Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 53
(2004)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Vlaamse misdaadliteratuur tijdens de jaren veertig: waarover men niet spreekt...
| |
Frans-BelgischWas het dan zo erg gesteld met de Vlaamse misdaadroman, dat hij niet eens in staat was gelijke tred te houden met de productievan de Frans-Belgische auteurs? Eigenlijk wel. De Vlaamse misdaadroman was de kinderschoenen amper ontgroeid en noch in aantal noch door reputatie meteen een hoogvlieger. Bij onze zuiderburen daarentegen was de ‘roman policier’ reeds flink ingeburgerd. Dat is geen blamage, gewoon een vaststelling van een historische ontwikkeling.Ga naar eindnoot2 Niet in het minst Georges Simenon en Stanislas-André Steeman hebben die ruime belangstelling voor de misdaadroman in de hand gewerkt. Simenon (1903-1989) was reeds sedert de jaren '20 zijn geboortestad Luik ontvlucht om in Parijs roem en glorie te vinden, maar hij heeft nooit zijn Belgische ‘roots’ ontkend of verwaarloosd. Zijn Maigret-serie maakt hem - mede door een aantal verfilmingen - in eigen land bijzonder populair.Ga naar eindnoot3 Stanislas-André Steeman (1908-1970), ook al geboren in Luik maar deels opgevoed in Antwerpen en nadien verhuisd naar Brussel, kende vroege roem toen hij in 1931 te Parijs de ‘Grand Prix du Roman d'Aventures’ ontving voor zijn roman Six hommes morts. Van dan af kende zijn carrière een steile opmars die van hem één der allergrootste misdaadauteurs van vorige eeuw maakt. Minder productief dan Simenon is Steeman daarentegen literair veel begaafder en vindingrijker.Ga naar eindnoot4 Ook werden zijn werken meermaals verfilmd. Zo verfilmde H.G. Clouzot zijn twee meesterwerken: L'assassin habite au 21 en Quai des Orfèvres. Tijdens de oorlog bleef Steeman bijzonder actief, niet alleen als auteur maar ook als promotor en uitgever, samen met drukker Beirnaert uit Schaarbeek. Zij verenigden zowat alle Belgische talenten rondom de reeks, respectievelijk het tijdschrift, Le Jury.
Nog andere uitgevers hebben een doorslaggevende rol gespeeld tijdens de vroege jaren veertig: de gebroeders Maréchal te Luik en het schrijverscoöperatief ‘Les Auteurs Associés’ te Brussel. Het zijn uitgevers waar belangrijke auteurs - al dan niet debuterend - als Thomas Owen, Géo Dambermont, André-Paul Duchâteau, Paul Kinnet, Louis-Thomas Jurdant, Jules Stéphane, Max Servais en ook onze eigen Vlaamse Jean Ray onderdak bij vonden.
Reeds in de jaren dertig brachten sommige uitgevers naar buitenlands voorbeeld reeksen voor misdaadauteurs op de markt. Dat was het geval met Rex te Leuven, Moorthamers te Brussel (1931), of de zeer katholieke uitgeverij Dupuis te Marcinelle met de Bibliothèque Jaune (1936). Door de combinatie van ‘roemrijke’ en gelauwerde auteurs met de gedrevenheid van uitgevers groeide langs Frans-Belgische zijde de ‘roman policier’ uit tot een literair én commercieel interessant product, dat decennium na decennium is blijven bloeien en groeien. | |
[pagina 223]
| |
Een schuchter beginHelaas was de situatie in Vlaanderen totaal anders. Want niet alleen de vergelijking met onze Zuiderburen valt faliekant uit voor de Vlaamse misdaadliteratuur. Ook de Nederlandse productie van misdaadverhalen haalt een hoger niveau. De Nederlandse lezers waren eveneens in de ban van moord- en misdaadromanciers en bovendien kenden zij in de persoon van Ivans (naast Middendorp, Corsari, Havank, Multon e.a.) een zeer populair auteur van eigen bodem. Zuinig en consciëntieus werden buitenlandse auteurs vertaald zoals Edgar Wallace, Agatha Christie, Sayers, Latimer, Carter Dickson, E.S. Gardner, Eberhart en vele anderen. Bovendien besteedde de kritiek er aandacht aan; getuige het boeiende essay van Edgar du Perron: Het sprookje van de misdaad, dialogen over het detectiveverhaal (begonnen in 1933, voltooid in 1939). In Nederland ontsnapte de misdaadliteratuur aan de nauwe grenzen van de pulpedities om als volwaardig boek de huiskamer binnen te dringen. Allicht drong ze ook bij ons hier en daar de salon en woonkamer binnen, maar veel Vlaamse namen waren daar niet bij. Nog steeds bleef de Vlaamse misdaadliteratuur gevangen in het keurslijf van pulpboekjes. Pietje Martens de Antwerpsche detective (mogelijk de eerste Vlaamse speurneus), een reeks van vier kleine boekjes die uitgever Patria begin van de jaren '20 publiceert, is er een voorbeeld van. Diezelfde uitgeverij publiceert in 1920-21 ook nog de pasticherende en verkapte misdaadroman in afleveringen, De nieuwe avonturen van Robert en Bertrand, die Raf
[Collectie Stadsbibliotheek, Antwerpen]
Verhulst zoveel werk bezorgt, maar waarin hij voortborduurt op het succes van zijn eerste volksroman uit 1890!Ga naar eindnoot5
Pas in 1927 begint Theo Huet (1890-1969) aan een detectiveroman in de Antwerpse krant De Schelde. Die roman, De verdwenen koerier, verschijnt het jaar daarop bij G. Janssens met op de titelpagina de melding: oorspronkelijke detectiveroman. Eindelijk is er een Vlaamse detectiveroman in boekvorm verschenen en zoals Lode Baekelmans het stelde: ‘Huet is waarschijnlijk wel de eerste Vlaming die dat zeer gewilde genre van detektive-geschiedenissen beoefent!’ Wel heet die eerste detective James Pemberton en is hij een Engelsman! Enkele jaren later publiceert Huet nog een tweede boek, Het komplot der flaminganten, nog steeds met Pemberton in de hoofdrol. De verdere avonturen van die Pemberton verschijnen nadien nog enkel in fascicules of als feuilleton in kranten. Huet heeft zich nooit uit het kringetje van de pulpschrijverij kunnen bevrijden. De stelling van Baekelmans dat Huet ‘in vele gevallen niet moet onderdoen voor het werk zijner buitenlandsche collega's’ heeft hij nooit hard kunnen maken.
Zo is het ook gegaan met Raymond Jean Marie De Kremer, alias John Flanders, alias Jean Ray (1887-1964). Aan het einde van de jaren twintig begint hij Harry Dickson-verhalen te schrijven voor pulpuitgever Hyppolite Janssens te Ledeberg. Vanaf1936 wordt De Kremer medewerker van het jeugdblad Bravo! dat hij volstouwt met korte verhalen, stripscenario's en Nederlandstalige bewerkingen van zijn Harry Dicksonverhalen. Helaas is de held andermaal een Engelsman: Edmund Bell. De verhalen van Bell werden pas einde van de jaren zeventig voor het eerst in boekvorm gebundeld. Weer een gemiste kans!
Detectiveverhalen genoeg bij de uitgevers, maar dan wel bij de pulpuitgevers welteverstaan. Zo brengt Vriens en Vingerhoets te Borgerhout in de jaren dertig niet alleen Het roode masker uit maar ook de kleine reeks De detectief. Het gaat net als bij Patria, als bij Janssens en anderen om vertaald werk. Pas in 1938 is het eindelijk zover: dan ontstaat de reeks Ivanov's detectiveromans met daarin de avonturen van ene Inspecteur Robert, een eigenste Gentse speurder! Helaas is auteur Sacha Ivanov (1897-1943) niet bepaald een literair baken en ook haar verhalen verschijnen enkel als pulpboekjes. Toch is er stilaan een kentering merkbaar. Uitgeverij Snoeck Ducaju brengt een reeks gekartonneerde en met stofwikkel voorziene boeken onder de reekstitel Snoeck's politieromans. De reeks bevat enkel werk van uit het Frans vertaalde auteurs. Toch is het een mooie inspanning die door oorlogsomstandigheden teniet wordt gedaan, vooraleer Vlaams talent de reeks kan vervoegen.
Ook kritisch wordt de ‘politieroman’ of ‘detective’ minder stiefmoederlijk behandeld. Zo breekt Paul Hardy in het julinummer uit 1939 van Boekengids een lans voor misdaadliteratuur: Enkele randnota's bij een Detectiveroman. Het valt op hoeveel misdaad- en detectiveromans er in die tijd reeds de revue passeren in dit achtenswaardig bibliografisch tijdschrift. Maar waar blijven de Vlaamse auteurs? Ook tijdens de jaren veertig komt de productie maar traag op gang. Het korte verhaal van bibliothecaris en boekenwurm Prosper Arents, Daer hoortsi crysel tanden, verschijnt in 1940. Het is een misdaadverhaal in de trant van Conscience en tijdgenoten maar niet echt een geslaagd speurdersverhaal te noemen. Pas van het einde van 1940 en tot in 1941 verschijnt dan in Het Laatste Nieuws het feuilleton De kindermoord door P.S. Maxim Kröjer, pseudoniem van Paul Collet (1901-1979). Het duurt tot 1944 eer de roman bij R. De Smedt in boekvorm verschijnt, onder de titel De verdwenen kindermoord: alles draait hier om een te Brussel gestolen schilderij van Breugel, dat inspecteur Bellamy op het spoor brengt van een smokkel in verdovende middelen, een ontvoerde jeugdvriend en tenslotte een maniakale kunstdief. Omdat de roman zo laat na zijn eerste verschijning als boek op de markt terechtkwam, en dan nog in een reeks vol sentimentele verhalen, werd er nooit veel aandacht aan besteed. Maxim Kröjer, gevierd toneelschrijver en bekend als recensent en toneelhistoricus, heeft dan ook geen verdere pogingen in het genre meer ondernomen. Dat belet niet dat deze eerste volwaardige Vlaamse misdaadroman niet te versmaden is. Het is geen meesterwerk en niet vrij te spreken van enige langdradigheid of overbodige uitweidingen, maar toch een leesbaar product, waarbij de actie zich in herkenbare decors van Brussel naar Antwerpen verplaatst. Ook de roman De noodlottige N van Luc Prins, waarachter de gebroeders Remy en Joris De Muynck schuil gaan, speelt in een artistiek milieu. Deze ro- | |
[pagina 224]
| |
man werd later herdrukt als De rest is zwijgen en verscheen als boek amper een jaar na De verdwenen kindermoord. Het is een behoorlijk geschreven, psychologisch en intellectualistisch nogal zwaar op de hand liggende roman, wat hem voor de doorsnee lezer mogelijk minder genietbaar maakt. De romans van Kröjer en van Prins liepen bij hun publicatie in boekvorm een beetje verloren tussen het toenmalig grote aanbod Vlaamse detectives en bovendien hielden de auteurs het respectievelijk bij deze enige poging. | |
De RoeckMaar in 1941, terwijl De Kindermoord nog in de krant loopt, verrast Frans De Roeck misdaadliteratuur-minded Vlaanderen. Hij is werkelijk op alle fronten actief! Opmerkelijk feit: in tegenstelling tot de andere Vlaamse misdaadauteurs, is De Roeck geen beginneling maar reeds 59 jaar oud, op het moment dat hij zijn eerste detectives publiceert. Althans in de Nederlandse taal, want in het Engels is hij zoniet een gevierd dan toch een productief auteur, die na studies in Cambridge en een diploma in de consulaire rechten, naar de States trok. Naar eigen zeggen schreef De Roeck er honderden wild west verhalen! Pas in 1939 keerde hij weer naar zijn vaderland, en begint hij, allicht om den brode in bezet België (en in de twee landstalen) detectives te schrijven. En dat zijn er heel wat! Hij debuteert zoals gezegd in '41, eerst met enkele novellen onder eigen naam in de Mysterie-reeks van Willebroekenaar René De Smedt. Bij De Sluier in Brussel verschijnt onder pseudoniem Armand d'Ourcq De bende van Klaveren-Acht, een verhaal van detective Dick Daring. En bij De Violieren, eveneens te Brussel, publiceert hij als De Roeck, d'Ourcq of Rowlands de Boeiendste Politie-Romans en Dick Berry's Detective-Romans. Inderdaad, de lezer merkt het: we zijn weer bij die pulppublicaties beland. De Roeck zet die productie schier onverminderd voort, tot laat in de jaren veertig, met Dick Parker, de groote Engelsche Detective (1947) maar ook met veel far-west en western verhalen voor Wild West, Far West, Avonturenfilmkens, Texas Bill en mogelijk nog vele andere reeksen. De Roeck bedient zich voor die vloed van publicaties van meerdere pseudoniemen. En dan vergeet ik nog te vermelden dat De Roeck ook vele liefdesromans schrijft voor Avondgezel en Week-End Roman, spionage- en oorlogsverhalen publiceert in De Geallieerden, een western jeugdroman uitbrengt bij Carolus te Brugge... Zijn echtgenote Lea Lefebvre schreef sentimentele en romantische verhalen onder de pseudoniemen Armande de Versan en Lea de Gamond, verhalen die men terugvindt in Mysterie en Liefde, Avondgezel, De Gele Boekjes, enz. waarin ook haar man publiceerde. Of was De Roeck zelf ook van dat werk de schrijver? Kortom, onze De Roeck kende een fenomenale productiviteit als pulpschrijver. Maar het bleef daar niet bij, want hij schreef daarbuiten ook volwaardige romans, niet minder dan 14 titels, die van 1942 tot '47 verschijnen in de Sphinx-reeks bij Van Aerde te Vorst. De Roeck is een erg kleurrijke figuur waarover veel te vertellen valt: over zijn mythomanie of snoeverij à la Jean Ray, alsook over het gebruik van vele schuilnamen. Zo staan er twee De Roecks in het Lectuur-Repertorium, editie 1952, vermeld: Frans Armand De Roeck, geboren te Antwerpen in 1882 en woonachtig te Vorst en ene Franz De Roeck, geboren te Boom in 1892, maar op dat moment nog verblijvende te Washington in de V.S. en de neef van Frans Armand. De misdaadromans die van 1942 af bij Van Aerde verschijnen worden ‘broederlijk’ verdeeld
[Collectie Stadsbibliotheek, Antwerpen]
onder de twee neven. We beweren niet dat dit onmogelijk is, noch dat neef Franz niet bestaan heeft. Maar al te veel aanwijzingen doen ons eerder geloven dat het hier, meer dan waarschijnlijk, om een leugen om bestwil gaat en dat er slechts één en dezelfde De Roeck aan het woord was. Het verhaal van de schrijvende neef in Amerika kennen we alleen uit de correspondentie van Frans (Armand) De Roeck met Pater J. Baers, samensteller van het Lectuur-Repertorium. Bovendien wordt een aantal titels die zogezegd door Franz De Roeck zouden geschreven zijn, in Ons Land van 20 mei 1944 op naam van Frans (Armand) vermeld. En dan is er ook nog de systematisch foutieve aanduiding van geboortejaar en -plaats. Voor wie het weten wil: Frans Armand De Roeck werd geboren te Boom op 13 januari 1882 (en niet Antwerpen zoals vermeld in het Lectuur-Repertorium) en overleed te Schaarbeek op 1 januari 1973. In de jaren twintig stond ook ene Frans De Roeck bekend als toneelspeler te Antwerpen. Is dit onze vriend de detectiveschrijver? Of een homoniem? En wat is er waar van die honderden far-west verhalen die in de States zouden zijn verschenen? Waarom ook zovele pseudoniemen gebruiken? Hoe dan ook, Frans De Roeck laat een hybride oeuvre na: enerzijds creëert hij een pak detectives die in pulpboekjes verschijnen en amper de geroutineerde misdaadlezer bereiken; anderzijds publiceert hij meer dan een dozijn romans onder bijna evenzoveel namen om zovele lezers dan weer te misleiden.
Hamvraag blijft wat hij waard is als auteur. Uiteraard is het gebruik van die vele pseudoniemen de reden waarom De Roeck niet bekender is geworden als dé man die de Vlaamse politie- of detectiveroman propageerde. Hij heeft niet de rol van voortrekker vertolkt die bijvoorbeeld Steeman gespeeld heeft in de Frans-Belgische misdaadliteratuur tijdens de oorlogsjaren. Indien De Roeck ijverde voor betere bekendheid en waardering voor de detectiveroman, dan was dat wel beperkt tot de eigen productie. Maar de voornaamste reden waarom De Roeck niet meteen is doorgebroken als onze ‘grote’ misdaadromancier ligt in zijn erbarmelijk taalgebruik: zijn teksten zijn doorspekt van galli- | |
[pagina 225]
| |
cismen en anglicismen, zijn zinsconstructie is meestal foutief en taalfouten worden volop afgewisseld door zetfouten. Toegegeven: onder die omstandigheden leest al dat proza niet lekker weg. Maar De Roeck heeft ook zijn verdiensten. Al is hij geen rasverteller à la John Flanders, toch weet hij handig intriges op te bouwen. Hij is een bescheiden vakman in het uitwerken van de plot en houdt meestal de verhaallijn goed in de hand. Zijn verhalen beginnen vaak in media res en slepen de lezer mee op een hoog ritme. Zij bieden bovendien een hoog gehalte ‘couleur locale’, of de romans nu in Antwerpen, in de Amblève-streek, ofwel in Londen of Parijs spelen. Zijn novellen uit de pulpreeksjes verlopen vaak te lineair en eenzijdig. In zijn langere romans weet De Roeck spanning en tempo op te bouwen. 'n Kogel door de muur (ps. M.F. De Reeth) wordt in Boekengids getypeerd als ‘Geschreven met een tempo zonder hiaten is deze roman het type van “verslonden lectuur”’. En De zonderlinge verdwijning van Mevrouw Neuville als ‘technisch niet onhandig’. Harry de rat, zowat een der beste titels van Frank Rowlands (De Roecks meest gebruikte schuilnaam), handelt over een inbreker die de rijken besteelt en de armen helpt. Deze moderne Robin Hood en navolger van Arsène Lupin laat bij zijn inbraken een plakzegel na met een groen masker. Met de hulp van een geheimzinnig meisje wiens vader vermoord werd zoekt ‘Harry de rat’, waarachter de miljonair Eddy Govan schuilgaat, naar de ware schuldige. Boekengids noemt het een ‘Knap avontuurroman, boeiend en geheimzinnig tot het einde. Heel onderhoudend.’ Maar toch blijft de teneur van de recensies negatief voor wat het taalgebruik betreft. In De Roeck stak iets van een goed schrijver, die best wat leuke lectuur naliet, maar helaas zichzelf de kans niet gunde om die status te bereiken.
Temidden de tientallen westerns, avonturen- en sentimentele liefdesrommannetjes, zullen juist dat goed dozijn misdaadromans bekend blijven, als zijn belangrijkste bijdrage tot het genre. Het is des te meer verrassend dat deze veelschrijver, die ook niet echt uitblinkt door originaliteit, er in slaagt een aantal min of meer boeiende romans achter te laten, op een ogenblik dat zovele anderen zich geroepen voelen maar er reeds na één of twee pogingen de brui van geven. Met zijn 14 misdaadromans blijft De Roeck de eerste ongekroonde koning van de Vlaamse misdaadliteratuur. Zelf heeft hij dat toen niet beseft en - o ironie - de lezer evenmin. | |
Tussen kwaliteit en pulpVelen die zich geroepen voelden, schreef ik zojuist. Zo publiceerde journalist Marcel De Ceulener (1902-1982), als prille twintiger in 1943 zijn debuutroman Het geheim van de groendreef bij Uitgeverij De Lage Landen. En hoewel de ondertitel luidt ‘een avonturenverhaal’ gaat het hier duidelijk om een detectiveroman. De roman werd door Frans Buyle neergesabeld, ook al noemde hij deze poging ‘een gelukkige stap in de richting van de oorspronkelijke Zuid-Nederlandsche detektive-literatuur, een genre waaraan een werkelijke behoefte is’, dan nog was de schrandere criticus ook niet blind voor de tekortkomingen: ‘want het moet gezegd worden dat, hoe lofwaardig de poging van De Ceulener overigens ook moge zijn, de auteur vooralsnog niet het bewijs levert te beschikken over die specifieke intelligentie die het detective-verhaal van formaat kenmerkt’. Overigens heeft Buyle gelijk wanneer hij vervolgens schrijft: ‘de intrige is te doorzichtig en vooraleer men het verhaal tot de helft heeft gelezen weet men ongeveer hoe het einde gaat zijn.’ Niet erg bemoedigend, in elk geval! Deze vlijmscherpe kritiek verscheen op 23 november 1943 in Het Vlaamsche Land, de krant die op de gestolen persen van de Gazet van Antwerpen gedrukt werd. Het was het derde en tevens sluitstuk van een reeks artikelen onder de titel Behoren de detectiveromans tot de literatuur?, die respectievelijk in juni en juli '43 verschenen. Buyle breekt hier uiteraard een lans ten voordele van een eigen Vlaamse misdaadliteratuur, die hij weliswaar nog onbestaande acht. Na de bevrijding zal hij zelf proberen zijn ideeën in de praktijk om te zetten. In 1944 raakt het genre trouwens in een stroomversnelling. Het lijkt wel alsof men per sé de roep van Buyle wil beantwoorden. Niet alleen blijft F. De Roeck romans publiceren en herdrukken in de Sphinx-reeks, niet alleen verschijnt de eerder genoemde roman van P.S. Maxim Kröjer in boekvorm (en meteen ook in Franse vertaling!) maar bovendien debuteren nog enkele Vlaamse auteurs én worden er twee reeksen voor misdaadliteratuur op de markt gegooid! Zo brengt uitgeverij Van Belle - gespecialiseerd in pulp en kinderboeken - De Speurbrigade-reeks uit. Maar die serie komt eigenlijk te laat: ze zal slechts een tiental titels brengen van Franstalige auteurs, onder wie enkele Belgen maar geen Vlamingen. De Alibi reeks van uitgeverij Dupuis daarentegen is veelzijdiger. Het is de Nederlandstalige versie van de Bibliothèque Jaune, een ware staalkaart van internationale misdaadliteratuur en daarin verschijnen wel degelijk Vlaamse auteurs. Albrecht Ram, die bij Dupuis in de Alibi-reeks debuteerde, werd later bekend als Peter Polder, journalist bij Humoradio. Hij publiceerde onder die naam ook enkele opmerkelijke reportages ondermeer over prostitutie en criminaliteit, die later in boekvorm werden uitgegeven. Tijdens de oorlogsjaren schreef Albrecht Ram op korte tijd vier romans, allen uitgegeven bij Dupuis, sombere werken over schuld en boete en ten minste twee daarvan mogen we als misdaadroman bestempelen. De Rat is een psychologische roman over een dief uit noodzaak, met relatieproblemen als achtergrond, maar is niet echt geslaagd te noemen. Merkwaardiger is De zeven dwazen, de openingsroman van de Alibi reeks. De zeven dwazen werd destijds een boeiende en geslaagde thriller genoemd, die de vergelijking met ‘uitheemse beoefenaars’ weerstond. Toch lijkt hij nu hopeloos verouderd, al biedt hij, als tour de force, een variante op Agatha Christie's Tien kleine negertjes. Jammer genoeg hield Ram het bij die ene min of meer geslaagde poging van deductie-roman, omdat zijn journalistiek werk te veeleisend werd.
Hetzelfde geldt voor Deck Dorval (1905-1996), die in 1940 debuteerde met Handen Omhoog!, een toneelstuk, ook vele radiosketches schreef over zijn inspecteur Snoeck en zich daarna ook waagde aan romans. Meer dan bij welke andere auteur ook, blijkt vooral de onmacht van Dorval om een degelijke plot neer te poten, aanvaardbare dialogen en dito personages uit te werken. Bovendien lieten zijn beroepsomstandigheden hem niet toe full time te schrijven. Eens gepensioneerd waagde Deck Dorval zich in de jaren '80 en '90 aan een comeback, waaruit helaas geen enkele vooruitgang bleek. | |
BerkhofDe grote schok van het jaar 1944 was echter de publicatie van Aster Berkhofs (o1920) eersteling op misdaadgebied, De heer in grijzen mantel, die bij De Kinkhoren verscheen. De heer in grijzen mantel is in menig opzicht een ‘tour de force’ die helaas de lezer niet helemaal zal overtuigen. De plot is ingewikkeld en het verhaal loopt langs drie lijnen: een liefdesstory, een zoektocht naar steenkooladers en tenslotte de geheimzinnige verschijning van de heer in grijze mantel. Zoals Berkhofs biograaf Frans Van Campenhout verklaarde: ‘Het happy end is geforceerd (...) Ook de oplossing van de misdaden gepleegd door de knecht van een geesteszieke en hyp- | |
[pagina 226]
| |
notiseur, zal sommige lezers goedkoop voorkomen’.Ga naar eindnoot6 Conclusie: De heer in grijzen mantel is een interessant en belovend boek maar het is geen meesterwerk. Het werd dan ook geschreven in vier weken tijd toen student Berkhof volop aan zijn dissertatie werkte. Toch bevat het reeds alle elementen die van de jonge auteur een opmerkelijke detectiveschrijver gaan maken. Want dat was wel de bedoeling.Ga naar eindnoot7 Zo vertelt Berkhof in een interview voor Het Volk in 1948: ‘niets is zo aangenaam als een detectiveroman te schrijven. Je begint van achter, je bent de enige die weet hoe het afloopt, en het hele boek door doe je niets anders dan je lezers misleiden en op het verkeerde spoor brengen. Het is een buitengewoon plezierig spelletje.’ Het zou wel nog tien jaar duren eer Berkhof weer een detectiveroman zou publiceren en dan nog een met
humoristische inslag: De commissaris gaat uit stelen. Pas in 1955, verschijnt Inspekteur Markus in Marokko, de ware start van een rijke carrière als detectiveschrijver.
Omslag van Aster Berkhols eerste misdaadroman naar een ontwerp van Albert Setola [Collectie Stadsbibliotheek, Antwerpen]
Waarom vatte Berkhof zo laat de draad weer op? Omwille van zijn veelzijdigheid. Berkhof had oog en oor voor andere thema's en onderwerpen: avonturenromans, jeugdverhalen, liefdesromans... Berkhof was een onverzadigbare verteller, die in detectiveliteratuur pas zijn draai vond toen hij zijn inspecteur Markus creëerde. Markus was een Parijse politieman - zijn naam dankt hij aan zijn Zweedse vader - die veel exotische avonturen beleefde en dito intriges ontrafelde. Met Markus had Berkhof onze Vlaamse Havank of Baantjer kunnen worden. Maar na vijf Markus-verhalen en één Commissaris Rousseau-roman evolueerde Berkhof naar een meer sociaal gerichte en kritische misdaadroman, waarin hij vooral corruptie en witteboordencriminaliteit aanpakte, een genre waarmee hij - lang voor Jef Geeraerts - serieus onze maatschappij hekelde. Ondanks zijn half geslaagde (of half mislukte) debuut uit 1944 ontpopte Berkhof zich in de jaren vijftig en zestig tot onze meest productieve misdaadauteur, die na het afhaken van Van Casteren en het wegdeemsteren van Roger d'Exsteyl ongetwijfeld de titel van Vlaanderens belangrijkste misdaadauteur verdient, alle Geeraertsen en Aspes ten spijt. Zoals Gaston Durnez in 1985 in De Standaard schreef: ‘als iemand ooit eens de geschiedenis van de Vlaamse detectives en hun familieleden schrijft, zal Berkhof daarin een mooie plaats krijgen’. | |
Na de bevrijdingMaar het blijft merkwaardig dat juist onze belangrijkste misdaadauteur weliswaar debuteert in de jaren veertig, zonder daar onmiddellijk een gevolg aan te geven. Het is alsof er een vloek hangt over de auteurs die zich op dat moment wagen aan speurdersromans. Voor velen was het een gok, een test, een probeersel zonder gevolg. Toch kregen onze eigen auteurs na de Bevrijding meer en meer kansen. Nu de grenzen eindelijk weer open waren, ontdekten de uitgevers onder invloed van de Série Noire en de gangsterfilms uit Frankrijk en Amerika, het gat in de markt. Misdaadliteratuur kwam van dan als een vloedgolf aangespoeld: het genre werd een rage met uitgevers als Fiat (Gent), De Ster (Antwerpen), Van Belle (Brussel), Van Ditmar, De Palm, De Eglantier en de te Antwerpen gevestigde Nederlander P. Vink, om er slechts enkele te noemen. Helaas konden weinig van die uitgevers op overtuigende wijze Vlaamse auteurs propageren. Fiat bouwde een fraaie reeks misdaadliteratuur op, maar veelal met werken van Bruna uit Utrecht onder licentie gebracht: Wallace, Havank, Leslie Charteris. De Ster, alias R. De Smedt, bracht ook al buitenlands werk: P. Cheyney, Captain Johns. Zijn fonds evolueerde naar liefdesromans van Courths-Mahler en Co.Ga naar eindnoot8 De Palm gleed snel af naar pulppublicaties en jeugdverhalen, hoewel het toch nog een aantal romans in boekvorm zou uitbrengen. Vink, De Eglantier en Van Ditmar beperkten hun pogingen tot slechts enkele titels.
Er kwam maar geen doorbraak van Vlaamse auteurs en de situatie evolueerde weer gevaarlijk in de richting van pulpliteratuur. Heel wat detectiveromans verschenen nooit in boekvorm. Dat is het geval voor Erik De Zweth, die in 1947 in Ons Land een detectiveroman - De Gele Vos- publiceert. Daardoor is het dus onbekend en onbemind gebleven. Idem voor Marcel De Ceulener. Hij werkte na de oorlog bij Het Volk te Gent en | |
[pagina 227]
| |
[Collectie Stadsbibliotheek, Antwerpen]
publiceert in het weekblad Taptoe eveneens een misdaadroman, Het verraderlijk schot. Het is zijn tweede, ditmaal onder pseudoniem René Dylman, en verschijnt enkel als feuilleton. Ook Het monster van Borough in Averbode's weekblad (1948) en De Nachtzwaluw in Zondagsblad (1949), twee politieromans van de grote meester John Flanders, worden niet als boek gepubliceerd. Zij lopen verloren tussen de enorme vloed jeugdromans en romances die Flanders bij zowel Het Volk als de Goede Pers publiceert. John Nighthawk, gezamenlijk pseudoniem van René Metzemaekers en Pierre Valengé die in 1947 Spooknacht publiceren bij De Palm, lieten het bij die ene poging. Beide auteurs waren nochtans wég van misdaadliteratuur en lieten veel ongepubliceerd materiaal na. Metzemaekers zou gelukkig weer met het genre aanknopen als auteur van honderden luisterspelen o.m. die van detective Nick Holland.Ga naar eindnoot9 We kunnen ook nog de namen citeren van Pliet Van Lishout, John Parker en Alex Josse, die zich allemaal beperkten tot één enkele poging, zonder dat die ene respectievelijke roman daadwerkelijk doorbrak. | |
BuyleFrans Buyle (1913-1977) probeerde zoals gezegd zijn theoretische lessen in Het Vlaamsche Land, eindelijk ook in de praktijk om te zetten. Maar helaas miste hij het doorzettingsvermogen om er iets degelijks van te bakken. Samen met Liane Bruylants richt hij in januari 1946 uitgeverij De Toorts op en brengt vertalingen van Wells, Cronin, Rider Haggard en Huebner. Maar als eerste volume, en onder pseudoniem Francis Burn, publiceert hij de roman Het avontuur van Kilian 01ders. Het boek werd over het algemeen goed onthaald. In Bibliotheekgids van mei '46 schrijft S.R. ‘De Vlaamsche Francis Burn heeft ons met “Het avontuur van Kilian Olders” (...) een goed in elkaar gestoken politieroman geschonken welke voldoet aan de regels van dit genre.’ Ook Lectuurrepertorium spaart zijn lof niet en heeft het over ‘een knap geschreven detective-roman’. Net als Boekengids overigens dat schrijft dat: ‘Onze Vlaamsche lezers werden vooralsnog erg schamel bedeeld inzake soortgelijke verantwoorde ontspanningslectuur van eigen bodem, zoodat wij bezwaarlijk kunnen nalaten onze voldoening voor de kunde van dezen auteur te uiten.’ Helaas, hoe geslaagd zijn Kilian Olders, het relaas over de journalist die verwikkeld wordt in een moordzaak annex spionageverhaal, ook was, toch heeft Buyle dit huzarenstukje nooit kunnen herhalen. Wel integendeel; omdat hij dacht over voldoende talent te beschikken en hoopte makkelijk aan de kost te raken door het schrijven van detectiveverhaaltjes, begon hij in het najaar van '46 aan een reeks pulpboekjes onder de titel De Nieuwe Lord Lister genaamd John Rafles. Dat moest een wekelijkse publicatie worden, maar Buyle kon dat ritme niet halen. Na onnoemlijke perikelen met de drukker en vooral met zichzelf verkocht Buyle de hele reeks aan De Slegte (!), waarna ook zijn uitgeverij over kop ging.Ga naar eindnoot10 Het avontuur van Kilian Olders was een lang doordacht en ingenieus ineengestoken verhaal, waar maanden zoniet jaren aan gewerkt werd; voor pulpverhalen had Buyle jammer genoeg noch het talent noch de aanleg en daarom beperkt zijn misdaadoeuve zich tot die roman, al is die dan wel een ‘meesterwerk’ uit de Vlaamse speurdersliteratuur en tegelijk ook weer die typische gemiste kans. | |
Van CasterenWas er dan niemand die het genre beheerste en productief en succesvol bleef? De enige naam die hiervoor in aanmerking komt is die van Anton Van Casteren, die als journalist en auteur debuteerde in de
Antoon van Casteren
[Collectie AMVC-Letterenhuis, Antwerpen] jaren dertig, onder de vleugels van Theo Huet. Hij werkte voor een lokale radiozender en werd bekend als Oome Aap, een rubriek in Radio Magazine, waarin Van Casteren trouwens ook een science fictionroman publiceerde. Net als zijn mentor Huet vond Van Casteren dat ook in Antwerpen een eigen detective mocht rondlopen. Een eerste poging kende pech. In 1944 publiceerde de jonge Anton Van Casteren (1911-1997) in het weekblad De Illustratie een Antwerpse detectiveroman: Twee zijden kousen. Bij de bevrijding van België verdween het weekblad waaraan ook Bert Peleman, Willy Vandersteen en Henri Lievens meewerkten. De roman bleef daardoor onafgewerkt. Ook Van Casteren keerde terug naar de journalistiek, maar begon wat later, toen hij eindelijk wat tijd overhield voor het schrijven, weer aan misdaadromans. Hiervoor creëerde hij het duo Antwerpse speurders Beek en Stoffels en publiceerde als Tony Vancas in 1948 zijn eerste misdaadroman onder de titel Onvoltooide Rhapsodie, door Boekengids bestempeld als ‘vlot en spannend’ en ‘als oorspronkelijk Vlaams werk vermeldenswaard in het genre’. Nadien volgden onder zijn eigen naam De lichtende lippenstift en Het spook met de bolhoed, waarin telkens weer hetzelfde duo speurders optreedt. In 1950 verscheen Twee zijden kousen dan eindelijk in boekvorm. Het silhouet van twee vrouwenbenen op het voor- | |
[pagina 228]
| |
plat verwekte trouwens schandaal. Van Casteren publiceerde daarna nog één misdaadnovelle en een avonturenroman, maar zijn drukke bezigheden als journalist, scenarioschrijver en promotor van de televisie maakten dat ook hij er de brui van gaf. Het moment was wel bijzonder slecht gekozen, maar gelukkig was Van Casteren de man niet om het genre definitief de rug toe te keren. Hij schreef nog het scenario van De vierde man, een mini-reeks voor televisie, en zowat onze eerste Vlaamse misdaadreeks.Ga naar eindnoot11 Daarna volgde nog het scenario voor een Duitse misdaadfilm die in Antwerpen werd gedraaid en waarvan Van Casteren nadien een romanversie publiceerde als Marihuana aan het spit. Maar we schrijven dan al 1968 en het boek bleef onopgemerkt. Pas op latere leeftijd begon Van Casteren aan een serie spionageromans en thrillers waarvan slechts één titel verscheen....in de States! Van alle voornoemde auteurs - op Aster Berkhof na - was Van Casteren de meest begaafde en vlot schrijvende auteur van misdaadverhalen. Indien Boekengids in 1949 opmerkt dat Van Casteren betreffende politionele détails nogal losjes improviseert, dan hield Van Casteren inderdaad rekening met dit verwijt in later werk.
De vroege romans vertonen op dat vlak nogal ‘cowboyallures’. Maar de strijd van Beek en Stoffels tegen hun aartsvijand, ‘de kleine haring’, in het Antwerpse is niet alleen savoureus maar tegelijk ook spannend en meeslepend. Op dat vlak overtreft Van Casteren zonder problemen zowel De Roeck als Berkhof. Andere auteurs zoals De Ceulener, Prins, Kröjer, Burn, Ram of zelfs Parker, Josse, De Zweth en Nighthawk waren veelbelovend maar niet volhardend noch standvastig. En de meest ervarene zoals Flanders kende geen boekuitgave. De balans is dan ook triest: meer dan veertig Vlaamse misdaadromans verschijnen in één decennium, meer dan veertig boeken waarvan men zich nu met moeite nog één of twee titels herinnert, alsof dit allemaal waardeloos was en zomaar mocht vergeten worden. In 1951 verschijnt geen enkele Vlaamse misdaadroman en pas enkele jaren later trekt de machine zich weer op gang wanneer Roger d'Exsteyl begint te publiceren en Berkhof de draad weer oppikt. Maar inmiddels is heel wat talent in de anonimiteit verdwenen en doet Vlaanderen alsof haar neus bloedt. | |
Misdaadauteur in Vlaanderen? Hoezo?Wat ging er dan fout dat de Vlaamse misdaadroman - zo belovend gestart - plots van de boekenrekken verdween? Waarom kon toen niet wat momenteel wel kan, als men het succes van de huidige generatie Vlaamse misdaadauteurs beschouwt, een generatie die op alle gebied zo goed in de markt ligt? Het verschil is dan ook hemeltergend groot. Uitgevers hebben deze keer de kans niet laten liggen om een schare goedverkopende schrijvers te publiceren o.w. Mendes, Geeraerts, Vermeulen, Aspe, en Lauryssen, zijn uitgegroeid zijn tot heuse BV's; de mediatieke aandacht is groot en misdaadauteurs worden door onderscheidingen allerhande (Gouden Strop, Diamanten Kogel, Hercule Poirot-prijs...) in de bloemetjes gezet en op tijd en stond door gedreven critici als Fred Braekman en Staf Schoeters geprezen of op de vingers getikt. Film en tv-reeksen zorgen dat het genre in de belangstelling blijft. Door de evolutie van het genre kan men moeilijk beweren dat er nog enig spoor achterblijft van de generatie van de jaren veertig.
Maar zijn het dan niet diezelfde uitgevers die nu zo wild enthousiast doen, die destijds het genre de strop om de hals legden? Het antwoord is ja, want uitgevers die nu een dikbesmeerde boterham aan hun auteurs verdienen hadden in de jaren veertig net hetzelfde beleg kunnen vinden. Het maakt ons bijzonder achterdochtig voor wat de verdere evolutie van het genre betreft. Want er wordt helaas weinig beredeneerd aan de weg getimmerd. Ook nu stemt wat de uitgevers er van bakken weinig hoopvol. Leg een paar lukraak gekozen Vlaamse misdaadromans naast elkaar en je begrijpt allicht wat ik bedoel: de presentatie en vormgeving van deze boeken is ronduit zwak te noemen. Geen enkele uitgever onderscheidt zich door zijn smaakvolle kaftontwerpen. Geen enkele uitgever profileert zijn serie Vlaamse misdaadromans tegenover enig ander literair of commercieel genre. Geen enkele uitgever doet veel inspanning om te innoveren of zijn gamma uit te breiden. Het getuigt allemaal van weinig durf en vindingrijkheid.
Het is bovendien jammer dat uitgevers geen rekening houden met de erfenis, dat immens reservoir aan teksten allerhande, romans en korte verhalen, die ons sedert de jaren veertig werd nagelaten en waaruit jaren kan worden geput. Waarom worden er weinig of geen korte verhalen gebundeld, wat commercieel best haalbaar kan zijn? Waarom geen serie herdrukken van Vlaamse klassieken uit het misdaadgenre op de markt brengen? Ook een tijdschrift voor korte verhalen, historiek en kritiek, zou zijn nut hebben in een land waar zelfs geen televisieprogramma aan boeken kan worden gewijd. Al bij al mag er best eens een hommage aan de generatie van de jaren veertig komen, een vergeten generatie zeker en vast, maar ook een generatie die het pad geëffend heeft en zonder wie het huidig succes van de Vlaamse misdaadroman gewoon ondenkbaar is! |
|