wordt. Arabo-Andalusische muziek blijkt op die manier wereldmuziek te zijn, terwijl een middeleeuwse Spaanse compositie - stilistisch nauw verwant met die Arabo-Andalusische muziek - klassieke muziek is... Niet de evidente verwantschap speelt een rol bij de indeling, maar wel het verschil in locatie van de muzikanten. Middeleeuwse Spaanse composities worden uitgevoerd door klassiek geschoolde musici, Arabo-Andalusische muziek wordt nog dagelijks verrijkt door Noord-Afrikaanse muzikanten.
In zijn standaardwerk Orientalism schetst de Amerikaans-Palestijnse auteur Edward Said hoe de gangbare westerse clichés over de Oriënt heel onze visie op het Oosten doordrongen hebben. Antropologen spreken over het aloude westerse verhaal van de edele wilde. In Afrikaanse en Aziatische kunstvormen wordt dan gezocht naar een primitieve zuiverheid die de westerse mens (en kunst) zogenaamd verloren heeft. De apartstelling van niet-westerse kunst lijkt wel een hedendaagse versie van die zoektocht naar zuiverheid. Maar dergelijke zuiverheid bestaat natuurlijk niet. Ter verduidelijking een citaat uit een gesprek van Etcetera met Mark Deputter van het Portugese Danças na Cidade: ‘Zo ga je bijvoorbeeld zoeken naar “de pure Afrikaanse dans”, maar dat is natuurlijk ook een mythe. De volksdansen van Kaapverdië bijvoorbeeld hebben alles te maken met oude Europese volksdansen: zo vind je daar verbasterde vormen van de polka of de mazurka. De Kaapverdische eilanden waren immers oorspronkelijk leeg, onbewoond, en kregen daarna meteen een gemengde bevolking. In Mozambique ervaar je dan weer een sterke invloed van de Russische en Cubaanse klassieke balletmeesters die daar ingevoerd werden tijdens de communistische periode. Veel traditionele dansen waarvan wij denken dat ze zeer oud zijn, dateren van de jaren vijftig, van tijdens de kolonisatie. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de seksueel gekleurde dansen; dat zijn verbasteringen van traditionele dansen die in de bordelen opgevoerd werden om de blanke klanten te behagen.’ (Etcetera, febr. 2004). Ondanks die overduidelijke verbastering wordt niet-westerse kunst voornamelijk bekeken als een aparte categorie, weliswaar behorend tot de kunstwereld, maar niet tot de
actuele kunstwereld. Niet-westerse kunst zou daarbij de uitdrukking zijn van een premoderne levenswijze, van een tijd vóór de globalisering. In feite is dit apartheid binnen de kunstwereld, een isolering van niet-westerse kunstenaars.
Het is belangrijk om ons te realiseren dat het werk van een hedendaagse kunstenaar, wat zijn of haar culturele achtergrond ook moge zijn, nooit uitsluitend de uitdrukking is van de etnische cultuur waaruit hij of zij stamt, maar - naast zoveel meer - de confrontatie verbeeldt van die achtergrond met de wereld van nu. Nog eens Mark Deputter: ‘De werken van hedendaagse Afrikaanse choreografen bevatten natuurlijk veel elementen uit het eigen dansverleden, naast invloeden die ze ondergaan hebben tijdens hun verblijf in Frankrijk bijvoorbeeld. Je kan je afvragen of hun werk beter zou geweest zijn zonder die Europese invloed. Maar niemand werkt toch in een zuivere situatie. Wij kijken toch ook naar anderen. Zonder het werk van Amerikaanse choreografen zou veel hedendaagse Europese dans niet bestaan. Wij willen globaal en internationaal leven en werken, wij willen weten wat er overal gebeurt, waarom zij dan niet?’ (Etcetera, februari 2004).
Ook de kunstenaar die toevallig een allochtone achtergrond heeft, moet dringend erkend worden als een integraal onderdeel van de hedendaagse kunstcreatie in Vlaanderen. Het gaat toch niet op dat het werk van een
allochtone kunstenaar gereduceerd wordt tot een uitdrukking van zijn etnische herkomst, terwijl aan de
autochtone kunstenaar dan weer een vorm van universalisme toegeschreven wordt? Het kan toch niet dat de
allochtone kunstenaar gereduceerd wordt tot
zijn oorsprong, terwijl de
autochtone kunstenaar
Hazim Kamaledin, theatermaker
[Foto: Nick Hannes]
toegejuicht wordt omwille van grensdoorbrekend knip- en plakwerk. Dramaturg Erwin Jans schreef onlangs in
De Standaard der Letteren: ‘De zogenaamde culturele identiteit is een knellend keurslijf geworden, niet in de laatste plaats voor de kunstenaars. Zij worden voortdurend teruggeduwd in hun etnische, nationale of religieuze herkomst, de banden met hun gemeenschap, hun familiegeschiedenis.’ (
De Standaard der Letteren, 1 april 2004). Het wordt tijd dat westerlingen beseffen dat zoiets als niet-etnische kunst niet bestaat. De
autochtone kunstenaar wordt immers evenzeer bepaald door zijn etnische afkomst als de
allochtone kunstenaar. Het Vlaamse kunstbestel dient zich los te maken uit het beklemmende perspectief dat de
witte kunst dé universele kunst is en bijgevolg (want dat komt er meteen bij kijken) de enige kunst is die het verdient om gesubsidieerd te worden. Er is duidelijk nood aan een echt universele benadering van het kunstgebeuren, waarbij het bestaande hiërarchische model (bovenaan de
universele westerse kunst, onderaan de
etnische niet-westerse kunst) vervangen wordt door een model van dialoog tussen Noord en Zuid, tussen het Westen en de rest van de wereld. En waar kan dit beter beginnen dan in eigen land, waar het hiërarchische model zijn vertaling vindt in de effectieve apartheidspolitiek van het kunstbestel?
Dat zo'n omschakeling in het denken niet zonder slag of stoot zal gebeuren, is evident. Er zijn aanzienlijke veranderingen in het gesubsidieerde bestel noodzakelijk. Zonder