Ludwig van Beethoven, Pianosonate opus 106 in Bes, ‘Hammerklavier’
Derde beweging: Adagio Sostenuto
Ik stel me een nachtmerrie voor. Ik zit gebonden op een stoel, onder een felle lamp, omringd door de twaalf grootste pianisten aller tijden. Wladimir Horowitz houdt een oude revolver tegen mijn slaap. Ik moet binnen de minuut uit de gigantische pianoliteratuur één werk kiezen waarmee ik voor de rest van m'n leven naar een eiland verbannen wil worden. Het helpt niet dat ik protesteer, dat ik schreeuw dat een dergelijke keuze even krankzinnig als onmogelijk is... Horowitz spant de haan. Ik moet kiezen, ik moet... Ik gooi het eruit: het Hammerklavier.
Ik ontwaak uit mijn droom. Het Hammerklavier? Toen hij de sonate schreef dachten sommigen dat hij gek werd. Ja, het Hammerklavier. Omwille van het adagio. Hoe komt iemand ertoe zoiets te scheppen? Op die vraag komt wellicht nooit antwoord. Maar ik ben het zo eens met André Boucourechliev: ‘Het adagio sostenuto is misschien de mooiste trage beweging van een sonate ooit geschreven. Zijn gekwelde expressie -
appassionato e con molto sentimento - bereikt een grootsheid en adel die het een universele dimensie verlenen. Geen muziek is ontroerender in haar menselijke accenten - maar geen is minder “belijdenis”, minder uiting van een sentimenteel ego. Onmetelijke frase, ononderbroken adem, is dit adagio een eeuwigdurende variatie op één enkele obsessie. Het weerspiegelt tot in het oneindige één enkel muzikaal gelaat’ (Beethoven, 1963, p.69). Beter kan ik het niet verwoorden. Twee akkoorden leiden de luisteraar binnen in een ruimte zonder muren, graf en tempel tegelijk. Lange, trage akkoorden, een vreemd tegenthema
in de bassen, dan een keten van melodische figuren die dansen rond de lichtpunten van het thema, een crepusculaire stilte als slot. Een adagio dat op zich al zo lang duurt als een volledige grote sonate. Wereldomspannend, meest kosmische en meest intieme onder de muzikale expressies...
Ik verbind eerlijk gezegd niet graag onmiddellijk muziek met religie of spiritualiteit. De emoties die men zo vaak bij het horen van een werk uitspreekt, bewijzen al te vaak dat men de muziek zelf niet gehoord heeft en dat extramuzikale factoren de oorzaak zijn van de appreciatie van een werk. Ik verbind muziek het liefst en spontaan met de emotie die door de structuur van de muziek zelf losgemaakt wordt, niet door iets dat van buiten komt. Bachs Matteüspassie is zo'n immens muzikaal meesterwerk omdat hij de juiste noten op de juiste plaats zette. Theresia van Lisieux was wellicht even gelovig en diep aangegrepen door het passieverhaal van Matteüs als Bach, maar zij kon niet zo'n werk scheppen omdat zij de klanken niet op zo'n manier kon ordenen. Daarom brengt ook de Matteüspassie een muzikale emotie teweeg die sui generis is.
Intussen weet ik natuurlijk wel dat je de terreinen niet haarscherp kan scheiden. Wie zal uitmaken wat in hetgeen spiritualiteit genoemd wordt atmosfeerschepping is en wat echte spiritualiteit? Daarom wil ik de wereldomvattende adem van Beethovens adagio ook wel met spiritualiteit verbinden. ‘Transcendentie’ is een woord dat bij het spelen of beluisteren ervan altijd weer naar boven komt. Het wereldleed ligt erin verzonken, maar ook de hoop, de rust en de schoonheid. Leed wordt lied. Schubert zal het duizend maal tonen. In het adagio van de Hammerklaviersonate hoor ik een beetje de muziek der sferen, de melodie waarmee lluvatar in Tolkiens Silmarillion de wereld tot aanzijn roept. Maar waarom niet ook de Geest Gods die in Genesis over de wateren zweeft, net voor het grote ordenende werk van het Eeuwige Woord aanvat? Dit adagio ademt de hele schepping. Als ik op mijn sterfbed nog bewust ben, dan zou ik het daar, bij het grote afscheid, nog graag eens beluisteren. Het mag Barenboim zijn die het speelt. Of ook Brendel.
Peter Schmidt