van de anglofiel Gooris dat de naam Mijol stilaan verdween ten voordele van M.C., uitgesproken als ‘em sie’. Het woord Mijol komt immers uit het Brabantse dialect en is daar een koosnaampje voor het vrouwelijk geslachtsorgaan (vergelijkbaar met het meer gangbare ‘pruimpje’). In het oude Brusselse studentenlied ‘L'espagnole’ vinden we het woord nog in zijn oorspronkelijke betekenis terug:
Elle jouait d'la trompette
Al beweerde Leroux dat het niet wegens preutsheid was dat de naam veranderde. Daarnaast was ‘mijol’ de benaming voor een bakspel dat volgens Michel de Ghelderode in de zestiende eeuw door Spaanse soldaten naar onze streken werd gebracht - daarover straks meer.
Behalve een president (of voorzitter) en een commissie, had de M.C. nog een koorleider want zingen, onder meer van het korpslied (dat bestond uit één regel: ‘Voorwaar, hij ziet er deftig uit’), behoorde tot de vaste rituelen. Die functie werd lange tijd waargenomen door Ernest Claes en hij had een reputatie hoog te houden, zoals blijkt uit volgende brieffragmenten. Op 28 april 1964 schreef Gerard Walschap hem: ‘Ik ben in de MC lelijk in de fetuten gevallen met u. Is het waar dat gij het lied van Napoleon de Grote niet meer volledig kent, dat gij er slechts flarden van zingt? Ik heb mij daartegen geweerd, maar vruchteloos. Allen steunden de President van wie deze aantijging uitging. Ik vind dit van groter belang dan de Academie en de Cyprioten (die men elkaar op hun gemak en onder bescherming van de Nato moet laten uitmoorden als ze niet slimmer zijn) en daarom vraag ik u: wat kan ik te uwer verdediging inbrengen?’
De volgende dag al antwoordde de beschuldigde:
Herman Teirlinck schietend naar de wip (Collectie AMVC-Letterenhuis)
‘Gerard, Wel potverdomme!!! En de voorzitter nog wel! Toen ik laatste keer het Bonapartaans Brabançonne uitgalmde, liet ik twee strofen weg omdat Herman vroeger, in een antinapoleontische bui waarschijnlijk, oordeelde dat het anders te lang werd. Na “Ik wil bij mijnen waren vader zijn” komt inderdaad:
Napoleon, wat ligt gij hier verslonden Sprak zijnen zoon met d'ogen vol getraan,
Gij hebt de ganse wereld overwonnen, Waarom moest gij zo vroeg de wereld afgaan.
Geheel Euroop moest voor uw wapens beven,
Door 't gal en dal van uwen grof kanon Kostet gij 't mensdom niet doen in vreugde leven,
Vader staat op, men vraagt u wederom.
Ik vind dat een grof affront dat ze beweren dat ik er maar flarden van zing. Als overtuigd Bonapartist heb ik te veel respect voor Napoleon en had ik in zijn tijd geleefd zou ik zeker generaal of maréchal de France geweest zijn in plaats van een 1/2 inciviek en lid van de K. VI. Academie. Bij een volgende gelegenheid zing ik die twee strofen twee keer, om de president te pesten.’
Ernest Claes had nog een andere taak: telkens hij op zijn waldhoorn blies, moest er iemand opstaan om te speechen. Dat was dan iemand van ‘de gewone of zeer gewone leden’ waarvan Ernest Claes in 1940 deze, onvolledige, opsomming gaf: ‘Prof. Dr. Aug[ust] Vermeylen, rector-magnificus van Gent, ex-ondervoorzitter van de Senaat, directeur Openbaar Onderwijs Dr. Jan Grauls, beiden Academieleden zoals voorzitter en koorleider, Jul[ien] Kuypers, succesvol kabinetchef van ongeveer alle socialistische ministers, dichter Firmin van Hecke en toneelschrijver en doctor-ès-pinten Ward Schouteden, Em. Verheyen, professor te Gent, Jan Poot, directeur van de Kon. VI. Schouwburg, meubelfabrikant-schilder-tekenaar-zanger-ex-onderwijzer Karel Maes, schoonzoon van Herman Teirlinck, Hector Gooris, inspecteur-generaal middelbaar onderwijs, gepensioneerd leraar Victor Moens, Richard van Oppens, directeur-generaal, Eug. Clerckx. Eug. Verhaeghe, Carlo Weemaes’.
Het zal geen toeval zijn dat Claes Toussaint van Boelaere ‘vergat’: hij kon de man niet uitstaan en dat gevoelen was wederzijds. Latere prominente leden waren onder meer Maurice Roelants, Raymond Herreman, Eugène de Bock, Willem Pée, Bert Decorte, Karel Jonckheere en Marc Galle. Elke aanvaarde die niet in Brussel woonde werd als ‘buitenlands’ lid beschouwd. Walschap (Antwerpen), Streuvels (Ingooigem) en Isidoor Opsomer (Lier) waren dus buitenlandse leden en het spreekt voor zich dat ze lang niet elke week aanwezig konden zijn. Daarom beschouwde Claes hun positie als ‘zeer vaag. Ik krijg de indruk dat ze in sommige gevallen zelfs van voorbijgaande aard is. Tussen binnenlandse en buitenlandse leden is de afstand zo ongeveer als die tussen een kanunnik van Mechelen en een schoolmeester in het officieel anti-klerikaal onderwijs van de gemeente Elsene’.