[nummer 310]
Woord vooraf
Emmanuel Van Lierde
‘De meeste kerken zijn veel te groot, te lelijk en te luidruchtig om aantrekkelijk te zijn als bezinningsruimte. Nochtans heeft deze wereld een grote behoefte aan rust en contemplatie. De gestreste westerling is wanhopig op zoek naar wegen om zijn inwendig evenwicht te herstellen. Vroeger gebeurde dat collectief en onder dwang. Zodra de sociale druk om te praktiseren wegviel, liepen de kerken dan ook meteen leeg. Maar de behoefte aan plekken om tot zichzelf te komen, is blijven bestaan en wordt almaar nijpender. Mocht de kerk zich wat inventief opstellen, dan ligt hier een kans voor het grijpen. Ze zou haar in onbruik geraakte cultusplaatsen kunnen ombouwen tot oorden van inkeer en reflectie, in nauwe samenspraak met kunstenaars van alle slag, want kunst zet aan tot inkeer. Ooit was de kerk de grootste mecenas. Artiesten van haar tijd kregen opdrachten die eeuwen later nog altijd met verstomming slaan’.
Bovenstaand citaat komt uit de mond van journalist en nieuwsanker Jan Becaus (Zeno-interview,
De Morgen, 30-04-2005). Hij verwoordt de spirituele honger van de westerse mens en wijst op het belang van kunst om deze honger te stillen. Kunst en spiritualiteit vertoeven waarschijnlijk altijd in elkaars nabijheid. Beide tasten naar het transcendente. In een samenleving die lijdt aan het chaotische, het vluchtige en de overvloed, is er nood aan inkeer en verdieping. Er is sprake van een sacraal reveil. Die wedergeboorte van het religieuze moet worden gezien tegen de achtergrond van de secularisatie. Met de moderniteit vond de gedachte ingang dat de mens zich van de religie moet bevrijden om zich ten volle te kunnen ontplooien. Nu we in de nadagen van de moderniteit leven en geconfronteerd worden met de niet ingeloste verwachtingen van het vooruitgangsdenken, krijgt religie weer een kans. Maar die nieuwe religiositeit is evenwel niet meteen van christelijke aard. Het gaat eerder om een intuïtieve, traditieloze benadering van
Jan De Wachter, Blad (le sacré qui se terre), 2002, 120 × 190 cm, olie op doek.
het sacrale, los van instituties, kerken of dogma's. Reeds in het verleden besteedde
Kunsttijdschrift Vlaanderen aandacht aan de verhouding geloof en kunst (nr. 245 en nr. 265), zodat dit nieuwe nummer niet uitsluitend wil focussen op de typisch christelijke spiritualiteit, maar wel op spiritualiteit in de meest brede betekenis: alles wat bijdraagt tot de totstandkoming van een grondhouding of grondstemming waarin mensen in het leven staan. Het gaat om een algemeen menselijke geestesgesteldheid van vertrouwen in het bestaan.
Kunst die mensen anders leert kijken, voelen en horen kan op een heel eigen manier een weg openen naar het spirituele. Het is de primordiale gave van de schoonheid dat haar verschijning een kracht en bewondering teweegbrengt die ons uit evenwicht brengt, ons uit onze gewoontes en vooroordelen weghaalt en ons de nodige tijd geeft om ons te openen voor méér. Zijn kunstenaars niet sowieso bezig met het niet-verwoordbare, met de niet te grijpen en niet-tastbare dingen? Creëren zij tussen hun woorden, klanken en kleuren ook niet betekenisvolle stiltes? Een kunstwerk ontstaat niet louter uit de behoefte om iets moois te maken, maar bovenal uit het innerlijk streven om een eigentijds moreel of spiritueel inzicht in vorm en materie concreet gestalte te geven.
In dit themanummer komt de relatie tussen hedendaagse kunst en spiritualiteit op een dubbele manier ter sprake. Er is enerzijds de vraag vanuit welke spiritualiteit een kunstwerk tot stand komt. In welke mate veronderstelt de hedendaagse kunstbeoefening een geestelijke houding? Anderzijds is er de vraag of hedendaagse kunst spiritualiteit oproept bij de toeschouwer. Wat zeggen hedendaagse kunstwerken over de grote vragen rond leven en dood, liefde en lijden, zin en onzin? Veel hedendaagse kunst heeft niet veel om het lijf, maar de boodschap is er niet minder om: ze wil zingeven aan ons bestaan. Kunst loont maar de moeite als een zingevende activiteit. Net op dat punt maakt de hedendaagse kunstproductie het ons niet gemakkelijk. Voor sommigen lijkt hedendaagse kunst meer op onzin en waanzin. Door het wegvallen van iedere dogmatische norm, zowel op formeel als op ethisch en inhoudelijk vlak verschilt de hedendaagse kunstbeoefening grondig van haar voorgangers. Alles lijkt toegelaten - tot en met het abjecte, pornografische en destructieve. Niet het afwijzen van de hedendaagse kunst, maar wel het gedegen luisteren en kijken is de voorwaarde tot het begrijpen van de signalen die de kunst vandaag uitstuurt: aanklachten, ironie, erotiek, realisme en vervreemding... We moeten er ons door laten raken.