Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 53
(2004)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||
Misdaadliteratuur in Vlaanderen: de eerste stappen
| ||||||||||||||||||||
Conscience en zijn tijdgenotenWaarom ik dit verhaal aanduid als het startschot voor de Vlaamse misdaadliteratuur is voor de lezer misschien niet evident. Simon Turchi of De Italianen te Antwerpen is wel een moordverhaal en toch kan men dit nauwelijks vergelijken met detectiveverhalen waarin de plot wordt ontrafeld door al dan niet officiële speurders. Er is hier geen sprake van confrontatie tussen misdadiger en ordehandhaver en er is ook geen echte intrige. Simon Turchi is en blijft een simpel verhaal van een moord tegen een licht historische achtergrond geplaatst.
Conscience (1812-1883) heeft wel meer van dit soort verhalen geschreven. Zo is er Lambrecht Hensmans (1847), het verhaal van een man die valselijk van diefstal wordt beschuldigd, maar nadien door zijn aanklager weer in ere wordt hersteld, wanneer deze verneemt dat de ware dief eerder toevallig zijn misdaad heeft bekend. Hoe larmoyant ook, Lambrecht Hensmans is eerder een sfeervol stukje over de vaak erbarmelijke levensomstandigheden van het kleine volk en mogelijk zelfs een lichte aanklacht tegen maatschappelijk onrecht. Ook De gierigaerd uit 1852 is een soort misdaadverhaal, waarin ene Thys zijn oom, de vrek in kwestie, wil vermoorden en van zijn geld beroven. Maar zijn opzet wordt verijdeld door zijn nicht.
Wie goed rondneust in de 19de eeuwse literatuur zal nog meer dergelijke verhaaltjes of schetsen tegenkomen. Dat is alleszins het geval bij Sleeckx of bij Snieders. Frappant voorbeeld is Eene schaking te Venetiën van Peter (soms Pieter) Frans Van Kerckhoven (1818-1857), dat verscheen in 1846 Het is opnieuw een historisch verhaal, maar vooral een wat somber en mysterieus relaas over de speurtocht van een Joodse jongeling naar zijn ontvoerde en, zoals later blijkt,
[Collectie AMVC-Letterenhuis, Antwerpen]
vermoorde zuster. Het is een fascinerend verhaal, maar eerder omwille van de historische achtergrond, in casu de beschrijving van de staatsvorm van de Doge-stad, dan om het misdaadmotief. Kortom, dit zijn allemaal voorbeelden van hoe men in die tijd omging met misdaad: men stelde eenvoudig aan de kaak, zonder er een intrige rond te bouwen, zonder spanning op te wekken, zonder een plot uit te werken. Het beschrijven van de feiten, de gruwel en de misdaad op zich leek voldoende. Jammer, want toen Simon Turchi in 1859 verscheen, werden zowat overal elders de fundamenten van de latere misdaad- of speurdersliteratuur gelegd. Maar blijkbaar was dat in Vlaanderen nog niet doorgesijpeld. Conscience en zijn tijdgenoten borduurden eigenlijk voort op het bekende stramien waarvan de voorbeelden voor het grijpen lagen: schrijnende gevallen uit hun omgeving, geromantiseerde biografieën en beschrijvingen van criminelen en hun weinig heldhaftige exploten. | ||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||
PoeAan Edgar Allan Poe (1809-1849) valt de betwiste eer het misdaadverhaal in een gepaste vorm te hebben gegoten. Dat is althans wat ondermeer de Nederlandse misdaadauteur en essayist Ab Visser ons wilde doen geloven. Hij noemt Poe in menige studie ‘de vader van de detectiveroman’, omdat Poe een vijftal speurdersverhalen naliet, die als evenveel klassieken van het genre gelden. In drie daarvan treedt Chevalier C. Auguste Dupin als ‘speurder’ op.Ga naar eindnoot1 De Franse essayist Robert Deleuse stelt echter in zijn studie Les maîtres du roman policier dat Poe zelf geen detectiveromans schreef, maar enkel verhalen waarin ‘redekavelen’ de essentie vormt - het soort mentaal schaakspel dat voor hem de slagroom op de taart was!Ga naar eindnoot2 Wel heeft Poe het archetype van de speurder gecreëerd, dat via Monsieur Lecoq (1866) van Gaboriau, Sergeant Cuff (1868) van Wilkie Collins - en enkele anderen - geleid heeft tot het alombekende prototype, namelijk Sherlock Holmes (1887) van Conan Doyle. Het concept van de misdaadroman, zeg maar detective- of speurdersroman, is dan weer gegroeid uit de ontluikende feuilletonliteratuur en niet in het minst bij auteurs als Eugène Sue, Alexandre Dumas, Honoré de Balzac of zelfs Victor Hugo. | ||||||||||||||||||||
VidocqHet merkwaardige aan alle voornoemde auteurs is dat zij - en ook Edgar Poe - beïnvloed werden door de figuur van voormalig galeiboef en later hoofd van de Franse Sureté, François Vidocq. De publicatie van diens gedeeltelijk apocriefe Mémoires in 1828-29 sloeg in als een bom, omdat hier het werk van de politie in detail uit de doeken werd gedaan. De invloed van Vidocq was ongelooflijk groot. Zijn goede vriend Balzac laat hem door heel zijn oeuvre opdraven onder de naam Vautrin; Dumas geeft hem de gestalte van Jackal in Les Mohicans de Paris, en in Les Misérables splitst Victor Hugo hem op in de gedaante van Jean Valjean, de galeiboef, respectievelijk de pitbull-flic Javert. De flic, de politieman, de speurder. Voeg daarbij de handhaver van recht of rechtsvoltrekker, die we terugvinden in de al even gespleten personaliteit van rijkeluis Rodolphe, die in Les Mystères de Paris (1843) van Eugène Sue - als voorloper van Batman in Gotham City - 's nachts in de straten van Parijs zwerft om de slechten te straffen en de goeden te beschermen, en het rijtje is compleet. | ||||||||||||||||||||
PitavalVan dat alles vind je niets terug in onze letteren. Toch komt één vorm van misdaadbeschrijving bij ons aan bod: de - al dan niet opgesmukte - verhalen van, over en rond grote criminelen. Het was een genre apart, reeds zeer vroeg ontstaan en dat in de 18de eeuw Pitavals genoemd werd, naar de Parijse advocaat, François Gayot de Pitaval. Aan hem danken we het ontstaan van de verslaggeving van belangrijke processen en criminele zaken. De eerste bundel van de Causes célèbres et intéressantes verscheen in 1734. Het succes was zo groot dat Pitaval er nog eens 21 banden van volschreef, waarna ook andere al dan niet even begaafde auteurs op de kar sprongen om soortgelijke boeken te publiceren. Deze ‘Pitavals’ kenden als ‘colportageromans’ (boeken die door rondreizende handelaars - vooral op het platteland - te koop werden aangeboden) groot succes.
Eind 18de eeuw telde men zowat 99 bundelingen Pitavals, waar ook menig bekend auteur zijn steentje aan het genre bijdroeg. Denk maar aan Voltaire met L'affaire Calas of aan Alexandre Dumas met Les crimes célèbres, om er maar twee te noemen. Een late uitschieter bij ons was het curieuze weekblad Galg en Schavot dat De Vlaamse Boekhandel lanceerde in oktober 1948, vol ware moordverhalen en volksromans. Overigens bestaat dit genre nog steeds. Ook vandaag de dag leiden zaken als de bende van Nijvel of de zaak Dutroux tot een waterval aan verslagen en publicaties van vooral mercantiel aangelegde auteurs. Pitavals waren niet alleen in Frankrijk enorm populair maar ook in Duitsland en in de Nederlanden waar de eerste vertaling reeds opduikt in 1737 onder de titel Beroemde en Gedenkwaardige Rechtszaaken. Met de Vonnisssen die er over gegeeven zijn. | ||||||||||||||||||||
De roversromanDe gerechtelijke dossier die men in de Pitavals aantrof, waren dikwijls saai. Daarom romantiseerde menig auteur de exploten van rovers, bandieten, rabauwen en ander grauw. Zo kregen ze een vaak onverdiend aureool als verdedigers van armen, weduwen en wezen, er enkel op uit de rijken te bestelen. De politie had in geen geval de publieke opinie mee. De gewapende macht - les gens d'armes - oefende eerder een schrikbeeld uit, dat men nog vaak in menige roman zal aantreffen. Goethes zwager, de Duitse auteur Christian Vulpius (1762-1827) creëerde met Rinaldo Rinaldini het prototype van de roversroman.Ga naar eindnoot3 Deze roversverhalen groeiden allengs uit tot een apart genre, waarin vooral het criminele aspect omfloerst door romantiek naar voren treedt, ten koste van een echte misdaadintrige.
De roversroman of benderoman groeit ook in het 19de-eeuwse Vlaanderen zowaar uit tot een genre, de enige vorm waarbij een link kan gelegd worden met de misdaadliteratuur. Buitenlandse bandieten zoals Robin Hood, Claude Duval, Dick Turpin uit England, Mandrin en Cartouche in Frankrijk of de Napolitaanse bandiet Duca waren ook hier bekend. We konden bovendien teren op enkele lokale rovers van formaat wiens exploten indruk maakten: Bakeland, de Bokkenrijders, Abel Pollet, Jan de Lichte, de Binders, de Voetbranders, noem maar op! Over dit eens zo spectaculair en populair proza, over dit duidelijk omlijnd thematisch genre, is vreemd genoeg haast geen spoor terug te vinden in de studie van onze letterkunde. Al te vaak en te lang heeft men onze 19de eeuwse letterkunde persé in het keurslijf van de romantiek enerzijds en het realisme anderzijds willen persen, zonder oog te hebben voor thematiek en genres.Ga naar eindnoot4
En wat dan gezegd van de nochtans zo waardevolle Bibliografie van de 19de eeuwse letterkunde in Vlaanderen, onder leiding van Prof. dr A. Deprez? In het gedeelte gewijd aan Verhalend Proza verstaan Piet van Bouchaute en Marc Edelynck het de niet-historische romans in te delen in zedenromans, fantasie, natuurbeschrijving, reisverhaal, picareske, exotische, biografische, sociale en politieke roman, griezel- en avonturenroman, maar van moord- of misdaadroman of van bende- of roversroman is geen sprake! Het goede voorbeeld was hen nochtans reeds jaren tevoren gegeven in Leo Schevenhels' overzicht van historische romans uit Noord en Zuid, waarin een hoofdstuk is opgenomen ‘Over bokkenrijders en roversbenden’!Ga naar eindnoot5 Bokkenrijders inderdaad! Aan deze weinig fraaie bende die in de tweede helft van de 18de eeuw de Kempen en vooral de provincies Limburg, in zowel Vlaanderen als Nederland, | ||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||
Illustratie uit De Drossaert Clercx van Ecrevisse [Collectie AMVC-Letterenhuis, Antwerpen]
teisterden, danken we onze eerste grote benderoman. | ||||||||||||||||||||
Ecrevisse en de bokkenrijdersDe naam Pierre (of Pieter) Ecrevisse zegt de huidige lezer waarschijnlijk niet veel meer. Maar in de 19de eeuw was hij - naast Pieter Geiregat - inzake populariteit zowat dé concurrent van Hendrik Conscience. Geboren in 1804 te Obbicht (Nederlands Limburg), studeerde hij rechten en was Provinciaal raadsheer voor Oost-Vlaanderen en vrederechter te Eeklo waar hij in 1879 overleed. In 1844 verschijnt zijn eerste grote roman, De Teuten, uitgegeven te Brussel bij Greuse. Het thema van deze roman over een roversbende in de Limburgse Kempen herneemt hij ook in een later werk, maar eerst publiceert hij in 1845, nog steeds bij dezelfde uitgever, zijn opus magnum De Bokkenrijders in het land van Valkenburg, een klein octavo boekje van 396 bladzijden. Over deze vreselijke bende, actief in de 2de helft van de 18de eeuw, die op haar hoogtepunt tot 600 leden telde en eigenlijk uit diverse onderling met elkaar in contact staande benden bestond, werden bibliotheken vol geschreven. Maar het was ongetwijfeld de romantische benadering van Ecrevisse - samen met het akelige en weerzinwekkende aspect van deze rovers - die het werkje zo succesrijk maakten. De roman vertelt hoe een oud bendelid tracht te ontsnappen aan de wraak van zijn metgezellen en met de hulp van een voortvarend priester zijn familie van de ondergang wil redden. Op enkele helaas te zeldzame actiescènes na is het boek uiteraard hopeloos verouderde lectuur. De reputatie van de beruchte ‘bokkenrijders’ maakten het werk boeiend en intrigerend voor Ecrevisses tijdgenoten, zodat het spoedig werd omgewerkt tot een ‘dramatisch samenspel, in drie bedrijven’. De roman zelf kende vijf edities in de 19de eeuw en een tiental in de 20ste eeuw, de feuilleton-edities niet meegerekend. In 1865 gaf Greuse de Franse editie uit - omgezet door Gustave Janssens - onder de titel Les compagnons du Bouc-Volant. Maar de vaststelling blijft: gemeten met de normen die wij het genre nu opleggen is het evenwel niet echt een misdaadroman.
Enkele maanden na de verschijning van De Bokkenrijders publiceert Ecrevisse De Drossaert Clercx, eene omwerking van de Teuten in de Limburger Kempen. Centraal staat ditmaal een historische figuur, nl. Jan-Mathijs Clercx. Als ambtenaar belast met toezicht op justitie (een soort onderzoeksrechter dus) slaagde hij er op enkele jaren tijd diverse bokkenrijders naar het schavot te sturen. Zijn nogal drastisch optreden maakte van hem een betwiste figuur. Maar het is jammer dat Ecrevisse er niet in geslaagd is hem op het niveau te tillen van de ‘politiemannen’ die later zo populair zouden worden. Maar Drossaert Clercx verschijnt in 1846 en dat was iets te vroeg in Vlaanderen: van Vidocq was pas hetzelfde jaar één werk verschenen, De Voetschroeiers en dat lag meer in de lijn van bende-romans dan van ‘politieromans’. En wat Les Mystères de Paris betreft, dat was wel bekend en gelezen, maar nog niet vertaald en ook niet meteen goed ontvangen. Drossaert Clercx, als het ware een verbeterde versie van De Teuten, bevat een betekenisvolle inleiding van de hand van de auteur waarin hij zich afzet tegen de ‘zoutloze verzinsels van Eugène Sue’ en verkiest ‘bestaande gedrochten’ te beschrijven! We moeten vaststellen dat Ecrevisse en zijn tijdgenoten zich enkel en alleen laten inspireren door ‘historische’ thema's, feiten, gegevens en personages. Zij hebben, Conscience incluis, geen oog voor opbouw en intrige in hun romans en verhalen. Ecrevisse geeft toe geen interesse te hebben voor afgrijselijke personages zoals beschreven door Sue en levert daarmee het bewijs dat ‘fictie’ in die tijd bij ons ver te zoeken was. Zo illustreert Ecrevisse zelf hoe groot de achterstand van de Vlaamse letteren was.
Een ander typerend voorbeeld van die onmacht van de Vlaamse auteurs is te vinden in het werk van Emiel Dobbelaere. In 1850 publiceert Dobbelaere De geheimen van Gent, waarvan de titel uiteraard refereert aan dat kolossale meesterwerk van Sue Les Mystères de Paris, maar zich inhoudelijk beperkt tot een sentimenteel verhaal van goed en kwaad in familiale sfeer, zonder dat men van spanning, moord en misdaad kan spreken. Voor de lezer van nu wel een bittere ontgoocheling.
Het succes van zowel Drossaert Clercx als De Bokkenrijders heeft tal van andere auteurs geïnspireerd. Zo bijvoorbeeld de roman Het Valkennest; eene Maaslandsche geschiedenis uit de dagen der Bokkenrijders (1876) van Jozef Janssens dat eerder zwak is en niets toevoegt aan dit thema. De bokkenrijders inspireerden dezelfde auteur ook voor de novelle Smis-Hamer. | ||||||||||||||||||||
Huys, Cracco en de bende van BaekelantNaast de Bokkenrijders was Bakelant van de toenmalige criminele figuren het personage dat het meest tot de verbeelding sprak. Ik bespaar de lezer en mezelf een cursus etymologie betreffende de juiste spelling van Bakelant door de respectievelijke schrijfwijze van elke auteur aan te houden. Het bekendste boek over Bakelant is uiteraard dat van Pastoor Victor Huys (1829-1905). Het verscheen in 1860. Maar Huys' boek werd voorafgegaan door het nu compleet vergeten werk van Peter Domien Cracco (hij tekende meestal P.D.C. wat weleens voor verwarring zorgde): Verhael der Euveldaden van Baeckelandt en zijn talrijke bende, te Roeselaere verschenen in 1856. Twee jaar later werkte hij dit verhaal om tot Baekelandt en zijne talrijke bende in eene groote uitgestrektheid van West-Vlaanderen tijdens het einde der 18de eeuw en begin der 19de eeuw. Cracco's boek werd uitgegeven door D. Vanhee te Roeselaere in 1858. Een kleine octavo van 216 bladzijden verscheen datzelfde jaar te Zottegem. Een nieuwe herdruk volgde in 1862 en in 1877 door Snoeck en Ducaju te Gent. Alles bijeen kende het werk zeker 12 drukken! Cracco baseert zich op het leven en dood van de beruchte bandiet die op het einde van de 18de eeuw West-Vlaanderen teisterde en zich schuilhield in het toenmalige Vrijbos. | ||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||
[Collectie Stadsbibliotheek, Antwerpen]
Lodewijk Bakelant werd geboren te Lendelede in 1774, groeide letterlijk voor galg en rad op en koos voor het roverschap nadat hij uit het Franse leger deserteerde. Op 2 november 1803, amper 27 jaar oud, werd hij te Brugge onthoofd. Merkwaardig hoe zo'n figuur op korte tijd zoveel indruk kan maken. Over het proces en de veroordeling van de bendeleider verscheen reeds in 1803 te Brugge een verslag: Sententie uitgesproken door den Crimineelen Regtsbank (...) jegens Ludovius Baekelandt, dat blijkbaar voor Victor Huys als inspiratiebron diende. Het boek van P.D.C. is in de vergetelheid beland. Dat van Huys kende een beter lot en wordt nog steeds beschouwd als één van de grote volksromans uit de 19de eeuw. Het verscheen in 1860 te Gent bij A. Neut onder de titel Bakelandt en de rooversbende van het Vrijbosch; West-Vlaamsche legenden en werd herdrukt in 1867 en 1872. Nog in 1974 verscheen bij Lannoo een negende druk als pocket-editie. Nog steeds leest het boek verrassend vlot. Komt dat doordat, zoals men beweert, het werk ‘gesuperviseerd’ werd door Guido Gezelle? Men kan alleszins niet ontkennen dat de auteur een zekere sympathie voor zijn hoofdpersonage aan de dag legt. En er volgen nóg Baekelant-boeken. In 1896 publiceerde A. Denijs te Gent bij Snoeck-Ducaju zijn Misdrijven en euveldaden van Baekelant en zijne talrijke medeplichtigen verblijvende in de uitgestreekte bosschen van West-Vlaanderen op het einde der 18de eeuw en het begin der 19de eeuw. In zijn voorrede vertelt de uitgever hoe hij het eigendomsrecht van de roman Baekelandt en zijne talrijke bende (de roman van P.D.C.!) heeft verworven om hem aanzienlijk uitgebreid weer uit te geven. Uitgebreid inderdaad, want deze ‘volksroman’ telt nu 504 bladzijden en verschijnt dus onder de auteursnaam van geschiedschrijver A. Denijs. Het is echter, eerlijk gezegd, een fameus plagiaat van de roman van Pastoor Huys. Ook deze versie kende succes en werd zelfs in 1899 in het Frans vertaald en onder de auteursnaam A. Denis gepubliceerd.
Het is duidelijk dat in de 2de helft van de 19de eeuw de naam Baekelant een begrip werd bij het lezerspubliek. En niet alleen Baekelant maar ook alle andere romantische figuren die men onderbracht in de volksliteratuur. Het fenomeen ‘feuilleton’ is niet vreemd aan dat succes: naast het boek - met toch relatief geringe oplage - kon je nu ook romans als feuilleton lezen in de krant of in goedkope wekelijkse afleveringen. De feuilletons - men sprak toen van mengelwerken - verschenen in de kranten, ‘onder de streep’ omdat ze onderaan de pagina onder een dikke zwarte streep werden gebracht. Ze waren belangrijk omdat ze vaak het succes (en de oplage) van een krant bepaalden. Mensen die zich niet de luxe van een ‘leeskabinet’ konden permitteren, legden samen om een krant te kopen waaruit het ‘mengelwerk’ werd voorgelezen. Daarnaast verschenen romans in wekelijkse afleveringen voor een luttel bedrag, meestal in cahiers van 16 pagina's. Eens men alle afleveringen van een roman bezat, mocht men die - vaak gratis - bij de drukker of uitgever laten inbinden tot een stevig boek. Te vaak heeft men mengelwerken in de krant of in afleveringen als ‘volksliteratuur’ afgedaan, te vaak heeft men ze vrijwel volledig ‘vergeten’, daar waar ze dikwijls een essentieel element zijn in de ontwikkeling van onze literatuur. In Frankrijk maalt men er niet om dat Dumas, Hugo en Balzac naast zovele anderen als feuilletonisten aan de kost kwamen. Waarom men hier nooit enige aandacht besteedde aan de studie van de volksroman of beter gezegd aan deze particuliere verschijningsvormen,
[Collectie Stadsbibliotheek, Antwerpen]
| ||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||
die tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw voorkwamen, is nog steeds een raadsel. | ||||||||||||||||||||
Ternest en de bende van Jan de LichteIn 1874 staat een andere grote criminele bende, die van Jan de Lichte, model voor een roman. E. Ternest (1841-1897) publiceert te Gent het uitermate romantische verhaal van Jan de Lichte en zijne bende: naar de echtste bronnen bewerkt! Jan de Lichtes leven was nochtans nog tragischer en rauwer dan dat van Baekelant. Geboren te Velzeke in 1723, werd hij in Oost-Vlaanderen een geducht bendeleider die, amper 25 jaar oud, in 1748, te Aalst werd geradbraakt. Minder succes had H. Nevejans met zijn in 1896 verschenen De groote roversbende van Jan de Lichte.
En er verschenen nog meer roversromans. In 1868 publiceerde E. Van Droogenbroek: De zwarte bende; een gebeurtenis uit de voorgaande eeuw. Interessanter zijn de romans van schrijver-kunstschilder Sylvain Van der Gucht (1823-1894) over de binders (= rovers), met name in 1886: Gaston Blankaert of de eerste binders in Vlaanderen, een jaar later gevolgd door Jan Clercker of de laatste binders van Vlaanderen. Die Van der Gucht is een beetje een verademing. Hij schrijft vlotter en zijn proza is soepeler dan dat van menig tijdgenoot. Helaas mist ook hij het talent om een plot, een intrige, een constructie te geven aan zijn verhalen. Daardoor blijft het allemaal wat saai, lineair en voorspelbaar.
Door de groeiende populariteit van boek en krant als leesvoer, blijft het genre stand houden. Het leesminnend publiek vraagt steeds om meer en krijgt dat: België is zowat het paradijs van de roofdruk of nadruk en lectuur wordt met karrenvrachten aangevoerd. Tegen het literair geweld van de grote feuilletonisten zoals Dumas, Ponson du Terrail, Féval, Montépin, Mérouvel, Decourcelle, Gaboriau, tot zelfs Zola, kunnen de Vlaamse auteurs weinig weerwerk bieden. De beperktheid van de Vlaamse romans - te vaak teruggrijpend naar een verleden dat al te idyllisch wordt voorgesteld - is om bij te huilen. Al blijft men die werken steeds maar herdrukken, toch stellen ze vandaag de dag niets meer voor. | ||||||||||||||||||||
Uitgever HosteMaar het tij ging keren en het ‘genre’ groeide in het laatste decennium van de 19de eeuw eensklaps naar een zeldzaam hoogtepunt,
[Collectie Stadsbibliotheek, Antwerpen]
door toedoen van niemand minder dan Julius Hoste. De achterstand van onze Vlaamse letteren werd zoniet ingehaald, dan toch aanzienlijk verkleind, dank zij twee uitzonderlijke schrijvers, eigenlijk onze eerste ware feuilletonisten, met name Raf Verhulst (1866-1941) respectievelijk Jan Bruylants jr. (1871-1928). Beide auteurs kan men terecht als pioniers van de Vlaamse misdaadliteratuur noemen, omdat ze zich allebei losrukten uit de romantische en historische context van veel roversromans en hun fantasie de vrije teugel lieten! Dat werd tijd, aangezien Conan Doyle toen reeds met Sherlock Holmes (eerste verhaal: A study in scarlet in 1887) het genre afgebakend had. Noch Verhulst noch Bruylants hadden de bedoeling Conan Doyle te imiteren, als ze in die tijd reeds van de man en zijn personage gehoord hadden. Het zal de lezer dan ook niet verbazen dat zowel Verhulst als Bruylants net als hun voorgangers en tijdgenoten met ‘bendeliteratuur’ debuteerden. Zowel Verhulst als Bruylants konden debuteren dankzij de hulp van Julius Hoste.
Hoste werd geboren te Tielt in 1848 als zoon van een graanhandelaar. Hij was amper 20 jaar oud toen hij het kritisch-cultureel weekblad De Zweep oprichtte. In 1888 sloeg deze strijdvaardige flamingant te Brussel zijn slag door amper twee maanden na zijn oprichting (7 juni '88) de verlieslatende krant Het Laatste Nieuws op te kopen. Van de oorspronkelijke ploeg behield hij enkel de piepjonge Raf Verhulst. Die had net zijn studies afgebroken om van de pen te leven. Onder het alziend oog van Hoste mocht Verhulst zich uitleven door het leveren van vertalingen, artikels en feuilletons. Hoste had in de vlot schrijvende Verhulst onmiddellijk schrijverstalent geroken en dat exploiteerde hij nu volop door Verhulst opdracht te geven feuilletons ‘voor onder de streep’ te leveren en het liefst aan de lopende band. Hoste die toen zelf ook wat literaire ambities koesterde, had namelijk vlug door dat feuilletons het succes en de overlevingskansen van zijn krant konden verzekeren. En al zocht en kocht hij succesfeuilletons in het Frans, toch liet hij liefst zijn eigen mensen opdraven voor het leveren van dagelijks proza. Zo werd de jonge Verhulst naar het successtuk Robert en Bertrand gestuurd om er een feuilleton uit te distilleren. | ||||||||||||||||||||
Verhulst: Robert en BertrandRobert en Bertrand was een klucht van de Duitse auteur Gustav Raeder, in de jaren zestig geschreven. Het was vaag gebaseerd op de personages Robert Macaire en zijn kompaan Bertrand, die de grote Franse | ||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||
acteur, Frédéric Lemaître, in 1823 zo pakkend vertolkte in het drama L'auberge des Adrets. Het succes was zo groot dat Lemaître aanstuurde op een vervolg waarin de personages van Robert Macaire en zijn vriend Bertrand de gedaante kregen van witteboordencriminelen, die door oplichterij, diefstal en bedrog hun dagelijks brood verdienden. Robert Macaire en Bertrand gingen door de ontelbare vervolgen (nu zou men spreken van spin-offs) een eigen leven leiden: La fille de Robert Macaire, Robert Macaire en Orient, Robert Macaire en Belgique, tot zelfs een monoloog Robert Macaire in Vlaanderen toe. Mede door een imposante en uitzonderlijke reeks karikaturen en lithografieën van Honoré Daumier werden de beide personages tot ver over de Franse grenzen beroemd. Raeders stuk, Robert und Bertram, had op zijn beurt zo'n succes (Heyermans maakte er voor Nederland nog een bewerking van in 1914) dat het ook hier in Vlaanderen een kaskraker werd, die jaar na jaar hernomen werd. Verhulst kreeg opdracht deze klucht tot feuilleton om te werken. En al behield hij de gestalte en gedaante van de lustige vagebonden, toch maakte hij er een bijzonder persoonlijke saga van. Robert en Bertrand of de lustige vagebonden liep in 1890 ‘onder de streep’ in Het Laatste Nieuws en werd door de lezers op de handen gedragen. Wie zich dan weer in de handen wreef was Hoste, die de oplage van zijn krant zienderogen zag stijgen. Verhulst wrong zich dan weer de handen in wanhoop, want hij moest dag na dag zijn zes gekribbelde vellen binnenleveren, vaak net op tijd bij de typograaf aan wie hij zijn tekst dicteerde. Verhulst moest tegen de klok steeds opnieuw nieuwe wendingen voor het verhaal verzinnen tot hij er de brui aan gaf en Hoste vertelde dat hij van plan was Robert en Bertrand te laten sterven. Hoste kreeg bijna een beroerte en bezwoer Verhulst die ‘moordplannen’ te laten varen. Enkele dagen later duwde Hoste Verhulst wat vijffrank stukken in de hand en ‘kocht’ hem de rechten op zijn werk af, net toen de auteur de beide vagebonden op de boot naar Amerika zette. Verhulst mocht wel meteen aan een ander feuilleton beginnen; voor Robert en Bertrand zocht Hoste ander kneedbaar talent. Dat vond hij in de persoon van Jan Bruylants junior. | ||||||||||||||||||||
Bruylants: opnieuw Robert en BertrandJan Bruylants (1871-1928) was klerk aan de stad Antwerpen maar koesterde heel wat literaire ambities, wat resulteerde in een resem toneelstukken. Bruylants wou ook dolgraag romans schrijven. Hij belegerde Julius Hoste met vragen om werk, tot die toegaf en hem engageerde om feuilletons te vertalen of te schrijven. De eerste opdracht was minder leuk. Door het overweldigend succes en de grote vraag naar het feuilleton Robert en Bertrand vond Hoste het nodig deze roman nogmaals uit te geven, maar dan in afleveringen. De eerste aflevering verscheen op 16 juni 1892. Er zouden er nog 74 volgen, samen goed voor 1200 bladzijden. Aan de oorspronkelijke tekst van Verhulst, in de krant verschenen onder de naam Koen Ravestein, voegde Bruylants nog enkele episodes toe en verlengde hier en daar een aantal hoofdstukken. Door die ingrepen werd de roman langer maar niet echt boeiender. Robert en Bertrand is een raamvertelling: beide kompanen ontvoeren eerst de dochter van de Brusselse burgemeester (Robert wil met haar in het huwelijk treden), ze worden achterna gezeten door agent nr. 17, maar ontsnappen in een luchtballon. Robert redt vervolgens een arm meisje uit de klauwen van haar familie, beide schurken vormen een bende en kraken de Nationale bank, gaan op zoek naar een verborgen schat en schepen tenslotte in naar Amerika.
De roman speelt in 1848, is lichtvoetig, maar is wel degelijk een politie- of misdaadroman: de vagebonden leven constant in conflict met de politie. Politieman Nr. 17 is dan ook in wezen de eerste Vlaamse speurder die opduikt in onze letteren. Lichtvoetig ja, en humoristisch, maar vaak ook dramatisch en niet van enig realisme gespeend. En hoewel de lijvige roman nu als langdradig mag worden bestempeld, is hij in zijn genre nog een van de weinige leesbare 19de-eeuwse feuilletons. Hij werd in 1894 ook - in zijn langere versie - vertaald in het Frans als Robert et Bertrand ou les joyeux vagabonds.Ga naar eindnoot6 En nog was de citroen voor Hoste niet uitgeperst: hij gaf Bruylants opdracht een vervolg aan de roman te breien. Het was meteen voort Bruylants een kans om oorspronkelijk werk te plegen. Zo verscheen in 1895 Baekelant en zijne rooversbende of de voorzaten van Robert en Bertrand, goed voor 97 afleveringen en meer dan 1500 bladzijden dik. Bruylants schreef dit werk onder het doorzichtig pseudoniem J.B. Janszoone. Het is opnieuw een raamvertelling, weliswaar een ‘bende-roman’ maar waarin Robert en Bertrand gelijknamige voorouders kregen. Het idee voor deze draak kwam van Hoste. Hij wou de concurrerende uitgevers met soortgelijke onderwerpen de loef afsteken. En nog steeds onder de vleugels van Hoste verscheen in 1898 De twee geheime politieagenten (185 afleveringen), deze keer gesigneerd door J. Hoste en Auctor, het pseudoniem dat Bruylants van toen af gebruiken zou. De twee geheime politieagenten is echter volledig van de hand van Bruylants. Het is meer een roman à la Dumas, over een vreselijke wraak na een moordzaak, dan een waarachtig speurdersverhaal. Een loffelijke poging van Auctor, maar toch slaagt hij er niet in uit de invloedsfeer van de ‘bende-romans’ te geraken.
Wat Robert en Bertrand betreft was daarmee de kous niet af. Verhulst was inmiddels naar Kapellen verhuisd en werkte nu in Antwerpen, waar hij zich vooral toespitste op historisch-romantische drama's. Ook Bruylants was ondertussen aan een opwaartse carrière als toneelschrijver en criticus begonnen. De beide auteurs werden vrienden en drinkebroers te Antwerpen en Robert en Bertrand bleef hun pad doorkruisen. In 1904 publiceerde Verhulst de novelle Robert en Bertrand te Antwerpen, een heus misdaadverhaal en zoveelste exploot eigenlijk van de beide vagebonden. In feite was het niet meer dan een brochure gesponsord door zijn grote vriend, de apotheker J. De Praeter uit de Lange Beeldekensstraat. Bruylants-Auctor repliceerde daar een jaar later op met de roman De laatste lotgevallen van Robert en Bertrand. Daarin nemen de twee vagebonden het op tegen commissaris Deraef, koestert Robert weer trouwplannen maar zal hij zijn laatste exploten met de dood bekopen, een eenzame Bertrand achterlatend. Nog kwam er geen einde aan de avonturen van de beide vagebonden, want andere auteurs zorgden nog voor talrijke vervolgen. Geen enkele daarvan kon het peil noch het succes van de eerste roman evenaren. | ||||||||||||||||||||
Verhulst en de Vlaamse Jack-the-RipperVerhulst kan zich meer dan Bruylants met recht de eerste Vlaamse misdaadauteur noemen. Niet zozeer om zijn ‘Robert en Bertrand’; | ||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||
wel om zijn totaal miskende roman Jack-the-Ripper, die in 1892 als feuilleton in Het Laatste Nieuws verscheen. Jack-the-Ripper werd geschreven vier jaar na de bloederige feiten die Londen teisterden en is nogmaals het verhaal van een vreselijke wraakneming waarin Verhulst de lezer van Londen naar de V.S. voert. Het boek neemt dan ook meer de allures van een avonturenroman aan. De roman verscheen ditmaal onder Verhulsts ware naam, maar is jammer genoeg nooit als boek verschenen. De Ripper kan bij Verhulst ongestraft te werk gaan omdat hij rondloopt in vrouwenkleren gehuld, wat overeenkomt met de hypothese die Conan Doyle geopperd had. Men zou daaruit kunnen besluiten dat Verhulst Doyles werk kende, te meer daar de structuur van Jack-the-Ripper steunt op het wraakmotief en op een tweeledige constructie naar de vorm, zoals Doyle die toepast in A study in scarlet bijvoorbeeld en die we eerder al aantreffen bij Dumas Monte-Cristo! of Gaboriau's Monsieur Lecoq. Dit neemt niet weg dat Jack-the-Ripper onze eerste Vlaamse misdaadroman is en Raf Verhulst onze eerste misdaadauteur.
Na hun debuut als misdaadauteur zijn zowel Verhulst als Auctor andere literaire paden gaan bewandelen. Hun misdaadoeuvre is bescheiden, al blijft het een opsteker in onze letteren, omdat het een breuk betekent met het zwaar idealiserende en romantisch verleden evenals met de vaak potsierlijke benderomans. Toch blijven die ‘benderomans’ die nog een poosje succes kennen. Kort na de eeuwwisseling debuteert de jonge Abraham Hans met nieuwe verhalen rond zowel Jan de Lichte als Bakeland.Ga naar eindnoot7 Na zijn activistisch avontuur tijdens de Eerste Wereldoorlog en zijn noodgedwongen verbanning, eerst naar Nederland nadien naar Duitsland, klimt Verhulst opnieuw in de pen om, zij het met tegenzin, feuilletons te schrijven. In 1920 verschijnt bij Patria Nieuwe avonturen van Robert en Bertrand, een zoveelste raamvertelling maar ditmaal bewust in een sfeer van misdaadroman, zij het met een flinke dosis pastiche en parodie en waarin ook Conan Doyle himself ten tonele verschijnt. Het is een laatste opflakkering van onze grootste feuilletonist die een zoniet imposant dan toch boeiend en merkwaardig oeuvre nalaat. Datzelfde decennium kiezen enkele Vlaamse auteurs bewust het pad van misdaadliteratuur en speurdersverhalen: de Antwerpenaar Theo Huet en de Gentenaar Raymond De Kremer, alias John Flanders, alias Jean Ray. Maar dat is weer een ander verhaal, zoals Kipling eindeloos herhaalde... | ||||||||||||||||||||
Chronologie
|
|