch haar vader. Ze vindt het makkelijker om te doen alsof ze niet kan spreken, zodat ze hem zijn verhaal kan doen. Tot haar grote verwondering is hij haar moeder nooit vergeten zoals ze aanvankelijk dacht. Iets weerhoudt haar hem te vertellen wie ze is. En het onvermijdelijke gebeurt wanneer ze de kleren van haar moeder aantrekt die Ivo al de tijd heeft bewaard. Ivo ondergaat hoe Anna het universum van Em verdringt, of niet? Je kunt je vragen stellen bij de voorspelbaarheid van het verhaal. Maar de manier waarop de auteur alles beschrijft, maakt veel goed. De groeiende verbazing van Anna, de woede wanneer ze haar vaders gevoelens tegenover haar waarneemt en de onzekerheid waarmee ze toch toelaat wat niemand zou toelaten. Dat maakt van Blauwe ogen een aardig debuut.
[Joke Depuydt]
| |
Poezïe
Rouke van der Hoek
Bodemdaling, Atlas, Amsterdam, 2005, 52 p. € 15 De kleine dingen waar geen mens van wakker ligt, daar wil Rouke van der Hoek het in Bodemdaling over hebben. De grote Poëzie met haar grote thema's liefde en dood moet plaats ruimen voor gedichten over tuinbonen, managementsboeken, riolen, telefoonpalen, aardappelen en oud speelgoed. Van der Hoek daalt af tot het aardse en brengt de dingen van elke dag binnen in het gedicht. Je zou hem daarom, en ook vanwege de parlandostijl, een nieuw-realist kunnen noemen. Maar Van der Hoek is ook een kind van zijn (postmoderne) tijd en dat merk je. Hij wil als het ware de hele wereld in zijn bundel proppen en kiest voor een kleurrijke, vaak humoristische collage waarin verschillende stemmen en registers aan bod komen.
Vooral in een reeks gedichten over de sperwer leeft Van der Hoek zich helemaal uit. De sperwer verandert voortdurend van identiteit: hij is uiteraard vogel, maar ook directeur van de NV Sperwer én dichter. Jargon uit de biologie en economie wordt vermengd met spreektaal, oorlogstaal en referenties aan de populaire cultuur. Soms bezwijken de gedichten onder zoveel kabaal. Toch zijn er in Bodemdaling ook meer uitgezuiverde gedichten die bewijzen dat Van der Hoek niet hoeft te schreeuwen om prachtige poëzie te schrijven.
[Cathérine de Kock]
| |
Astrid Lampe
Spuit je ralkleur. Querido, Amsterdam, 2005, 64 p. € 20,95
De Franse semioticus Roland Barthes maakt een onderscheid tussen ‘textes lisibles’ en ‘textes scriptibles’. Voor die eerste categorie is de realistische roman het typevoorbeeld. Het zijn teksten die je zonder problemen, van het begin naar het einde kan lezen. Bij de andere soort teksten, schrijfbare, wordt een beroep gedaan op de creativiteit van de lezer. Die moet samenhangen bedenken en heel veel zelf invullen. Voor Barthes betekent een dergelijke leespraktijk werkelijk genot, maar de modale lezer wordt meestal afgeschrikt door deze vaak incoherente teksten.
Spuit je ralkleur van Astrid Lampe is een bundel vol ‘schrijfbare teksten’. De titel is al meteen een oproep aan de lezer. Ral is de benaming van een codesysteem voor kleuren: elke kleur heeft een ral-nummer. Lampe roept haar lezers op om zelf een kleur te kiezen of zelfs uit te vinden. Haar gedichten bestaan dan ook uit schijnbaar losse associaties, verbanden, kleine verhaaltjes, stemmen, ogenschijnlijk onsamenhangende beelden en verschillende talen. Dat alles wordt op een chaotische manier op de lezer losgelaten. De woekering wordt in deze gedichten de vrije loop gelaten, nergens probeert de dichteres haar verzen in te tomen of te temmen. De woorden lokken elkaar eerder klankmatig dan begripsmatig uit, waardoor het onmogelijk is om gedichten van Lampe samen te vatten. In haar optiek is dat ook niet echt nodig: de lezer krijgt het heft in handen en moet maar zien wat hij uit de gedichten haalt of er net zelf instopt - elke lezing is legitiem.
En toch is het niet zo dat deze gedichten pure woordenkramerij zijn. Wie goed toekijkt ziet themawoorden terugkeren, in Spuit je ralkleur niet zelden uit de seksuele sfeer. Met de drie laatste woorden van de bundel, die tussen aanhalingstekens staan (‘seksuele connotaties, aberraties, implicaties’) geeft Lampe aan waarheen de lectuur van deze bundel zou kunnen leiden. Is deze bundel misschien de bewustzijnsstroom van iemand die om de vijf seconden aan seks denkt? Zeer goed mogelijk! Verwijzingen naar Van Ostaijens ‘naaimasjien’ of Gorters ‘ik vin je zo lief en zo licht’ krijgen dan een bijna perverse connotatie. Dit is een - althans in mijn lectuur - hitsige bundel die niet enkel interpretatievrijheid propageert, maar een terugkeer naar een aards leven en een dito literatuur. Dat alles wordt nog onderstreept door de roesverwekkende klankenrijkdom van Lampes gedichten die niet zelden aan het uitstoten van oerklanken doet denken.
[Carl de Strycker]
| |
Leonard Nolens
Een dichter in Antwerpen en andere gedichten, Querido, Amsterdam, 2005, 82 p. € 17,95 Na de meer dan achthonderd gedichten tellende verzamelbundel Laat alle deuren op een kier (2004), heeft Leonard Nolens Een dichter in Antwerpen en andere gedichten uit de pen gekregen. Het grasduinen in vroeger werk inspireerde Nolens blijkbaar om een bundel over afkomst en (de breuk met het) verleden te schrijven. De nieuwe bundel is opgedeeld in de cyclus ‘Beginnen’, die geboorte en kindertijd thematiseert, en ‘Een dichter in Antwerpen’, over de aanvang van een nieuw leven met de moeilijke minnares Antwerpen.
Nolens houdt ervan om zijn lyrisch subject te voorzien van autobiografische trekjes en ook nu is er die fascinerende spanning tussen de dichter Nolens en dat lyrische subject. Zo wordt de lichamelijke geboorte verweven met de geboorte van een papieren ik.
Formeel valt de herhaling op - een geliefkoosde stijlfiguur van Nolens -, die het eerste deel van de bundel injecteert met betekenis(sen). Woordgroepen, regels en strofen die - soms in een lichtjes gewijzigde vorm - hernomen worden in hetzelfde gedicht, benadrukken het perpetuum mobile van het ‘Beginnen’.
Een dichter in Antwerpen en andere gedichten is een gelaagde bundel met een sterke openingscyclus, maar zeker geen hoogtepunt in Nolens oeuvre. Zo is het vierde gedicht van Beginnen zonder meer flauw te noemen. Ook een dichter van het
| |
| |
formaat van Nolens moet soms nog schrappen en herbeginnen, want ‘Beginnen, je kunt het niet leren’ (p.19).
[Cathérine de Kock]
| |
Jan Clement
Daar. Uitgeverij P, Leuven, 2005, 48 p. € 13
Jan Clement is een zuinig dichter in alle betekenissen van het woord. Daar, zijn nieuwe bundel, is bijvoorbeeld pas de vijfde in 23 jaar tijd. Maar Clement is ook spaarzaam met de woorden. Het wit overheerst in zijn bundel. Het beheerst niet enkel de bladspiegel, maar ook de lay-out van de hele bundel en ook inhoudelijk gaat het meermaals over bijvoorbeeld sneeuw of wat niet gezegd kan worden. Met weinig woorden weet hij echter heel veel te evoceren. In de drie afdelingen, ‘Een late weg’, ‘Schrijvenderwijs’ en ‘Hier en Daar’, draait het eigenlijk steeds om hetzelfde, namelijk het onvatbare en de varianten daarvan. Het gaat om een verlangen, dat er steeds is, op alle gebieden: heimwee, verlangen naar de overkant, begeerte, wensen en het specifieke verlangen van de dichter, dat in de middelste, poëticale cyclus wordt beschreven. Altijd is er iets dat ontglipt, dat niet te pakken, niet te vatten is. Soms is dat het onbegrijpelijke van de liefde, voor velen is dat het gevoel elders te willen zijn, voor de dichter vaak het probleem van het onzegbare: er blijft altijd iets dat ‘daar’ is en dus onbereikbaar is.
Enerzijds beschrijft Clement dit, anderzijds roept hij het ook op in een aantal suggestieve gedichten. Zijn inspiratie haalt hij meestal uit de natuur. Aan de hand van de elementen of van dieren, vertelt hij zijn verhaal dat vol verrassende wendingen zit. Meestal slaagt hij erin prachtige beelden te vinden, een enkele keer loopt dat een beetje fout en is een beeld gezocht of gewoonweg niet passend, maar dat is de dichter vergeven. Clement besteedt ook uitdrukkelijk aandacht aan de klank van zijn verzen. Opvallend is zijn liefde voor (binnen)rijm, alsof ook de woorden verlangen naar ‘daar’ of naar elkaar. Daar is traditionele poëzie in de meest positieve zin van het woord.
[Carl De Strycker]
| |
Jeugdliteratuur
Marita Vermeulen
Buiten de lijntjes gekleurd. Uitgelezen Vlaamse illustratoren in de kijker. Lannoo / Vlaams Fonds voor de Letteren, Tielt, 2006, 160 p. € 24,95
Vlaamse illustratoren staan de jongste jaren sterk in de belangstelling. Een aantal kunstenaars illustreren voor buitenlandse uitgevers en wonnen internationale prijzen. Kenners weten dat er in Vlaanderen veel talent aanwezig is en dat illustratoren van Vlaamse uitgevers kansen krijgen om zich artistiek te ontplooien. Dit boek over Vlaamse illustratoren kan hen ook bij een breder publiek bekend maken. Het boek start met een kort historisch overzicht waarin vooral aandacht gaat naar het illustratiewerk. De hoofdmoot wordt gevormd door 22 portretten van hedendaagse illustratoren. De auteur onderscheidt twee groepen. Bij de eerste groep staat de communicatie tussen tekst, prent en lezer voorop. Deze illustratoren streven naar herkenbaarheid en reiken via hun beeldtaal en humor sleutels aan om jonge kinderen naar het verhaal en de realiteit te doen kijken. Illustratoren als Lieve Baeten, Annemie Berebrouckx, An Candaele, Johan De Vrome, Sebastiaan Van Doninck, Guido van Genechten, Ingrid Godon, Marjolein Pottie, Geert Vervaeke en Anne Westerduin hanteren elk hun eigen toegankelijke tekenstijl waarin ze met veel vakmanschap personages, stemmingen en decors stileren. In de tweede groep horen twaalf illustratoren thuis die via hun eigen toon en stijl een beeldtaal creëren die haar geheimen niet meteen prijs geeft. Kunstenaars als Kristien Aertssen, Sabien Clement, Carll Cneut, Erika Cotteleer, Gerda Dendooven, Goele Dewanckel, Pieter Gaudesaboos, Tom Schamp, André Sollie, Isabelle Vandenabeele, Klaas Verplancke en Paul Verrept maken intrigerende illustraties die de lezer op verschillende niveaus kan lezen. De auteur beschrijft de evolutie in het werk van al deze illustratoren, ‘leest’ en interpreteert op een heel persoonlijke manier afzonderlijke prenten. Haar enthousiaste, soms emotioneel gekleurde interpretatie van de prenten werkt
verhelderend en maakt de lezer nieuwsgierig naar meer. Het boek bevat tal van mooie kleurenillustraties maar niet alle besproken prenten zijn afgebeeld. Tot slot bespreekt de auteur ook hoe bepaalde illustraties in belijning, kleur, sfeer of compositie geïnspireerd zijn door werk van kunstenaars als Jan Fabre, René Magritte, David Hockney, Permeke, Jeroen Bosch, James Ensor en anderen. Dit boek laat ook wie minder vertrouwd is met prentenboeken, op een boeiende wijze kennis maken met 22 Vlaamse illustratoren. De gevatte analyse van Marita Vermeulen bewijst dat goede illustraties ook met de volwassen lezer een dialoog kunnen aangaan.
Het Vlaams Fonds voor de Letteren liet door Laura Watkinson een tekstgetrouwe, vlot leesbare Engelse vertaling maken. Colouring outside the lines. Flemish illustrators making their mark, kan gebruikt worden om onze Vlaamse illustratoren te promoten op internationale beurzen als Bologna en Frankfurt. Het is een handig instrument om geïnteresseerde anderstaligen de diversiteit en de kwaliteit van onze illustratoren te leren kennen.
[Ria de Schepper]
| |
John Green
Het Grote Misschien
Lemniscaat, Rotterdam, 2005, 254 p.€ 14,95
Miles Halter trekt als zestienjarige naar Alabama op kostschool. Daar komt hij terecht in een bont gezelschap van rijkeluiskinderen en inwonende beursstudenten. Kamergenoot Chip Martin - de Kolonel genoemd - kent het reilen en zeilen op school en introduceert Miles in zijn vriendenclubje. Het kostschoolleven is een kwestie van zich te profileren in de groep, van uit te dagen zonder er zelf het slachtoffer van te worden, van durven en elkaar overtroeven. Miles voelt zich aangetrokken tot de mooie, excentrieke Alaska waar niemand echt vat op krijgt. Net als Miles denkt dat hij een kans maakt bij Alaska, gooit haar tragische dood zijn leven grondig overhoop. De auteur beschrijft gevat de relaties, gevoelens en bekommernissen van jongeren die in een besloten schoolcampus leven. Ze willen uitbreken, hun grenzen verkennen en stunts uithalen maar tegelijk willen ze ook slagen voor de examens en zeker niet van school worden gestuurd. De opbouw van het verhaal is bijzonder. De tragische gebeurtenis halfweg het boek staat centraal. De lezer volgt de belevenissen van Miles als ikfiguur vanaf dag 136 tot dag 1 ervoor en vanaf dag 1 tot dag 136 erna. Vooral in het tweede deel in verband met het verwerkingsproces wordt de auteur soms expliciet beschouwend. Het boek is grappig, heftig en avontuurlijk maar het stelt ook vragen over zingeving, over weerbaarheid, vriendschap en verliefdheid. Miles is gefascineerd door laatste woorden van beroemde mensen en hij trekt van huis weg met veel idealen, op zoek naar het Grote Misschien. Dat de realiteit soms anders uitdraait dan verwacht, maakt deel uit van het groeiproces van jongvolwassenen. Een meeslepend, origineel en goed geschreven cross-over-boek.
[Ria de Schepper]
| |
Andreas Steinhöfel
Het midden van de wereld. Lemniscaat, Rotterdam, 2005, 399 p. € 14,50
De zeventienjarige Phil heeft al een chaotisch leven achter de rug. Hij woont met zijn excentrieke moeder Glass en zijn stugge zus Dianne in een vervallen landhuis aan de rand van een stad. Zijn moeder is als jonge Amerikaanse naar Duitsland gekomen en daar bevallen van een tweeling. Ze weigert informatie te geven over de vader en heeft geregeld kortstondige relaties met mannen. Een bonte waaier van nevenpersonages vormen het entourage van Phil, waaronder Tereza, de toeverlaat van de familie die een lesbische relatie heeft, de vrijgevochten oom Gable, de leraar Händel met zijn filosofische bespiegelingen, het meisje Kat waarmee Phil een bijzondere vriendschapsband heeft en Nicholas, de hardloper waartoe Phil zich onweerstaanbaar aangetrokken voelt. Heden en verleden worden aan elkaar gekoppeld via flashbacks. Dat levert een uitvoerig portret op van de leef- en gedachtewereld van Phil en de manier waarop hij greep probeert te krijgen op wat er met en rondom hem gebeurt. Deze initiatieroman snijdt heel wat thema's aan. Zo is er de zoektocht naar een vader, het niet aanvaard worden in de dorpsgemeenschap, de ontdekking van seksualiteit en het anders geaard zijn. De ikfiguur Phil voelt wisselende stemmingen en lichaamstaal van mensen goed aan. Hij observeert nauwkeurig en legt vaak relaties met vroegere gelijkaardige situaties en stemmingen. Via gedetailleerde en mooie, soms poëtische beschrijvingen vertelt de auteur op indringende wijze de zoektocht van een adolescent naar vriendschap, liefde en zichzelf. Dit boek maakt deel uit van de reeks ‘In Between’ die zowel jongvolwassenen als volwassenen kan boeien.
[Ria de Schepper]
| |
Muziek
Eric-Emmauel Schmidt
Mijn leven met Mozart. Roman. Atlas, Amsterdam, 2005, 93p. met cd. €15
Net als Saulus werd de Franse filosoof Eric-Emmanuel Schmidt van zijn paard gebliksemd, weliswaar niet door de stem van God, maar door die van Mozart. Misschien is dat wel hetzelfde?
In weinige jaren tijd werd Schmidt een veel gelezen en gespeeld (toneel-)auteur. Hoewel autobiografische elementen eerder zeldzaam zijn in zijn werk, schreeuwt hij in dit boekje, in een reeks van fictieve brieven aan Mozart, vrijmoedig zijn grote liefde voor de geadresseerde van de daken. Hij beschrijft hoe Mozarts muziek zijn leven heeft veranderd (tot en met het verhinderen van een zelfmoordpoging tijdens zijn puberjaren); hoe zijn muziek hem in zijn verdere leven tot steun en troost is geweest. In heldere bewoordingen mijmert hij over leven en dood, over intellectueel snobisme, over liefde en seks, over tandpijn en de gratie van katten. Net als Mozarts Zauberflöte gaat dit boekje over de kracht van de muziek, over de mystieke ervaring die ze teweeg kan brengen, over hoe diep ze in een mensenleven kan ingrijpen. Schmidt verstaat de kunst om in enkele zinnen de kern van een muziekstuk bloot te leggen zonder de minste musicologische of muziek-technische uitweiding.
De muziek die door de auteur ter sprake gebracht wordt is op cd bijgevoegd.
[Jaak Van Holen]
| |
| |
| |
Discotheek
Freddie Deronde
Spontaneous Effort. audio-cd, 58 min., opname Daniel Léon, Igloo IGL 081, 1990
Soms is het goed oudere opnamen uit de vaderlandse jazzgeschiedenis opnieuw onder de aandacht van een jong jazzpubliek te brengen. Vandaag doen we dat met Spontaneous Effort van contrabassist Freddie Deronde, een opname uit 1989. Deronde, die een internationale carrière opbouwde, vormde eind jaren zestig al een trio met drummer Robert Pernet en gitarist Philip Catherine - een formatie waarmee hij in 1968 aantrad op het Montreux Jazz Festival. Catherine maakt hier opnieuw zijn opwachting. Treden verder aan: Michel Herr (p), Jan De Haas (dr) en gastmuzikant J.R. Monterose, een Amerikaanse tenorsaxofonist in de traditie van Dexter Gordon, Sonny Rollins en John Coltrane. De cd bevat 10 composities, voor het merendeel van de bandleden zelf, aangevuld met enkele standards van Bob Haggart (‘What's New’), Jerome Kern (‘All the Things You Are’) en het ‘Concerto’ van Rodriguez. Spontaneous Effort bevat muziek uit de beste hardboptraditie, afgewisseld met enkele rustpunten in de vorm van ballads. Monteroses rauwe toon contrasteert vaak mooi met Derondes volle, ronde en zangerige basspel én met Catherine's gepolijste gitaargeluid. Michel Herr en Jan De Haas leveren al evenzeer werk van hoogstaand niveau af. Belgische jazz met internationale klasse dus en daarom alleen al een herwaardering waard.
[Patrick Auwelaert]
| |
Moker
Konglong. Audio-cd, 73 min., opname Eli Van de Vondel, productie Mathias Van de Wiele, W.E.R.F. 049, distributie AMG en www.dewerf.be, 2005
Moker: een Gents kwintet, in 2000 gevormd onder impuls van gitarist Mathias Van de Wiele. De verdere bezetting: Bart Maris (trompet, electronics), Zeger Vandenbussche (tenorsax), Dajo De Cauter (contrabas), Giovanni Barcella (drums). Een eerste officiële cd, Jazz from the streets of Europe, verscheen in 2001 bij een Nederlands label. Tussendoor zagen enkele demo-cd's het licht. Konglong, de tweede officiële cd van het gezelschap, verscheen bij het Brugse huis van vertrouwen De Werf. De cd telt veertien composities. Elf zijn van de hand van Van de Wiele, voor de resterende drie tekende de voltallige groep. Gastmuzikanten Joachim Badenhorst (klarinet, basklarinet) en Frederik Heirman (trombone) verlenen hun diensten op een vijftal tracks. Een eerste beluistering van de cd leert dat de groep met tien voeten in de jazzrealiteit van vandaag staat: een eclectische aanpak voert de boventoon. Het aantal stilistische invloeden is niet te tellen. Elk nummer lijkt wel samengesteld uit puzzelstukken van verschillende puzzels. Wie evenwel bereid is een aantal aandachtige beluisteringen van telkens 73 minuten uit te zitten, komt algauw tot de vaststelling dat de puzzelstukken perfect in elkaar passen en samen een kaleidoscopisch klankbeeld vormen dat je als luisteraar bij manier van spreken alle hoeken van de kamer laat zien. Voortdurend gebeurt er wel wat of voel je dat er iets op het punt staat te gebeuren. Scheurend gitaarwerk zet zich af tegen een clean klinkend blazersduo, statische passages spelen verstoppertje met dynamische stukken, experimenteerzucht steekt stokken in de wielen van een terugvallen op de verworvenheden van de ‘klassieke’ jazz. Doordachte en tegelijk intuïtieve muziek is dit. Soms vliegt ze alle kanten op, als een klad opgeschrikte duiven, maar vroeg of laat komt ze altijd weer op
haar pootjes terecht. Klinkt het niet, dan botst het wel, lijkt hier de achterliggende filosofie, maar klinken doet het wonderwel altijd.
[Patrick Auwelaert]
| |
Kris Defoort
ConVerSations/ConSerVations. Audio-cd, 60 min., produced by Kris Defoort, recorded by Aline Blondiau and Vincent De Bast, mixed by Vincent De Bast, W.E.R.F. 047, distributie AMG en www.dewerf.be, 2005
Pianist-componist-arrangeur Kris Defoort (o1959) is al jaren een buitenbeentje in de Belgische muziekwereld. Jazzliefhebbers kennen hem van bands als Dreamtime, K.D.'s Basement Party, K.D.'s Decade, Kris Defoort Quartet en het Vlaams-Amerikaanse kwartet Defoort-Turner-Thys-Black, en van zijn composities en arrangementen voor Octurn. Met al deze bands bracht hij cd's uit op het Brugse W.E.R.F.-label. Maar Defoort bevaart ook meer klassieke muzikale wateren. In 2001 creëerde hij bijvoorbeeld The Woman Who Walked into Doors, een multimediaopera voor sopraan, actrice, kamerorkest, enkele jazzmuzikanten en video-projectie, naar de gelijknamige roman van de Ierse schrijver Roddy Doyle. Op 6 november 2003 bracht Defoort voor het eerst zijn ‘renaissance’-project ConVerSations/ConSerVations op de planken in deSingel in Antwerpen, deels gebaseerd op composities van Claudio Monteverdi (1567-1643) en John Dowland (1563-1626). De cd-versie werd live opgenomen op 15 november 2003 in het Brusselse Kaaitheater. Met uitzondering van drie groepsimprovisaties nam Defoort opnieuw alle composities en arrangementen voor zijn rekening. Eén stuk, ‘Me Then’, komt uit The Woman Who Walked into Doors, voor een ander, ‘Our Little Life’, liet de componist zich inspireren door The Tempest van Shakespeare (1564-1616), een tijdgenoot van Monteverdi en Dowland. De muzikanten en medewerkers die Defoort voor dit ambitieuze project om zich heen verzamelde: dirigent Koen Kessels, het klassieke strijkkwartet Quatuor Danel, de sopraanzangeres Claron McFadden en zijn eigen Dreamtime. Typisch voor Defoorts werkwijze is dat hij elementen uit de jazz en de klassieke muziek op een harmonieuze wijze met elkaar weet te verbinden. Er is in zijn stukken dan ook niet
zozeer sprake van een cross-over van stilistisch uiteenlopende muziekgenres, als wel van een symbiose, een natuurlijk en naadloos opgaan van het ene genre in het andere. Daarbij valt er nauwelijks een onderscheid te maken tussen gecomponeerde en geïmproviseerde passages. Mooi op ConVerSations/ConSerVations is dat Defoort voor elk nummer een andere bezetting hanteert. Zo voert op de eerste drie nummers van de cd, die samen het ‘String Quartet nr. 1’ vormen, Quatuor Danel een hedendaags klassiek werkstuk op. De toonzetting is sereen, elegisch bijna. Op ‘Pentimento I: Purple Red’ gaat het strijkkwartet in dialoog met het tienkoppige Dreamtime. Het is een dynamisch stuk met veel tempowisselingen. Op ‘Improvisation I’ is dan weer alleen Dreamtime te horen, terwijl op ‘Pentimento II: Velvet’ sopraanzangeres Claron McFadden haar steentje bijdraagt aan het kwartet én Dreamtime. En laat het nu net in deze afwisseling van bezettingen en dus klankidiomen zijn, dat de kracht van dit bijwijlen bloedstollend mooie album ligt.
[Patrick Auwelaert]
| |
Astor Piazzolla
Tiempo del Angel; Ensemble Astoria (Isabelle Chardon en Dirk Van de Moortel, viool; Philippe Allard, altviool; Eric Chardon, cello; Alain Denis, contrabas; Léonardo Anglani, piano; Christophe Delporte, accordeon); FUGA LIBERA, FUG.603 New York, Buenos Aires en Parijs. Deze drie etappes uit het leven van Astor Piazzolla staan voor zeer uiteenlopende muzikale invloeden: de jazz, de tango en een klassieke opleiding (bij Nadia Boulanger). Piazzolla's mix van deze ingrediënten, de Tango nuevo, was wereldmuziekavant-la-lettre. Destijds werd zijn muziek sterk aangevochten door de ‘bewakers van de traditie’, vandaag behoort ze tot het ‘klassieke’ repertoire. Het Ensemble Astoria speelt op deze cd enkele standards uit Piazzolla's oeuvre (Oblivion, Fuga y Misterio...) in frisse en soms verrassende bewerkingen door de accordeonist van het gezelschap, Christophe Delporte. Het is een verrukkelijke opname op alle gebied: bijzonder gave uitvoeringen die alle nuances van de tango nuevo rijkelijk etaleren: nostalgisch, warmbloedig, swingend, geheimzinnig, uitbundig, kleurrijk, sensueel. Ook technisch een zeer goede opname én mooi gepresenteerd met kleurafdrukken van schilderijen van Jacques Crahay. Een cd om zich in vervoering te laten brengen!
[Jaak Van Holen]
| |
Danza Quartet
Mainly Joy. Audio-cd, 62 min., opname en mix
Daniel Léon, IGLOO IGL186, 2005
Mainly Joy is een jazzcd die bijwijlen rockt als de beesten en daarbij ook folkinvloeden niet schuwt. De makers ervan zijn vier hooggekwalificeerde musici, gepokt en gemazeld aan diverse conservatoria: Jan Rzewski (sopraansax), Hughes Kolp (elektrische gitaar), Luc Evens (elektrische bas) en Renaud Van Hooland (drums). Elektrisch versus akoestisch: een krachtmeting. Met de nietsontziendheid van een pletwals en de precisie van een tandartsboor gaat het kwartet negen composities te lijf: acht van Rzewski, één van Mingus. Scheurend gitaarwerk met veel geluidsvervorming en andere elektronische effecten, een obsederende sopraansax die nu eens muurdichte riffs optrekt, dan weer subtiel melancholische lijnen uittekent, een bas die tot dansen uitnodigt tussen veel bezweet volk en drums die voortdurend het begrip ‘tempowisseling’ op zijn elasticiteit testen: ziedaar het recept van deze cd. Ons favoriete bestanddeel: Hughes Kolps gitaar, flink gepeperd. Met hetzelfde schijnbare gemak waarmee de man zijn instrument al eens ordinair laat grommen als een waakhond, haalt hij er geluiden uit die hem beurtelings doen klinken als het jongere broertje van Marc Ribot, Tom Verlaine, Frank Zappa of Thurston Moore. Net als die gezaghebbende voorbeelden uit de rockmuziek slaagt Kolp erin de indruk te wekken al spelend een nieuw alfabet voor de gitaar te bedenken. ‘Re-incarnations of a Lovebird’, de cover van Mingus waarmee de cd eindigt, is zowat het enige rustpunt van deze één uur durende trip naar de onderbuik van de jazz. Mainly Joy: toepasselijker titel van een sterk staaltje levenslust én spelplezier kwam ons in geen tijden meer ter ore.
[Patrick Auwelaert]
| |
Robert Schumann
Les Trois Quatuors op. 41, Quatuor Kuijken (Sigiswald, Veronica, Sara en Wieland Kuijken); ARCANA, A 326.
Alledaags is het niet: vier leden van eenzelfde familie - twee generaties - samen in een strijkkwartet. Wat de oudere leden van de familie verwezenlijkten, m.n. de nieuwe en frisse kijk op de oude muziekpraktijk in al haar aspecten, hoeft niet nog eens extra onderstreept te worden en roept, nu de fakkel aan de jongeren doorgegeven wordt, meteen hoge verwachtingen op. Het Kuijken Kwartet speelt hier op instrumenten die zowat twee eeuwen omspannen: van een anonieme altviool eind 18de eeuw tot een nieuwe cello (van een vijfde familielid, Filip Kuijken) uit 1999. En dat is er toch wel aan te horen. De kwartetklank is niet homogeen, niet gestroomlijnd, niet in evenwicht; anderzijds komt net daardoor wél de individuele ‘persoonlijkheid’ van ieder instrument duidelijk naar voor. Schumann schreef zijn drie strijkkwartetten in minder dan twee maanden tijd, begin juni-eind juli 1842. In het voorjaar - zijn vrouw Clara Wieck was toen op concertreis in Denemarken - had hij zijn
| |
| |
eerste depressie meegemaakt sedert zijn huwelijk. Tegen de zomer had hij zich evenwel behoorlijk herpakt, was hij relaxed en leefde hij in een roes van ‘unbeschreibliche Freude’ die in het najaar alweer compleet zou omslaan.
Van die gemoedsgesteldhied is in deze opname niet echt veel te horen: dynamisch is er soms te weinig contrast, is alles eerder aan de matte kant; ook de tempi zijn niet altijd echt flitsend. Deze Schumann kabbelt maar rustig wat aan, zonder echt intens te kunnen boeien. Bij romantische bewogenheid en passie, zelfs van de introverte soort zoals dat bij Schumann wel meer het geval is, stellen we ons wat anders voor. Onze hoge verwachtingen zijn m.a.w. niet helemaal ingelost.
[Jaak Van Holen]
| |
Guillaume Lekeu / Arthur de Greef
Pianotrio's; Narziss und Goldmund Pianotrio; In Flanders' Fields, vol. 46, Phaedra DDD 92046.
Guillaume Lekeu (1870-1894) was één van de meest beloftevolle Belgische componisten van zijn generatie. Ondanks zijn vroege dood schreef hij meer dan 100 composities, vooral kamermuziek en symfonische werken. Stuk voor stuk munten ze uit door melodische rijkdom, harmonische finesse en buitengewoon intense gevoelsexpressie.
Zijn Trio pour piano, violon et violoncelle in c klein (1891) opent met exact hetzelfde motief als zijn 3 jaar oudere Sonate pour piano et violoncelle (onlangs uitgebracht door CYPRES, CYP1617; J.-P. Dessy, cello en B. Vodenitcharov, piano). In beide breeduitgesponnen werken loopt dit motiefje als een rode draad door de hele compositie. Beide werken ademen eenzelfde uitgesproken zwaarmoedige, dramatische, geladen sfeer. In beide werken komt haast geen bladzijde voor waarop niet minstens één keer termen als espressivo (molto) of con fuoco vermeld staan. In beide werken vraagt Lekeu om uitersten in dynamiek. Het Trio pour violon, violoncelle et piano in f klein (1935) van Arthur de Greef (1862-1940) is 44 jaar jonger dan het Trio van Lekeu. Als pianist opgeleid in de grote romantische traditie bleef de Greef die traditie als componist trouw. Hoewel ook hier diep emotionele en dramatische toetsen niet ontbreken, is het opvallend dat het espressivo heel vaak afgewisseld wordt met (ben) cantando. De Greef is in de eerste plaats lyricus.
Voortreffelijke, gedreven uitvoeringen van zelden of nooit gespeeld repertoire. Bovendien is het Trio van de Greef een wereldprimeur op cd. Een aanwinst dus voor iedere discotheek.
[Jaak Van Holen]
| |
Piet Swerts
Klarinetkwintet, Tweede Strijkkwartet; Roeland Hendrikx, klarinet, Tempera String Quartet, Spiegel Strijkkwartet; In Flanders' Fields, vol. 45, PHA-EDRA 92045.
Samen met Jan van der Roost is Piet Swerts wellicht een van de meest productieve Vlaamse componisten van zijn generatie. Op de barricades van de avant-garde staat hij zeker niet. Integendeel, als hedendaags componist wil hij bewust, in een muzikale taal die toegankelijk is voor een breed publiek, bruggen slaan naar het verleden. Zowel in het Klarinetkwintet (2001) als in het Tweede Strijkkwartet (1998) zijn duidelijk sporen hoorbaar van grote voorbeelden als Bartok en Sjostakovitsj. Beide composities zijn evenwel niet zomaar over eenzelfde kam te scheren. Al ademen de Elegia uit het kwintet en het derde deel uit het kwartet eenzelfde contemplatieve sfeer, toch is eerstgenoemd werk in zijn geheel veel lyrischer, lichter en speelser dan het bijwijlen furieuze strijkkwartet. Enkele woorden uit de tempo- en/of karakteraanduidingen boven de onderscheiden delen van dit kwartet spreken voor zichzelf: con sarcasmo, canzone di gioia, canto funebre, la violenza.
Uitstekende uitvoeringen overigens en ook een opname van uitstekende technische kwaliteit.
[Jaak Van Holen]
| |
Pascal Schumacher Quartet
Personal Legend, audio-cd, 51 min., opname Gérard De Haro, mix Chris Weeda, Igloo, IGL 187, 2005
Een jaar na het indrukwekkende debuut Change Of The Moon laat het kwartet van de Luxemburgse vibrafonist Pascal Schumacher opnieuw van zich horen met de cd Personal Legend. De groep won inmiddels enkele belangrijke prijzen in binnen- en buitenland en bevestigde daarmee al het goeds dat we in deze kolommen over hun debuutcd schreven. Personal Legend kenmerkt zich door doortimmerde composities (acht van de groepsleden zelf en twee covers) en een hecht groepsgeluid. Voldragen samenspel is minstens zo belangrijk als solistische hoogstandjes. Wat dat betreft, zijn de vier goed op elkaar ingespeeld. Samen creëren ze vijftig minuten lang een muzikaal speelveld waarop breekbaar lyrisme en potige swing elkaar voortdurend de loef afsteken. Een intimistisch ingezette song kan zo kort na de aftrap al in een hogere versnelling terechtkomen, om enkele maten later alweer in de oorspronkelijke plooi terug te vallen. Maar hoe ogenschijnlijk rustig de muziek soms ook voortkabbelt, toch is er tussen de noten door altijd een onderstroom van spanning voelbaar. De meeste nummers werken dan ook doelbewust naar een climax toe. Onderweg leidt dit vaak tot passages waarin Jef Neve's grandioze pianogeluid en Schumachers subtiele vibrafoonspel, gesteund door een prikkelende ritmetandem (Christophe Devisscher op bas en Teun Verbruggen op drums), voor momenten van grote schoonheid zorgen. Veelgelaagde, vitale en weidse muziek is dit, waarin op intelligente wijze nagedacht wordt over de mogelijkheden van klankkleur, textuur en dynamiek. Een kwartet van internationale klasse.
[Patrick Auwelaert]
| |
Juan Crisóstomo de Arriaga
Obras Vocales - Vocal Works (1821-1826), V.S. Noorduyn, R. Getchell, M. Stenbaek, H. Claessens, B. Wathelet, Il Fondamento o.l.v. Paul Dombrecht; FUGA LIBERA, FUG515
De Arriaga (Bilbao, 1806 - Parijs, 1826) stierf te vroeg om een uitgebreid oeuvre na te laten: hij haalde net zijn 20ste verjaardag niet. De ruim 20 werken die hij schreef, getuigen evenwel van een groot talent dat helaas niet de kans kreeg tot volle ontplooiing te komen. Zijn symfonisch werk (een Symphonie à grand orchestre bijv.) mag dan al enige bekendheid genieten, zijn vocale composities raakten in de vergetelheid. Met deze opname moet daar een eind aan komen. Het is bovendien de allereerste keer dat een aantal van die composities gespeeld worden in de originele versie, van de originele manuscripten. In de loop der tijden zijn ze immers het slachtoffer geworden van transcripties en verbasteringen naar de mode van de tijd. De opname omvat de Arriaga's integrale religieuze werk (een ingetogen O salutaris en een dramatischer Stabat mater) en vijf concertaria's en -ensembles gebundeld in Esquisses lyriques et dramatiques. Uit deze werken blijkt met welk een haast Mozartiaans gemak de Arriaga lyriek en dramatiek verstrengelde. Dit is een kluif naar de hand van Paul Dombrecht en Il Fondamento dat bescheiden begeleidt waar nodig, maar anderzijds ook als een extra acteur kleur, dramatiek en actie toevoegt aan het geheel. Een ontdekking.
[Jaak Van Holen]
| |
Geschiedenis
Ann Vanrolleghem
Ieper à la Carte De Ieperse vestingen in kaart gebracht, Erfgoedcel Ieper, Ieper, 2006, 256 p. €20
Met een vrij prestigieuze publicatie bundelde de Ieperse Erfgoedcel recent de stadskaarten van Ieper.
Het fraai ogende boek, dat zeker getuigt van een frisse vormgeving, inventariseert op een aangename manier de diverse kaarten die over Ieper door de eeuwen heen werden gemaakt. Dit gebeurt op een chronologische manier. Telkens worden de kaarten grondig besproken en afgebeeld, meestal in kleur. Het gaat dikwijls over kaarten die met veel aandacht werden uitgegeven en opgesmukt met allerlei bijkomende afbeeldingen, van gebouwen, van wapens en andere leuke details zoals windrozen, schaalstokken en andere. Zo wordt het werk gedeeltelijk een iconografie van Ieper. Ook verwijzingen naar de cartograaf duiken op deze kaarten op. De auteur, Ann Vanrolleghem, geeft bij al die verschillende onderdelen uitleg, zorgt voor korte biografieën van de cartografen en verklaart meteen diverse begrippen. Daardoor kan het boek eveneens als een soort algemene inleiding op de cartografie worden gebruikt. Zij vraagt concreet aandacht voor enkele leuke details, zoals bijvoorbeeld de schandpaal, het galgenveld en de stadspoorten. Meteen vernemen we meer over het economische, politieke, militaire en godsdienstige leven van de Westhoekstad. De verschillende vestingen komen uiteraard uitvoerig aan bod. Blijkbaar hadden de uitgevers vergeten een bibliografie af te drukken en die werd er nadien als een los blad bijgevoegd. Een index ware nuttig geweest.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Nigel Spivey en Michael Squire
Panorama van de klassieke wereld, Ludion-Athenaeum-Polak & Van Gennep, Gent-Amsterdam, 2005, 368 p. € 44,90
Dit indrukwekkend overzicht van de cultuur van de Oudheid is zonder meer het beste wat er ooit werd gepubliceerd als synthese van de antieke wereld. De kwaliteit ervan wordt bepaald door de keuze voor thematische wandelingen door de wereld van Grieken, Etrusken en Romeinen. Daarbij hebben de auteurs uiteraard aandacht voor verschillen en verschuivingen doorheen meer dan duizend jaar geschiedenis binnen een immens geografisch kader, maar door het accent te leggen op conceptuele benaderingen brengen zij, méér dan een chronologische benadering dat zou toelaten, maatschappij en individu van die oude wereld echt tot leven. Behandelde domeinen of aspecten zijn o.m. religie, mythologie en filosofie, economie en politiek, lichaamscultuur, verhouding tot de natuur, kunst, receptie van de klassieke cultuur. De stuk voor stuk schitterende essays worden gelardeerd met ruime citaten uit de antieke literatuur in kaderstuken (de Nederlandse vertaling doet daarvoor een beroep op de meest recente literaire vertalingen) en worden verlucht met een overvloed aan kwaliteitsvolle en vaak minder bekende illustraties, die op zich een imaginair museum vormen. Een blik op de bibliografie bevestigt de indruk die de essays geven: de lezer krijgt de meest recente inzichten aangeboden. Dit panoramisch beeld van de antieke wereld, dat tegelijk vaak inzoemt op verrassende en actuele details, biedt in een toegankelijke taal en door een visueel festijn, een status quaestionis die een tijdlang stand zal houden.
[Patrick Lateur]
|
|