| |
| |
| |
Het raadsel van de literaire speurder
Tom Zwaenepoel
Na het debuut van Chevalier Auguste Dupin bij Edgar Allan Poe (1841) wordt de literaire markt vanaf het midden van de 19de eeuw door verhalen rondom een misdaad - door de band moord, doodslag of diefstal - overspoeld. De vaak zeer complex opgebouwde plots worden gedragen door een centrale figuur die als doel heeft het complexe raadsel op een deskundige en geloofwaardige wijze op te lossen. Tot aan het begin van de twintigste eeuw zijn de literaire speurders meestal ‘gentleman-misdadigers’, een merkwaardige mengeling van misdadiger en rechercheur. Uit louter private redenen ontfermen ze zich over misdaden en strijden vanuit het standpunt van de kleine man en als opvolger van de edele rover voor rechtvaardigheid. Ze gelden als een moderne variante van Robin Hood: ze bestelen de rijken om de armen te geven. Een treffend voorbeeld is A.J. Raffles (E.W. Hornung, 1899). Hij is gelijktijdig detective en inbreker, snob en uitdrukking van de fin de siècle. In het Franse milieu krijgt hij twee tegenhangers: Arsène Lupin (M. Leblanc, 1907), die steelt om de rijken te straffen en de politie te blameren, en de ‘superman’ ‘Fantomas’ (M. Allain/P. Souvestre, 1909), die voortdurend zijn uiterlijke verandert en doelbewust zijn buit aan de armen geeft. In de twintigste eeuw wordt dit personage afgelost door figuren die beroepshalve misdaden bestrijden. Zoals in het werkelijke leven zijn ze in de eerste plaats detective of politieagent. Met de keuze van het beroep van het hoofdpersonage legt de misdaadschrijver tevens de werkwijze en het karakter van de speurder vast.
| |
Detective
De beroepsnaam detective duikt voor het eerst op in 1843 bij de oprichting van de speciale eenheid van de Detective Police in Londen. In 1856 wordt dit begrip als afkorting voor de ambtenaar van deze politie-eenheid gebruikt. De ‘detective’ bestond dus officieel nog niet toen Edgar Allan Poe zijn ‘amateurdetective’ Dupin in 1841 schiep. Pas negen jaar later voerde Charles Dickens deze figuur in de Engelse literatuur in, en wel met vier verhalen onder de titel The Detective Police. Bovendien maakte hij de figuur van de nieuwe Scotland-Yard-detective populair, bijvoorbeeld in Bleakhouse (1852) met de detective office Bucket en in het tijdschrift Household Words (1852-1856).
Bekende literaire detectives zijn Sherlock Holmes (A. Conan Doyle, 1887), Hercule Poirot (A. Christie, 1920), French (F.W. Crofts, 1920), Napoleon (Bony)Bonaparte (A.W. Upfield, 1929) en Adam Dalgliesh (P.D. James, 1962), die bij Scotland Yard werken. Weinigen weten dat de populaire Scotland Yard een voorganger heeft: in 1753 schakelde Henry Fielding (1707-1754) in de Bow Street (Londen) detectives in, die in de volksmond en op basis van het hoofdgebouw Bow-Street-Runner genoemd werden. Hiermee reageerde Fielding, die behalve dichter van de Engelse Verlichting en jurist ook rechter was, op de stijgende criminaliteit in de door de industriële revolutie getekende steden. In de twintigste eeuw krijgen de als ‘private eye’ gekarakteriseerde detectives een gelijkaardige opdracht: ‘Continental OP’ (D. Hammett, 1923), Nero Wolfe (R.T. Stout, 1934), Philipp Marlowe (R. Chandler, 1939) en Mike Hammer (M.F.M. Spillane, 1947).
Met de keuze van een particuliere detective kan de misdaadschrijver zonder schroom de stelling bevestigen dat de (hedendaagse) maatschappij en haar instituten, vooral de politie, nauwelijks (nog) in staat zijn, om over recht en rechtvaardigheid te oordelen en misdaad te bestraffen. Behalve de detective, die zich beroepshalve met misdaden bezighoudt, duikt in de detectiveliteratuur ook de zogenaamde ‘hobbydetective’ op, die in zijn vrije tijd mysterieuze, complexe moordzaken probeert op te lossen, terwijl hij in het echte leven een ander beroep uitoefent. Dergelijke personages kunnen tijdens het onderzoek afstand nemen van strenge voorschriften en zelfs gebruik maken van ongewone, illegale methodes. Ofwel komt dit detectivetype via zijn werk in contact met misdaden, zoals journalist Joseph Josephin Rouletabille (G. Leroux, 1907) of een misdaad vindt eerder toevallig plaats. Dit geldt bijvoorbeeld voor Lord Peter Death Bredon Wimsey (D.L. Sayers, 1923), kunstverzamelaar Philo Vance (S.S. Van Dine, 1926), Miss Jane Marple (A. Christie, 1930), wijnhandelaar Montague Egg (D.L. Sayers, 1933) en Dr. Gideon Fell (J.D. Carr, 1933). Een uitzondering vormen Father Brown (G.K. Chesterton, 1911) en Rabbi
| |
| |
David Small (H. Kemelman, 1964) omdat ze in elk verhaal het detectivewerk met diverse religieuze aspecten proberen te verbinden.
| |
Recherche
Het opsporen van misdadigers is niet alleen het werk van de detective. De recherche is de tak van de politie, die als taak heeft misdaden te voorkomen, op te lossen en te bestrijden. Zoals in de werkelijkheid zijn de literaire rechercheurs niet verplicht in uniform op te treden en hebben ze - afhankelijk van het land van de schrijver - een dienstgraad. Zo zijn Jules Maigret (G. Simenon, 1929), chef van de recherche in Parijs, Bärlach (F. Dürrenmatt, 1952) en Martin Beck (M. Sjöwall/P. Wahlöö, 1965) commissarissen. Bonaparte is inspecteur en Cuff (W. Collins, 1860) sergeant bij Scotland Yard. Lecoq (E. Gaboriau, 1866) is gewoon politieagent en wordt later tot inspecteur bevorderd. In hun werk nemen deze personages bewust afstand van de domme, bevooroordeelde politieagenten, die graag in de traditionele detectiveverhalen opduiken, als ook van de geslepen en corrupte Amerikaanse hard-boiled cops. In de verhalen met Maigret, Bärlach en Beck in de hoofdrol krijgt de lezer relatief weinig elementen uit de police procedural, de dagelijkse routine van het monotone opzoekingwerk, voorgeschoteld. Wat in de werkelijkheid veelvuldig en noodgedwongen opduikt, is voor de lezer saai en daarom te vermijden.
Vrij zelden zijn misdaadverhalen gewijd aan de professionele activiteiten van een forensisch patholoog-anatoom, zoals Dr. John E. Thorndyke (R.A. Freeman, 1907), of een beambte van het openbaar ministerie: Mister John G. Reeder (E. Wallace, 1925). Behalve de detectives en rechercheurs duiken in het krimigenre ook af en toe advocaten op - bijvoorbeeld Perry Mason (E.S. Gardner, 1932) - of geheime agenten, zoals James Bond (I.L. Fleming, 1953) en George Smiley (J. Le Carré, 1961).
Uit de hoger genoemde literaire detectives en rechercheurs blijkt dat de Franse misdaadschrijvers in het algemeen meer voor personages uit het politiekorps kiezen (Lecoq, Maigret), terwijl in het Engelstalige taalgebied vaker de particuliere detective of de amateurdetective (Holmes, Brown, Egg, Wimsey, Marple) op de voorgrond treedt. Blijkbaar maakt de in Engeland populaire en als literatuurfiguur geliefde beambte van Scotland Yard een uitvoerige beschrijving en waardering van het politiewerk overvloedig. Volgens een onderzoek van Martin Pollack in 1981 zouden ook historische en politieke factoren de keuze van het beroep bij literaire speurders beïnvloed hebben. Zo hebben de Oostenrijkse misdaadschrijvers in de jaren dertig en veertig van de twintigste eeuw een uitgesproken voorkeur voor de privé- of hobbydetective, die het politiewerk op de een of andere wijze ondersteunt, terwijl de Duitse krimi-auteurs de jacht op misdadigers bijna uitsluitend aan het politieorgaan overlaten. De nazi-autoriteiten waren van mening dat alleen de politie in staat was om misdaden op te lossen. Dit is trouwens ook de reden waarom de onderzoeker in de detectiveliteratuur van de jaren dertig en veertig geen kleine ambtenaar is, maar de chef van de recherche (de zogenaamde Leiter der Mordkommission). In de hedendaagse Duitse tv-krimi's is deze figuur nog steeds goed vertegenwoordigd.
| |
Logica
In het krimigenre moet het hoofdpersonage een misdaad oplossen. De auteur beschikt over een grote vrijheid bij het invullen van het beroep van dit personage, en vooral bij de werkwijze. Uit onderzoek van de belangrijkste misdaadliteratuur van de 20e eeuw blijkt dat het hoofdpersonage over drie methoden beschikt. De sleutel van het professionele succes is logica en ratio, brutaal geweld of psychologie en mensenkennis. Het is logisch dat deze werkwijze situatiegebonden is en dat bijgevolg ook mengvormen tot stand kunnen komen.
De klassieke onderzoeker brengt een complexe zaak tot een goed einde dankzij een gezonde portie logica en ratio. Als geen ander maakt hij het verwarrende heterogene homogeen, brengt hij het schijnbaar niet passende in een mogelijke, logische samenhang en maakt hij het web van kennis uiteindelijk doorschijnbaar. De traditionele rechercheur of detective gaat op zoek naar feiten, combineert raadsels en deeloplossingen. Steeds opnieuw onderzoekt hij het alibi van de verdachte personen of de getuigen. Daarna stelt hij een overzichtelijke tabel met namen, tijdstippen en verblijfplaatsen van alle betrokkenen op, die hem later een antwoord geeft op de essentiële vragen naar het wie, wanneer en waar van de misdaad. Uiteindelijk leiden observaties en bewijsmateriaal tot de oplossing van het raadsel. Omdat dit detectivetype vaak beschreven wordt vanuit zijn zetel in de privéwoning, wordt hij in de secundaire literatuur ook ‘armchair detective’ genoemd. Dergelijk analytisch werk verrichten Dupin, Cuff, Holmes, Rouletabille, Thorndyke, Poirot, French, Wimsey, Egg, Bonaparte, Vance, Mason, Fell en Wolfe.
In het verhaal The Murders in the Rue Morgue - voor de literatuurwetenschap het begin van het misdaadgenre - legt Dupin met het analytische vermogen van de detection het dossier L'Espanaye uit en suggereert het rationeel oplosbare probleem als quasi-realistische gebeurtenis. Het resultaat, de psyche van de dader en het motief maken echter nauwelijks een indruk op hem. In The Mystery of Marie Rogêt is er zelfs geen zoektocht naar sporen zichtbaar. Door analyse van krantenknipsels en een zuiver rationeel denkproces onderzoekt Dupin de moord die in New York begaan is. Hij stelt slechts één oplossingsvariante voor. Bovendien legt Poe's detective een gouden regel bij het opzoekwerk van moord of doodslag vast: Het onderzoek beperkt zich niet tot dat, wat het dichtst bij de zaak ligt, de waarheid wordt via omwegen, schijnbaar irrelevante omstandigheden gevonden.
Illustratie bij The Murders in the Rue Morgue van Edgar Allan Poe
| |
| |
In de secundaire literatuur wordt Holmes beschouwd als Dupins eerste legitieme, beroemdste en spreekwoordelijke opvolger. Ook al lijken ze zoals vader en zoon op elkaar; bij Conan Doyles detective is in het onderzoek naar bedrog, diefstal, chantage, wraak of moord een duidelijkere methode zichtbaar. In een gesprek over vroegere zaken en hun analyse scoort Holmes met scherpzinnige opmerkingen en kijkt zijn hulpje Watson bewonderend toe. Nadat een klant zich gemeld heeft en over een misdaad verslag heeft uitgebracht, wordt bewijsmateriaal aangebracht. Watson interpreteert deze gegevens foutief. Holmes gaat naar de plaats van de misdaad en concentreert zich op mogelijke sporen. Een detective (ook krant, een benadeelde of Holmes zelf) stelt een foute oplossing voor. Het belangrijkste werk doet Holmes vanuit zijn stoel (vgl. armchair detective). De tussentijd wordt opgevuld met gedachten van Watson, die nauwelijks begrijpt waarover het gaat. Holmes groepeert feiten, zonder een definitief besluit te nemen. Om de (bijna altijd onverwachte) oplossing te kunnen formuleren, is zeer vaak een moordaanslag, die iemand van plan is, nodig. Als particuliere detective observeert Holmes precies, analyseert en combineert de feiten. Door het deductieve proces, waarbij het speciale en afzonderlijke van het algemene worden afgeleid, als ook door de eenvoudige samenhang van oorzaak en gevolg, slaagt Holmes erin zijn zaak succesvol af te handelen. Soms moet hij ook toegeven dat niets meer bedriegt dan een naakt feit.
Poirot verlangt naar een strenge puzzel vol feiten, omdat hij overtuigd is van zijn ‘kleine, grijze cellen’. Hij is ervan overtuigd dat zijn hersenen vlekkeloos functioneren en dat siert hem ook. Agatha Christies detective gaat op zoek naar de waarheid volgens het motto: De waarheid is - ook als die op het einde van de roman nog zo onwaarschijnlijk schijnt - datgene wat overblijft, als al het onmogelijke uitgeschakeld wordt. Zoals Conan Doyles held bezoekt Poirot de plaats van de misdaad, houdt rekening met al het bewijsmateriaal en lost het raadsel met behulp van een logisch denkproces op.
| |
Geweld
Tijdens het opzoekingwerk van de hard-boiled rechercheur zijn geweld en brutaliteit vaste waarden. In de misdaadliteratuur die in de grootstad speelt, vertrouwt de (Amerikaanse) ‘tough guy detective’ in de eerste plaats op het gezond verstand, probeert greep te krijgen op de ideologie en het doel van de misdadiger en gebruikt zonodig fysiek geweld tot hij de identiteit van de dader kent. Een dergelijk personage heeft veel kenmerken van het amorele gangstertype en de koele cynicus. De klassieke rechercheur onderscheidt zich op vele vlakken van de moderne hardboiled-variant. Zo handelt de ‘harde’ rechercheur meer en reflecteert hij minder. Hij staat vaak tegenover enkele gewelddadige criminelen en moet - afhankelijk of het om een politieagent, advocaat of een detective gaat - ‘één’ of ‘de’ juiste moordenaar vinden, zodat hij zijn cliënt of zichzelf kan helpen. Hij gaat een harde en soms onfaire strijd ‘in het donker’ aan en weet dat iedereen tegen hem is. Terwijl de klassieke rechercheur de wereld vooral uit vogelperspectief ziet en aan de lezer een zwart-wit-tekening presenteert (de wrede misdadiger versus de goede detective) staat de hard-boiled speurder niet automatisch boven zijn sluwe tegenspeler of cliënt. Hij is niet zoals de traditionele detective een buitenstaander; maar gelijktijdig subject en object.
Deze karakterisering toont aan dat het bij de klassieke speurder en de hard-boiled detective grotendeels om verschillende werkmethodes gaat. Het noodzakelijke logische denken staat tegenover het rauwe geweld. Het zou echter foutief zijn te ontkennen dat de rationele denker in bepaalde situaties ook een beroep moet doen op gewelddadige methodes en de harde detective bij delicate onderhandelingen op een rationele aanpak van de problematiek aangewezen is.
De populairste hard-boiled personages zijn Continental OP, Marlowe, Hammer en Bond. De Continental OP is een operative agent van de fictieve Continental Detective Agency. In opdracht van zijn baas, de zogenaamde Old Man, vertoeft de naamloze privédetective in de grijze zones van een wereld, waarin de misdaad zegeviert. Zijn motieven hebben een idealistisch karakter en blijven raadselachtig. Hij kan geduid worden als de moderne versie van de arbeider uit het tijdperk van de klassenstrijd.
Marlowe geldt als prototype van de ‘hardgekookte’ cop. Als detective strijdt Chandlers held in corrupte kringen en veracht daarbij de rijke klasse, omdat ze niet eerlijk zijn. Marlowe is een loser (hij heeft geen geld), een man van eer en ‘de beste mens op de wereld’.
In de verhalen rond de ‘negatieve’ detective Hammer, die op zeer kleine schaal sex and crime mengt, wordt de methode van de detection vervangen door de voorstelling van de ‘definitieve vernietiging’ van de a-priori schuldige maffia. Niet door het vermogen van een geniaal intellect maar door brutaal gedrag kan Hammer de dader overmeesteren.
Ook Bond 007wil koelbloedig reageren, want de dubbele nul geeft hem het recht te doden. Zijn brutale tegenstanders stammen niet uit brave families of beroepsklassen zoals in de detectiveliteratuur van Agatha Christie, maar uit naties of sociale groepen, die het machtsverlies van het Britse wereldrijk na de Tweede Wereldoorlog symboliseren. Hierbij vertegenwoordigt de geheime agent de westelijke (Angelsaksische) samenleving. Met zijn strijd tegen Duitsers, Joden, Russen, zwarten en Aziaten heeft de Britse agent bovendien enkele fascistische trekjes.
| |
Psychologie
Een derde groep rechercheurs lost moordzaken op met behulp van een grote portie psychologie en mensenkennis. Het klopt dat men van een literaire rechercheur niet mag verwachten dat hij raadselachtige misdaden uitsluitend met behulp van zijn intellectuele capaciteiten of door gewelddadig optreden weet op te lossen. Hij moet ook intuïtie en sociale ervaringen als hulpmiddel gebruiken. Reeds het prototype van de methodische denker, Dupin, heeft bij zijn onderzoekingen soms de schijn van een methode, die niet louter op reflectie berust. Soms benadert de amateur-detective, zoals in het verhaal The purloined Letter, het te onderzoeken
| |
| |
Gilbert Keith Chesterton
object zelfs met intuïtie. Hij probeert in de psyche van de dader door te dringen en zijn denkwereld te begrijpen of over te nemen. Zo komt hij tot de conclusie dat een intelligente dader een belangrijke brief niet op een veilige, verborgen plaats zal wegstoppen, maar op een goed zichtbare schrijftafel tussen andere brieven, want daar zoekt niemand. Deze methode van de ‘intellectuele identificatie met de tegenstander’ wordt later een vast gegeven in tal van (traditionele) misdaadverhalen. Verder zijn bij het onderzoek ook experiment, genuanceerd psychologische gevoel en mensenkennis noodzakelijk, zodat ook datgene wat achter de zaak verscholen ligt, ontdekt wordt. De voor de traditionele onderzoeker noodzakelijk deductie wordt vervangen door de inductie, dit is de wetenschappelijke methode, waarbij men vanuit de bijzondere zaak vertrekt om naar het algemene, het wetmatige te komen. Zo rechercheren Lecoq, Brown, Reeder, Marple, Small, Dalgliesh, Maigret, Bärlach en Beck.
Het prototype voor de intuïtieve methode is de priester-detective Father Brown, die heel bewust als tegenpool van Conan Doyles detective opgebouwd is. Hij geldt als ‘anti-detective’, als ‘anti-held’. De gedachte dat ieder mens een mogelijke dader is, leidt Brown ertoe als specialist in het voorkomen van misdaden actief te zijn. Als hem dat niet lukt, wordt de zoektocht naar de schuldige een aanvulling bij zijn priester-activiteiten. In tegenstelling tot Dupin en Holmes beschouwt Brown het oplossen van criminaliteit niet als ‘een wetenschap’. Omdat hij nauwelijks geïnteresseerd is in de aardse rechtvaardigheid, neemt hij bewust afstand van het doorzichtige van de misdaad, waarmee hij door toeval geconfronteerd wordt. Hij overschrijdt de grenzen van de ervaring en het bewustzijn en confronteert zijn gelovige gemeenschap (dus ook de lezer) met een hoger, goddelijk verstand. Dat hij bij zijn recherches eerst de schijn moet doorprikken om uiteindelijk de motieven en daden te (h)erkennen, is voor hem een afspiegeling van Gods inzicht in natuur en menselijke handelingen. Zijn onthullingen zijn echter ook gebouwd op observatie, analyse en conclusie. In Chestertons oeuvre vervangen mensenliefde en ‘liberaal christendom’ de ‘onthullingsdrang’ van de klassieke detectiveliteratuur. Het is dan ook logisch dat de arrestatie van de schuldige gelijktijdig de ontmaskering van een bepaalde levensinstelling betekent.
De amateur-detective Marple lost haar misdaden op door scherpzinnige conclusies en intuïtie. Meestal vindt Christies personage de eerste indicatie op de dader omdat ze verschillende mensentypes kent, relevante gelijkenissen weet te vergelijken en op het einde teruggrijpt naar gelijkaardige zaken uit het verleden.
Rabbi Small zoekt niet alleen naar zij, die wetten hebben overtreden, hij gaat ook in op verschillende religieuze aspecten. Zo spreekt hij over het leven van de Joodse gemeenschap in New England, over de talmud en over de oude tradities in de synagoge en de familie. Zoals Father Brown wil hij de gelovigen voor het ‘kwade’ en sluimerend gevaar (de verdachten) beschermen. Tijdens het onderzoek interesseert de geestelijke zich weinig voor de dader en zijn motieven - wat voor de traditionele psychologische krimi typisch is - maar voor de gevolgen van de daad en de reactie van maatschappelijke groepen. Terecht geldt Small in de secundaire literatuur als ‘fanaticus van de waarheid’ en niet (zoals de klassieke speurder) als ‘fanaticus van het denken’.
Belgiës bekendste literaire speurder, Maigret, vertrouwt tijdens zijn speurwerk hoofdzakelijk op intuïtie. Zoals Holmes gaat hij naar de plaats van de misdaad, neemt het milieu in zich op, zuigt als het ware de dagelijkse rituelen zoals stemming, reuken, geluiden, woorden en blikken van mensen op. Hij gaat helemaal op in deze miniwerelden, om de oorzaken die tot de misdaad behoren of tot hem geleid hebben, te begrijpen. Zoals Brown
probeert hij in de huid van de gesprekspartner te kruipen en wordt uiteindelijk de andere. Uit de studie van de gewoontes en leefwijze trekt hij belangrijke besluiten. In gesprekken, die in tegenstelling tot Poirot en Lord Wimsey uit vrij korte zinnen bestaan, en vaak (filosofische) vragen bevatten zoals ‘Wat is je ziekte?’, ‘Wat vertegenwoordigt jouw menselijkheid?’ of ‘Wie ben je als je naakt bent?’, probeert Maigret een beeld van de dader of het slachtoffer te maken. Deze gesprekken leiden tot het motief (haat, liefde, bezitsdrang) en later tot de dader. Maigret zondert zich af, maakt met behulp van de intuïtieve methode de zaak langzaam doorzichtig en reconstrueert de tijd, die direct aan de moord is voorafgegaan. Hij vermoedt wie de schuldige is, heeft echter nog bewijzen nodig voor de bevestiging van zijn vermoeden. Uiteindelijk wordt Maigret in zijn bureau aan de Quai des Orfèvres met de hoofdverdachte geconfronteerd.
Deze werkmethode toont, dat niet de misdaad (met oplossing) het hoofdthema is, maar de mens en vooral de atmosfeer, waarin hij zich beweegt. Daarom kan Maigret enerzijds het strafwetboek af en toe negeren om de ‘flexibiliteit van tussenmenselijke relaties’ mogelijk te maken en anderzijds sociale en psychische factoren, die crimineel handelen
| |
| |
bepalen, opsporen. Maigret is meer dan een rechercheur. Hij is ook socioloog, arts, therapeut en priester, die vol begrip naar de biecht van de schuldigen luistert. Daarenboven is hij de incarnatie van een dubbel verlangen: het verlangen naar een vader en naar (de afwezige) God. Omdat iedereen naar het motto ‘zijn is lijden en lijden is zijn’ een deel van de collectieve schuld draagt, bevestigen bijna alle Maigret-verhalen het schuldgevoel en overheerst de angst de handeling. Van alle literaire detectives is Maigret ongetwijfeld de meest menselijke. Hij is een ‘goed kind’, een ‘vrij en goed’ personage, omdat hij meelijdt en de ‘ontblote’ mens aanvaardt, hem steeds opnieuw moed inspreekt of de juiste richting in het leven aanwijst. Zijn taak bestaat erin het masker van de bourgeoisie, de onschuldige ‘petites gens’ en de aristocratie af te nemen.
In de misdaadliteratuur rond Beck krijgt de lezer behalve de traditionele spanning nog een uitvoerig maatschappijkritisch betoog. De onderzoeker wordt geconfronteerd met randverschijnselen van de Zweedse sociale maatschappij. Het is dan ook logisch dat de speurder en zijn team meer zieke dan slechte mensen ontmoeten. Aan het einde van de roman komt de verontrustende waarheid aan het licht: De ontmaskerde dader is een gewoon mens, alleen ongelukkig en contactarm. In werkelijkheid is hij het slachtoffer van de maatschappij.
| |
Constanten
Afgezien van de verschillende werkmethodes hebben de literaire detectives en rechercheurs ook enkele gemeenschappelijke functies en kenmerken.
De hoofdfiguur kijkt door de wereld en gaat hierbij van zijn wetmatigheid uit. De rationele en analytische denker beschouwt de wereld en haar raadsels als ‘potentieel verstandig verklaarbaar’ en verklaart alle veranderingen in de geordende kosmos volgens het principe van oorzaak en gevolg (vgl. Holmes). Ook de onderzoeker, die gebruik maakt van de psychologische methode of (zoals in de Amerikaanse hard-boiled literatuur) op ervaringen bouwt, aanvaardt de wetmatigheid van de wereld. Wie psychologische wetten formuleert, gaat ervan uit dat de psyche van de mensen constanten bevat, bepaald door situatie, beroep of antropologische constanten. Wie op ervaringen bouwt, gaat van herhaalbare processen en wetmatigheden van de wereld uit.
De onderzoeker zet de theorie om in praktijk. Hij moet zowel oplossingswegen kennen als moed en kracht hebben. De logische rechercheur kiest vooral voor het theoretische, terwijl de hard-boiled en de intuïtief handelende onderzoeker meer waarde hecht
Omslagtekening door Frederic Dorr Steele voor The Empty House van Arthur Conan Doyle
aan het praktische. Soms blijkt de theorie of de omzetting ervan in de praktijk als niet correct. Dan gaat de rechercheur van fouten uit en wordt zelfs de verkeerde schuldige ontmaskerd. Volgens de theoretici Pierre Boileau en Thomas Narcejac is de politieagent meer ‘handwerker’, die zijn intuïtie volgt, terwijl de detective eerder de eigenschappen van een ‘geleerd mens’ heeft.
De keuze van de methode (ratio, geweld, intuïtie) zegt ook iets over de geestelijke relatie van de speurder met de wereld. Dupin heeft fantastische, macabere trekjes van de burgerlijke wereld van de 19e en 20e eeuw, vooral het ‘décadent’ van de jaren veertig van de 20e eeuw, wat bijvoorbeeld tot uiting komt in zijn artificieel verduisterde woning. Holmes daarentegen manifesteert zich als een ‘kind van het natuurwetenschappelijke-positivistische tijdperk’ en symboliseert gelijktijdig de ‘sportman’ en de ‘Empire-Builder’ van de jaren tachtig en negentig van dezelfde eeuw. Het is geen toeval dat Dupins en Holmes' (belangrijkste) opvolgers Engelsen zijn, omdat hun mengeling van zakelijkheid en kritische afstand beantwoordt aan het Angelsaksische karakter.
De ‘harde’ speurder is het product van een onrustige, Amerikaanse maatschappij, die niet opgewassen is tegen Albert Einsteins relativiteitstheorie en de economische crisis in de wereld. Gevolgen zijn toenemende misdaad, de corruptie bij de politie en de macht van de maffia. Aanleiding voor de spionageroman is de Koude Oorlog. Ook de intuïtief handelende rechercheur heeft een duidelijke relatie met de wereld. Omdat zijn vrijheid echter door voorschriften of door eigenwijze en overgevoelige chefs beperkt wordt, sturen vooral persoonlijke eigenschappen zijn denken en handelen. Een gevolg van de kleinburgerlijke afkomst van Maigret bijvoorbeeld is het gezonde mensenverstand en eigenheid.
De speurder wil de orde, die door moord of doodslag verstoord is, opnieuw herstellen. Een gelukkig einde van het maatschappelijke sprookje over de overwinning van de rechtvaardigheid over het kwade en de verzoening van de schuld is pas mogelijk als de schuldige ook definitief uit de maatschappij verwijderd is. Normaliter wordt de gearresteerde dader op het einde van de roman toevertrouwd aan de justitie zodat het recht en het veiligheidsgevoel in de maatschappij opnieuw hersteld kunnen worden. In andere gevallen wordt er een beroep gedaan op een hogere rechtvaardigheid, wanneer de dader bij een auto-ongeval om het leven komt - zoals bijvoorbeeld in Agatha Christies Crooked House (1949) -, zelfmoord pleegt - vaak in Sayers' detectiveliteratuur en in de ‘harde’ krimi's -, naar een ander continent vlucht of in een psychiatrische instelling terecht komt.
De klassieke rechercheur wil als een soort rechtvaardige God optreden, of zoals Gilbert Keith Chesterton terecht formuleert als ‘agent van sociale rechtvaardigheid’ de ‘voorposten van de maatschappij’ beschermen. Opdat zijn overwinning grote indruk op de lezer zou maken, brengt de speurder (bijvoorbeeld Poirot) op het einde van de roman alle verdachte personen samen om voor hen in een indrukwekkende toespraak het verloop van het onderzoek bekend te maken, de dader te ontmaskeren en uiteindelijk ook te arresteren.
Ook in de psychologische krimi's wordt de orde na de identificatie van de dader hersteld. Toch is er nauwelijks een overwinningsgevoel bij de protagonist te bespeuren. Hij voelt zich als mens neergeslagen, hulpeloos, schuldig, verantwoordelijk. Als onderzoeker twijfelt hij aan de zin van zijn werk, omdat altijd opnieuw duidelijk wordt, dat de wereld ook na de arrestatie van de dader en de daaropvolgende veroordeling niet beter zal worden. Dit gevoel wordt nog duidelijk als het hoofdpersonage regelmatig in verhalen of romans opduikt.
Alleen de Amerikaanse detective - soms rechter, jury en beul in één persoon -
| |
| |
kan afstand nemen van de overwinning van de rechtvaardigheid. Als bijvoorbeeld Marlowe de naam van zijn cliënt niet kan of wil bekendmaken, beantwoordt dit open einde aan het chaotische karakter van de werkelijkheid. In tegenstelling tot de andere types zweert de harde speurder in geen geval de bijbelse methode van ‘oog om oog, tand om tand’ af. In tal van Amerikaanse krimi's neemt het slachtoffer of een vriend/familielid van het slachtoffer het recht zelf in handen.
De onderzoeker is een buitenstaander. Iemand, die raadsels oplost en hiermee gelijktijdig de doorschijnbaarheid van de wereld toont, heeft absoluut afstand nodig. Bij het rechercheren gaat de outsider-detective of (in de Amerikaanse krimi's) ‘lonesome hero’ zijn eigen weg, doordat hij bijvoorbeeld niet ingaat op de raadgevingen van zijn assistenten, collega's of chef. In het privéleven komt zijn excentriciteit hoofdzakelijk in zijn randpositie binnen de maatschappij tot uiting. Zo leidt Holmes een eenzaam bestaan, neemt Brown als priester een speciale plaats in, zet Poirot zich als Belg van de Angelsaksische omgeving af, is Peter Death Bredon Wimsey lid van de adel (‘15e hertog van Denver’).
Bovendien zijn de hoofdpersonages meestal celibatair. Indien vrouwen toch optreden, zijn ze arme, hulpeloze slachtoffers (Dupin, Holmes) of beantwoorden ze aan bestaande clichés. De enige functie van Mason's secretaresse, Della Street, bijvoorbeeld bestaat erin met vrouwelijke charme de eerder ‘duistere overmacht van de juridische mannelijke wereld’ te verlichten. Hoewel Marlowe niet onverschillig staat tegenover vrouwen, wil hij geen vaste relatie, omdat zijn persoonlijkheid (eenzaam, arm, gevaarlijk) een huwelijk niet mogelijk maakt. Slechts weinig literaire rechercheurs zijn gehuwd of leiden een gestructureerd familieleven, zoals Wimsey, Bonaparte, Maigret en Beck.
Verder valt ook op dat veel literaire speurders originele of zeldzame karaktereigenschappen, gewoontes of trekjes hebben. Terwijl Cuff van rozen houdt, rookt Holmes pijp, speelt viool, kweekt bijen en heeft af en toe een hoeveelheid morfine nodig. Poirot draagt te enge schoenen en drinkt graag chocolademelk. Wimsey is een liefhebber van literatuur en kunst. Bonaparte draagt graag zijden hemden. Maigrets optreden gaat gepaard met pijp, hoed, mantel. Marple breit, drinkt thee. Wolfe is een kenner van orchideeën. Marlowe rookt en drinkt veel. Beck rookt, draagt hoofdzakelijk regenmantels. Met dergelijke excentrieke kenmerken en menselijke ondertonen (Brown, Maigret, Small) wil de auteur in plaats van een ‘denkmachine’ een onvergetelijke figuur in de wereld plaatsen en de lezer een innige, privé vertrouwelijkheid met een goede, oude kennis suggereren. Daarom beschikken speurders zoals Dupin, Wimsey, Bonaparte, Maigret en Marlowe ook over een korte biografie of wordt de lezer (zoals in Conan Doyles Holmes-verhalen) over de verschillende stappen in de carrière van het hoofdpersonage geïnformeerd, zodat levendige momentopnames ontstaan. Bovendien zijn vele hoofdpersonages gebaseerd op bestaande personen. Cuff gelijkt op de beroemde Scotland-Yard-inspecteur Whicher. Holmes is gebaseerd op Dr. Joseph Bell, Conan Doyles chemieleraar en professor. Bonaparte is geïnspireerd op een vriend van Upfield. Het voorbeeld van Brown is de Ierse jezuïet John O'Connor. Gardner ontwerpt in zijn held Mason een zelfportret.
Ongeacht het figurenconcept dat op bestaande personen berust en de weergave van de tijd (Lecoq bijvoorbeeld leeft in de eerste jaren na de Franse Revolutie) of de woonen werkplaats (Dupin in de Parijse ‘Rue Dunôt 33’, Holmes in de Londense ‘Baker Street 221 B’, Maigret aan de Parijse ‘Quai des Orfèvres 36’, Wolfe in New York, ‘West 35th Street’) gaat het bij deze protagonisten om de ‘overdrijving van het mogelijke’, d.w.z. fantasievolle producten die zeer dicht bij de werkelijkheid komen.
Het hoofdpersonage heeft vaak een sympathieke, meevoelende, maar domme en naïeve helper (assistent). Deze ‘grote naïeveling’ is een privé vriend, een collega of assistent van de speurder. De eerste oppervlakkige assistent in de geschiedenis van de moderne misdaadliteratuur is Dupins anonieme vriend. Hij vertolkt in de gedaante van de ik-verteller en als ‘normaal begaafde persoon’ de gedachtegang van de onderzochte materie, die bij de lezer als vrij onwaarschijnlijk overkomt. Ook Watson staat tussen de privé-detective, die boven hem staat, en de ‘slimmere’ lezer. Hij vertaalt Holmes' spitsvondigheden in de taal van de lezer, luistert vol bewondering, interpreteert de nieuwe gegevens (meestal) fout en vat feiten samen zonder definitieve besluiten te nemen. In tegenstelling tot zijn voorganger manifesteert Watson zich als ‘solide, nuchtere en doorsnee-Engelsman’ en heeft hij een rationelere relatie met de speurder. Het is geen toeval dat Dupin en zijn vriend elkaar in een antiquariaat hebben leren kennen, Holmes en Watson daarentegen in een laboratorium. Varianten van Holmes' helper zijn Butler Bunter (voor Wimsey), Dr. Christopher Jervis (voor Thorndyke) en Captain Hastings, die zich door zijn middelmatige intelligentie en zijn Britse (continentaal-Europese) mentaliteit van de Europese mentaliteit van Poirot onderscheidt. Verder staat de Gentleman-misdadiger Flambeau aan de zijde van de geestelijke Brown en helpt Rampole de amateur-detective Fell. De eigenaar van een detectivebureau,
Paul Drake, en Archie Goodwin doen het kleine werk (leg-work) voor Mason en Wolfe.
In de hard-boiled-literatuur is een als verteller optredende vriend van de detective, die diens voorsprong voor de lezer vertaalt, niet noodzakelijk: De speurder is niet langer een soevereine figuur, omdat de handeling zelf alle informatie meedeelt.
Met deze gemeenschappelijke karakteristieken creëren de misdaadschrijvers een originele en rijke constante in het misdaadgenre, zodat een boeiend personage - ondanks alle tegenslagen en persoonlijke beperkingen - erin slaagt een complex opgebouwd en avontuurlijke raadsel op de meest verrassende wijze op te lossen. Voor de lezer is dit gelijktijdig spannend en ontspannend.
|
|