stromingen in de Vlaamse literatuur sedert de Eerste Wereldoorlog gegeven, gekoppeld aan de relatie tussen de Noord- en Zuid-Nederlandse literatuur. Op het namiddagprogramma staat een colloquium over de betrekkingen van cultuur-, toneel- en jeugdverenigingen met de literatuur. 's Avonds vindt de première plaats van De Ekster op de Galg - een nieuwe creatie van Herman Teirlinck - door het gezelschap van de Koninklijke Vlaamse Schouwburg van Brussel. Maandag 15 november brengen de buitenlandse gasten van de Vereniging van Letterkundigen onder Roelants' leiding een bezoek aan de stad Antwerpen en het toenmalige Letterkundig Museum (vandaag het AMVC-Letterenhuis). 's Avonds wordt in Brussel Joost van den Vondels Lucifer opgevoerd door het gezelschap van de Antwerpse Koninklijke Nederlandse Schouwburg. Meteen een ambitieus programma.
Maurice Roelants heeft dus zijn entree niet gemist. Meer nog: na de Hoogdagen is het duidelijk dat hij en niemand anders August Vermeylen zal opvolgen als voorzitter van de VVL. Begin december 1937, het PSK viert dan zijn tiende verjaardag, doen zich echter openlijk de eerste taalproblemen voor. Uit de parlementaire annalen blijkt dat VNV-volksvertegenwoordiger Albert D'Haese zich ergert aan de eentalig Franse reclame en publiciteit: ‘Vlaanderen betaalt, evengoed als Wallonië, voor het Paleis voor Schone Kunsten. Welnu, ga naar dit Paleis. Beproef om er een of andere inlichting te ontvangen in de taal van Vlaanderen. Kijk naar affiches, naar de publikaties. Alles ééntalig Frans!’, heet het in een parlementaire interpellatie. Dat is volgens socialistisch volksvertegenwoordiger Louis Piérard niet zo, behalve dan wanneer een Franstalige dochtervereniging zelf instaat voor de promotie en het drukwerk. Sedertdien zijn er nog dergelijke interpellaties geweest. Pas in 1966 komt daar verandering in.
Aangezien het Paleis voor Schone Kunsten zelf geen activiteiten organiseert, richt het in zijn schoot een aantal autonome (dochter)verenigingen op. De eerste Vlaamse organisatie binnen de structuur van het PSK is Tooneeljeugd, opgericht onder impuls van Maurice Roelants en Cyriel de Baere in 1941. Tooneeljeugd kent tijdens zijn eerste seizoen een geweldig succes. Roelants' rechtstreekse betrokkenheid met het PSK begint dat jaar. In een brief van 21 mei aan Pierre Le Boeuf (zoon van), aanvaardt Roelants het lidmaatschap van de raad van beheer van het Paleis. Uit het verslag van de beheersvergadering van 30 mei 1941 blijkt dat hij Paul Hymans opvolgt, hoewel later in een artikel van zijn hand in de De Brusselse Post (1966) staat dat hij tijdens de oorlog in de plaats van August Vermeylen in de beheerraad wordt opgenomen. Daardoor kan de indruk ontstaan dat Roelants zijn intrede in het Paleis voor Schone Kunsten zelf min of meer geromantiseerd heeft. Nochtans vinden we in het verslag van de buitengewone algemene vergadering van het Kunst- en Kultuurverbond van maandag 14 december 1964 voor het eerst deze verklaring: ‘het woord aan M. Roelants, stichtend lid [...] [en hij vertelt] hoe hij door wijlen A. Vermeylen voorgesteld werd als beheerder van het Paleis voor Schone Kunsten, toen hem (Vermeylen) door de Duitsers alle aktiviteit was ontzegd’.
Als Vlaming tracht Maurice Roelants binnen de beheerrraad van het PSK voortdurend de Franstalige meerderheid te doen beseffen wat de Vlamingen van het - Nationale - kunstencentrum op artistiek en cultureel vlak verwachten. Midden de jaren '60 doet er zich een markante gedaantewisseling voor in de instelling. Naar wat we kunnen opmaken uit het verslag van de vergadering van de beheerraad van 16 maart 1966, is de oorzaak hiervan drieledig: de ontbrekende subsidies, de positie van de Vlamingen en een nieuw Paleis voor Schone Kunsten. Roelants wordt de draaischijf in de nieuwe politiek die er op gericht is overheidsdotaties te verwerven. Het Paleis heeft tot 1966 zijn onafhankelijkheid weten te bewaren door te overleven zonder staatstoelagen. Deze visie was uitstekend in 1928, maar niet meer leefbaar in 1965. In een toespraak voor een raad van beheer van vermoedelijk begin 1966, schrijft Roelants hierover: ‘Het Paleis zonder subsidies, heeft altijd moeite gehad om zichzelf te bedruipen [...]. De oude trotse houding om dat uitsluitend uit eigen zelf verdiende financies te doen is niet meer te handhaven. [...] Het is onzin niet één miljoen te besteden aan een nationaal Europa-Paleis in de hoofdstad, waarin frans- en nederlandssprekenden identieke zorgen hebben om part en deel te hebben aan de universele cultuur’. Roelants geldt steeds sterker als verbindingsman naar betoelagende overheden toe en dat versterkt zijn positie in het Paleis.
Het vraagstuk of knelpunt van de Vlaamse vertegenwoordiging in het Paleis voor Schone Kunsten staat trouwens op 6 oktober 1965 voor het eerst op de agenda van de beheerraad. De Vlaamse ontvoogding én Brussel als hoofdstad van de twee taalgemeenschappen leiden ertoe dat medio maart 1966 ook de raad van beheer van het Paleis onder Roelants' impuls een grondige gedaanteverandering ondergaat. Van dan af bestaat hij voor de helft uit Franstalige en voor de helft uit Nederlandstalige leden, te weten: Raymond Herreman, Emile Langui, Piet Vermeylen, Maurice Roelants, Richard Declerck, Piet De Somer, Jan De Spot, Théo Lefèvre, Herman Liebaers, Maurits Naessens, Louis Roppe, Robert Vande Putte en Marcel Van Audenhove. De stempel van Roelants wordt goed zichtbaar: Herreman, Langui, Vermeylen en Declerck zijn vrienden van hem. Uit een vertrouwelijke nota van Pierre Janlet aan Maurice Roelants, gedateerd 29 januari 1965, blijkt dat deze paritaire samenstelling niet overal in goede aarde valt. Janlet vraagt Roelants of hij zich niet kan vinden in een beperkter Vlaamse vertegenwoordiging in de beheerraad: ‘Ne pourriez-vous pas voter, sans arrière-pensée, la solution proposée pour le premier problème (disons, entre nous, la solution 35%) qui, [...], donne largement satisfaction du point de vue limité des flamands à Bruxelles, [...]’. Maar Roelants speelt op handige wijze de ‘bovenlokale draagwijdte van de instelling’ uit, zodat de Franstalige meerderheid met tegenzin toegeeft.
Men kan dit feit uiteraard niet los zien van de stappen in de staatshervorming, toen nog als culturele autonomie, waarbij het vroegere ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur gesplitst wordt. Renaat van Elslande is in die jaren bevoegd minister aan Vlaamse zijde, en Roelants is nooit ver uit de buurt. Als het Paleis voor Schone Kunsten ook Vlaamse subsidies wil krijgen, moet het zijn structuur aanpassen.