| |
| |
| |
Waalse kunstenaars
Hugo Brutin
Beeldende Kunst in Wallonië (en Brussel)
Dat het Kunsttijdschrift Vlaanderen een themanummer wijdt aan Wallonië op cultureel vlak en naderhand ook een beetje aan Brussel, dat vaak een eindpunt of een beslissende springplank was en nog steeds is, lijkt naar ons gevoel een bijzonder fijn initiatief te zijn, een handdruk aan een buur die al sinds jaren de allure van een verre buitenlander heeft verworven, die inderdaad verder vertoeft dan de grenzen zouden kunnen doen denken. Dat dateert niet van vandaag. Wij herinneren ons in dat verband de ietwat beschamende afspraak dat toen wij in de jaren tachtig lid waren van de aankoopcommissie van de Vlaamse gemeenschap de vereisten voor het verwerven van werk van kunstenaars die behoorden tot het Franstalige regime even streng zoniet strenger waren dan die ten aanzien van buitenlanders. Zo was het omzeggens onmogelijk om werk aan te kopen van Roger Somville of van Charles Szymkowicz hoezeer zij ook een eigen visie vertegenwoordigden en niet minder belangrijk waren in de beeldtaal van dat ogenblik. Een van de vereisten voor aankoop van werk van buitenlanders was immers dat de kunstenaar werk creëerde dat afweek van wat in Vlaanderen op dat ogenblik voorhanden was. Sommige Brusselse kunstenaars die naar hun gevoel nauwelijks of helemaal niet aan de bak kwamen in de aankoopcommissie van de overkant hebben dan meteen het probleem omzeild door te kiezen voor het Nederlandstalige regime. Jeanne Portenart bijvoorbeeld was Franssprekend maar behoorde tot de Nederlandstalige rol en kwam aldus in aanmerking voor steun of aankoop.
Dit om maar te stellen dat het begrip Waalse of Franstalige kunstenaars alhier lange tijd ietwat vaag was en dat nog steeds in ruime mate is, zodat zelfs mensen die op een of andere manier enige belangstelling koesteren voor de beeldende kunsten omzeggens totaal onwetend zijn omtrent wat aan de
Roger Somville, La Lumière bleue, 1998, schilderij, acryl op doek, 72 × 93 cm.
Christian Leroy, Knaap, 1984, beeldhouwwerk, brons, h 65 cm.
andere kant van de taalgrens gebeurt. De komst van het Mac's in Le Grand Hornu en van enkele recente tentoonstellingen vangt die lacune ongetwijfeld een beetje op, maar onze kennis van een Waalse beeldende eigenheid blijft op dit ogenblik nog bijzonder beperkt. Ten onrechte. Dat hebben wij tijdens het schrijven van dit erg onvolmaakte en uitermate onvolledige benaderen van het onderwerp kunnen vaststellen.
| |
Waalse eigenheid
Vraag is of die Waalse eigenheid op het vlak van de beeldtaal wel echt bestaat en of zij niet gewoon - op enkele uitzonderingen na - deel uitmaakt van een Belgische beeldende identiteit. Misschien heeft Wallonië wel een eigen kijk gehad op wat wij omschrijven als expressionisme in de persoon van bijvoorbeeld Pierre Paulus die het harde menselijke bestaan in sombere tinten schilderde en alle verhoudingen in acht genomen Roger Somville die een soort sociaal realisme poneerde, deels vanuit zijn maatschappelijk engegament. Maar staat Somville niet een beetje alleen in zijn monumentaliteit, of anders geformuleerd, kan Somville niet in meerdere tendensen of stromingen worden ondergebracht, door het feit dat hij ze allemaal wat overstijgt in zijn universeel benaderen van de menselijke figuur?
Eigenlijk is het fenomeen van de in 1928 door Louis Buisseret gestichte kunstenaarsgroep Nervia zowat de enige poging om een uitgesproken Waalse stem te laten horen die zich als onderneming even kon laten gelden maar zich qua stijl, techniek en thematiek nauwelijks onderscheidde van wat daar rond gebeurde. De samen met Anto Carte, Leon Devos, Leon Navez en Taf Wallet gestichte groep waarbij later ook andere kunstenaars zoals Pierre Paulus, Rodolphe Strebelle en Franz Depooter aansloten wilde door een gemeenschappelijke kijk op het beeldende en een gelijksoortige techniek de esprit profond de l'art wallon verdedigen tegenover de hegemonie
| |
| |
van de Vlaamse kunst. Zij keken allen op naar beeldhouwer Victor Rousseau, toenmalig leraar en directeur van de Brusselse Academie, die, hoe paradoxaal dat ook mag klinken, het regionale de rug wilde toekeren om zich op internationaal niveau te manifesteren.
| |
Structuren
Dat was even terloops. Nog even terug nu naar het element subsidie en promotie van de kant van de gemeenschappen. Hoewel wij daarnet het onderscheid tussen de Vlaamse en de Franstalige gemeenschap op het vlak van de steun aan kunstenaars en het toekennen van werkbeurzen of de aankoop van kunstwerken aanhaalden, krijgen wij toch de indruk dat de Franse Gemeenschap de laatste jaren de achterstand ten aanzien van Vlaanderen aan het bijwerken is en dat enkele instrumenten of structuren - structures zegt men graag in het kennersmilieu - zijn ontstaan of gegroeid, die mogelijkheden creëren en beeldende creativiteit steunen. Terwijl tot voor enige jaren de subsidies voor werkbeurzen van de Franse gemeenschap ongeveer een tiende vertegenwoordigden van wat in Vlaanderen daaraan werd besteed, werden een kleine vijf jaren geleden belangrijke sommen voorzien voor het MAC's Musée des Arts Contemporains de la Communauté Wallonie-Bruxelles in Grand Hornu, voor de Fondation de la Tapisserie, des Arts du Tissu et des Arts Muraux in Doornik, het Centre de la Gravure et de l'Image Imprimée in La Louvière, het Musée de la Photographie in Charleroi en het Musée en plein air du Sart-Tilman in Luik.
Er zijn ook ogenblikken waarop het etiket Belgisch nog bestaat zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen Vlamingen en Franstaligen zoals de Europaprijs voor Schilderkunst van de Stad Oostende en de Prix de la Jeune Pienture Belge / Prijs voor Jonge Belgische Schilderkunst en tentoonstellingen in het PMMK, het Museum van de provincie West-Vlaanderen dat eigenlijk een museum voor Belgische kunst sinds het midden van de negentiende eeuw wil zijn en daarnaast ook in de twee Vlaamse musea voor hedendaagse kunst het Muhka in Antwerpen en het SMAK in Gent.
Georges Collignon, On the sunny side of the street, 1995, schilderij, olieverf op doek, 165 × 125 cm.
Zo wijdde het SMAK in de loop van 2003 een belangrijke tentoonstelling aan het ludieke en tevens maatschappijkritische beeldende en filmische oeuvre van Jacques Charlier die eerder ook al in het PMMK een indrukwekkende performance had mogen op touw zetten. Charlier is een uitzonderlijke figuur, een soort toonbeeld van het vrije Luikse prinsbisdom van weleer, dat nog in de geesten leeft en waar men anders was/is dan de anderen. Hij vertegenwoordigt ongetwijfeld de Franse spiritualiteit maar heeft tevens iets Belgisch zoals Broodthaers en Ensor en zoals trouwens, alle verhoudingen in acht genomen, Delvaux, Grard en Somville. Men moet daar onmiddellijk aan toevoegen dat die namen ook Europees zouden kunnen worden genoemd, zodat ergens de gedachte begint te groeien, dat ondanks enkele concrete verschillen of eigenheden, indien wij dat zo mogen formuleren, het bijna als een toeval mag worden beschouwd dat sommige kunstenaars Waal, Brusselaar of Vlaming zijn. Wij zijn er ons van bewust dat dit een gevaarlijke theorie is maar wie een kijkje neemt in een tentoonstelling van bijvoorbeeld hedendaagse Belgische kunst of van wat wij als constructivisme of als surrealisme omschrijven zal stellig niet meteen het onderscheid maken, behalve dan toch bij nader toezien in verband met het surreële omdat de namen die dat incarneren zoals (Armand Simon,) René Magritte en (de eerder symbolistische schilder) Paul Delvaux zo hoog verheven zijn en alles overkoepelend dat het regionale karakter vervalt om plaats te maken voor een nationale om niet te zeggen internationale uitstraling. De eerstgenoemde en onvoldoende gewaardeerde, Armand Simon, komt uit Henegouwen (Pâturages), de tweede, die in Lesssines werd geboren, was hoofdzakelijk Brusselaar, terwijl Delvaux, die
| |
| |
Jo Delahaut, La Somnolence, olie op doek z.j. [© Cera Foundation, Leuven]
in Antheit werd geboren, Brusselaar werd om later in West-Vlaanderen (Sint-ldesbald) terecht te komen en zo ook een beetje West-Vlaming te zijn. Er bestaat dus nog iets wat al dan niet bij benadering als beeldende kunst in België of gewoon als Belgische beeldende kunst kan worden omschreven ook al ben ik er mij bewust van dat het surrealisme hoofdzakelijk een Waalse zoniet Franstalige aangelegenheid is. Het begrip Waals en Brussels op het vlak van de beeldende kunst betekent daarnaast ook vaak hetzelfde. Men kan zich trouwens de vraag stellen of dit onderscheid wel wenselijk is. Zo kan men Jo Delahaut als een Waalse kunstenaar catalogeren. Het is echter niet onbelangrijk daarnaast te weten dat hij doceerde aan La Cambre Brussel, zijn gehele (artistieke) leven in Evere heeft gewoond en dat Evere trouwens een waardevolle verzameling van werken van Delahaut uit alle periodes van zijn creativiteit heeft bijeengebracht in een speciaal aan hem gewijde zaal in het gemeentehuis. Eind van de jaren veertig heeft de jonge en op beeldend vlak in hoge mate onderlegde schilder aangeknoopt met een vorm van constructivisme dat steeds meer werd uitgezuiverd en vergeestelijkt zowel op het vlak van de vormentaal als op dat van de kleur.
| |
Abstraheren en uitzuiveren
Constructivisme en geo-abstractie hadden al eens eerder, in de jaren twintig, een grote en terechte bijval gekend. Nu kwam een tweede golf die evenzeer, zoniet in hogere mate de Franstalige, als de Vlaamse kunstenaars heeft geboeid en geïnspireerd. In Brussel, in wat als Le Centre wordt omschreven en in het Luikse, dat steeds als een eiland heeft gefungeerd dat buiten en boven de rest staat, kent la mouvance een grote bijval zodat contacten groeien die wel eens uitmonden in een beweging zoals de enthousiaste in Henegouwen gestichte groep Art concret. Terloops mag worden aangestipt dat de abstractie, de klassieke abstractie vooral, hoofdzakelijk een Brusselse aangelegenheid is geweest.
Eerder nog dan die Art concret werd de groep Art Abstrait opgericht, namelijk in mei 1952. De stichters Burssens, Bury, Carrey, Collignon, Delahaut, Milo, Plomteux en Saverys waren vrienden geworden omwille van een gelijksoortige evolutie naar een vorm van abstraheren toe; zij organiseerden gezamenlijke tentoonstellingen ondermeer in het toenmalige Paleis voor Schone Kunsten in Brussel in 1953 en beklemtoonden naar aanleiding van die expositie dat hun engagement in de abstractie zowat hun enige onderlinge band was. Zij wilden geen school vormen. Onder hen bevonden zich Vlamingen, Walen en Brusselaars, oudere en jongere schilders. Anderen sloten zich naderhand bij de groep aan, ondermeer Kurt Lewy, Jean Rets, René Mels, Guy Vandenbranden.
Hoewel de abstractie in Wallonië een vruchtbare voedingsbodem heeft gevonden is zij duidelijk geen uitgesproken Franstalig fenomeen. Dat kan men ook vandaag de dag vaststellen, want in tegenstelling tot wat sommigen herhaaldelijk hebben gedacht en geponeerd blijft de abstractie tal van kunstenaars boeien en aanzetten tot vernieuwende creativiteit.
De in Vlaanderen welbekende en fel gewaardeerde Francis Dusépulchre was een van de protagonisten van ‘Art Concret’. Zijn kijk op het constructieve overstijgt eigenlijk dat wat men suggereert wanneer men het heeft over abstractie en constructivisme. Zijn doeken huldigen het schilderen onder zijn meest etherische vorm door hun monochroom karakter dat puur is en aristocratisch, vergeestelijkt, drager van subtiele spanningen. Dat schilderen wordt echter ook door iets sculpturaals benaderd, door een inkeping, een onderhuidse aanwezigheid die een tengere schaduw doet ontstaan, door een lijn die ruimtelijkheid suggereert en die ruimtelijkheid tegelijk beheerst. Het vaak (bewust) koele van een constructief ordenen van vlakken en geometrische figuren, van duidelijk omschreven en bijgevolg beheerste velden van kleur wordt hier overstegen door een harmonische ruimtelijkheid of anders gezegd door een ruimtelijke harmonie. In feite is de démarche van Dusépulchre een vorm van ontsnappen aan het eerder rigide karakter van een zoeken naar vormelijke contacten of contrasten en tevens een intens bevragen van de middelen en hun manier om zich in een gegeven (beeldende) ruimte te situeren.
Zo belanden wij als vanzelfsprekend
| |
| |
bij de luminositeit en het ruimtelijke van een schilder als Luc Herman en groeit bij deze kennismaking ook de gedachte dat de Waalse kunstenaars niet moeten onderdoen voor anderen, voor Brusselse en Vlaamse in casu. In diezelfde lijn kan men ook de meditatie omtrent kleur, drager en vormen van Michel Leonardi situeren en de chromatische poëzie en diepzinnige verfijning in het werk van Marc Angeli.
Ik glijd hierbij meer en meer naar de overtuiging dat onze - vrij breed bekeken - kennis van de inventiviteit en de belangrijkheid van de Waalse kunstenaars van nu en van gisteren dringend wat bijgeschaafd mag worden. Maar is dat uiteindelijk niet de bedoeling van een themanummer zoals dit?
In een soortgelijke sfeer van etherische picturaliteit bevinden zich de doeken van Patricia Dopchie die te maken heeft met een subtiel verglijden van kleuren, een suggestieve non-figuratie en sensualiteit van een hoog niveau. Hier kan ook gerefereerd worden aan het werk van Bernard Gaube, Eric Fourez, Jean-Michel François, die weliswaar erg van elkaar verschillen op het vlak van de gebruikte technieken en de benadering. Toch hebben zij ondermeer met elkaar gemeen dat zij hun beeldende wereld als iets breekbaars ontvouwen die alle grenzen tussen figuratie en abstractie overstijgt. Waar laatstgenoemde kracht en orde op de voorgrond plaatst, veegt de tweede herkenbare tekens of zinspelingen weg, omhult hij alles in een lichtende nevel van koloriet zoals Herman Van Nazareth ooit deed, terwijl de schilderijen van Bernard Gaube aanwezigheden suggereren, iets lijken aan te kondigen, het schilderen op zichzelf bevragen en confronteren met wat niet uitgesproken is.
Meteen dringen zich nog drie andere namen op die behoren tot dezelfde generatie en de schilderkunst beoefenen als een hoogstpersoonlijke daad van bevestiging waarin de eigen tastbare en evenzeer geestelijke realiteit voedingsbodem zijn voor een schilderen dat boven en buiten alle tendensen en -ismen verheven is. Het zijn allen kunstenaars die op dit ogenblik nu vrij actief zijn en herhaaldelijk in galeries, ook in Vlaamse, met een behoorlijke bijval tentoonstellen.
Enkele jaren geleden was Jean-Michel
Jacques Charlier, Arno, diptiek, olie op doek, 2003
[© Cera Foundation, Leuven]
François trouwens samen met Ann Veronica Janssens een van de meest geprezen kunstenaars van de Biënnale van Venetië waar zoals bekend om de beurt de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschap hun eigen kunstenaars presenteren. De Franstalige inbreng moet hier zeker niet onderdoen voor de Vlaamse. Integendeel. De Franstalige inzendingen getuigen in ieder geval minder van vriendjespolitiek en gebrek aan verbeelding dan in onze regionen. In Vlaanderen worden wij naar aanleiding van belangrijke buitenlandse of prestigetentoonstellingen te vaak met dezelfde kunstenaars geconfronteerd. Dat is zeker niet te wijten aan een gebrek aan waardevolle en vernieuwende kunstenaars alhier. Waaraan dan wel? De tentoonstelling die in het voorjaar in het Muhka Antwerpen plaats had onder het curatorschap van ondermeer Guillaume Bijl heeft daar wel enige verandering in gebracht. Eerlijkheidshalve dient gezegd dat het er wel ging om een kijk op de kunst in België in de jaren negentig (van vorige eeuw uiteraard).
| |
Expressionisme
De indruk wordt wel eens gewekt dat in vergelijking met Vlaanderen het expressionisme geen succesformule was in Wallonië. Dat betekent echter niet dat het niet bestond. Integendeel. Het wordt echter wel in een adem vermeld en deels vereenzelvigd met een vorm van sociaal realisme.
Enkele namen: Auguste Mambour, aan wie vorig jaar een belangrijke retrospectieve in Luik werd gewijd, die heel wat inspiratie heeft geput uit zijn langdurig verblijf in het toenmalige Belgisch Kongo en later eerder surrealistische accenten hanteerde, Charles Counhaye, Marcel Caron, Edgard Scouflaire, Pierre Paulus, Robert Crommelynck, Jean Leroy, Adrien Dupagne, Jacques Ochs, Roger Somville en Edmond Dubrunfaut. Omtrent de laatste twee heeft men het ook wel eens over réalisme humanitaire’.
Wie het over Waals expressionisme heeft, komt wel heel dicht bij de Nervia groep die sommige critici lang niet alleen als een reactie ten aanzien van het Latemfenomeen willen aanzien, maar eerder als een uiting van diep doorvoeld humanisme. Men zou in zekere mate kunnen stellen dat het Waalse expressionisme meer een vergeestelijkte vorm van engagement is, terwijl in Vlaanderen de vormentaal meer op de voorgrond gleed. Zo is Pierre Paulus de schilder van Le Pays noir en wordt zijn dramatische en sombere uitbeelding van mensen en toestanden steeds door vertedering vergezeld.
Marcel Caron daarentegen stond letterlijk en figuurlijk dicht bij Gust De Smet wat hem niet belette een markante eigenheid te ontwikkelen zowel op het vlak van de kleur als van de door enig kubisme bezielde vormentaal.
Charles Counhaye die allicht in grote
| |
| |
mate vergeten zou zijn indien Somville hem niet herhaaldelijk als zijn maître à penser had voorgesteld, schilderde vaak in donkere tinten doeken die een aanklacht waren, wat hem bij de goegemeente een kwalijke reputatie heeft bezorgd.
Het past hier even te refereren aan de groep Maka (wat vuistslag betekent) die bestond uit een aantal Waalse kunstenaars rond de figuur van Gustave Camus, prof aan de Academie van Mons. Die groep bestond uit kunstenaars die veel belangstelling hadden voor de menselijke figuur die zij in een veelal harde en realistische sfeer benaderden en weergaven: Charles Szymkowicz, Michel Jamsin, Jacques Ransy, Calisto Peretti, Yvon Vandycke, Christian Leroy, J.M. Molle. Het tekenen stond bij hen centraal. Hun niets ontziende expressionistische vormentaal reflecteerde rebellie en fundamentele angsten. Szymkowicz draagt de boodschap van Maka verder in zwart-wit portretten, met pasteuze verf en bijwijlen het verrassende rood van bloed en passie.
Wij hebben ons bewust beperkt tot enkele namen in verband met een strekking die alweer rijker is dan men veelal in Vlaanderen vermoedt en die daarbij ook een eigen, meer Latijnse invulling, geeft aan een tendens die nog steeds zij het ietwat verborgen of onderhuids voortleeft.
| |
Tendensen
Een ander soort onderhuids voortbestaan is dat van het surrealisme dat in een zowat analoge verhouding tegenover Vlaanderen staat als het expressionisme tegenover Wallonië. Het Waalse surrealisme is immers een soeverein gegeven. Het telt meerdere tientallen namen van kunstenaars die allen een markante persoonlijkheid bezitten. Het heeft zich in de loop der jaren (en der generaties) gehandhaafd en vertakt. Het zou gerust een apart hoofdstuk kunnen vullen en verluchten in dit themanummer net zoals de abstractie trouwens en de actuele tendensen die dichter bij ons staan dan wij menen te weten omdat zij makkelijker worden geassimileerd in een mengelmoes van concept, installatie, fotografie en video, sensatie, revolte, al dan niet oprecht engagement, lichamelijkheid, visualisering tout court.
Men denkt hier vanzelfsprekend aan René Magritte en Paul Delvaux en men vergeet daarbij al te vaak Armand Simon, even groot en eigenzinnig als onbekend. Er staan echter nog tal van anderen te trappelen om hun plaats op te eisen in een indrukwekkende rij: Marcel Baugniet, Jane Graverol, Aubin Pasque, Jean Ransy, Gaston Bogaert, Claude Lyr, Remy Van den Abeele, Pierre Caille, Chantal Maskens, Camille De Taeye, Jacques Lacomblez, Georges Collignon (beter bekend als abstract) Eugène De Bie, Marcel Delmotte, Joan Marti, René Carcan, Lionel Vinche, Christian Rolet, Roger Londot, Charles Delporte. Telkens een andere wereld van fantastiek en symbolisme.
Het Waalse surrealisme is veelzijdig, verrassend divers, poëtisch en kende tal van cenakels en kunstenaarsgroepen. Brussel speelt er echter wel een voorname rol, hoe vreemd dat ook mag klinken omdat tal van Waalse kunstenaars er zich uiteindelijk gingen vestigen of zich van daaruit konden laten gelden. Dat is ondermeer het geval met de Luikenaar Aubin Pasque die in het oeuvre van Max Ernst een rijke inspiratiebron vond en een gemeenschappelijk belangstelling voor de metamorfose van planten en mineralen.
De abstractie waar wij het al even over hadden is een al even indrukwekkend fenomeen of gebeuren in Wallonië dat echter vrij parallel loopt met wat in Vlaanderen gebeurt. Opnieuw citeren wij enkele namen zonder er al te zeer op in te gaan omdat de ruimte beperkt is en de hedendaagse kunstenaars staan te dringen om ook nog even aan de bak te komen. Die namen klinken naar ons gevoel wat meer vertrouwd dan die van de meeste surrealisten. Dit kan te maken hebben met het nog steeds actuele karakter van de abstractie in het algemeen. Zij verschijnen ook nog steeds frequent in groepstentoonstellingen of in galeries die hoofdzakelijk zoniet uitsluitend op abstractie zijn afgestemd. Opnieuw ontvouwt zich een boeiende wereld van inventiviteit, harmonieën, ordening, beheerste poëzie dankzij ondermeer Jo Delahaut, Joseph Lacasse, Engel Pak, Pierre-Louis Flouquet, Gaston Bertrand, Anne Bonnet, Jean Rets, Lismonde, Raoul Ubac, Berthe Dubail, Louis Van Lint, Roger Dudant, Pol Bury, Marc Mendelson, Mig Quinet, Zéphir Busine, Jean Milo, Georges Collignon. Zij komen vanuit diverse posities en attitudes en gaan verschillende richtingen uit.
Wij zeiden het al eerder: onze kennis van de Waalse beeldende kunst is bijzonder beperkt zelfs van de kant van diegenen die vaak met de beeldtaal begaan zijn en er dagelijks in vertoeven. Wij zijn inderdaad meer
Ann Veronica Janssens, Corps noir, 1994-1999
[© Cera Foundation, Leuven]
gericht naar Nederland en de Angelsaksische landen of invloedssferen, hoewel ook Duitsland en Frankrijk ons boeien en wij de musea aldaar herhaaldelijk bezoeken. Toch komen in onze regio het MaMac (Musée d'Art Moderne & Art Contemporain) van Luik en Mac's van Grand Hornu steeds meer op het lijstje van de noodzakelijkheden voor.
Er is natuurlijk meer dan alleen maar abstractie, surrealisme en een eigen expressionisme in de Waalse beeldtaal van de 20ste eeuw. Denk maar aan het intimisme (of is het symbolisme?) van een Fernand Khnopff, aan Xavier Mellery, aan Jean-Jacques Gaillliard die moeilijk in een enkele strekking onder te brengen is, aan de fundamentele taal van Marthe Wéry, aan de sensualiteit van de te vroeg overleden Luc Perot, aan André Sprumont, Marcel Lucas, Jacques Chaidron, Colette Bitker, aan sculpturen en ruimtelijk werk
| |
Hedendaags
Wij hadden het al eerder over de hedendaagse kunstenaars maar willen er toch nog even duidelijk bij stil staan. Zij staan het dichtst bij ons, indien wij mogen vertrekken van de gedachte dat het hedendaagse ons primordiaal boeit, ook al komt het vaak verward en verwarrend over. Van sommigen onder hen weten wij nauwelijks dat zij Walen zijn of Brusselaars.
Naar aanleiding van deze bijdrage hebben wij herhaaldelijk aan kunstenaars en ingewijden in de beeldtaal in het algemeen gevraagd wat zij van beeldende kunst in Wal- | |
| |
Sylvia Macias-Diaz, Paon 1,2,3
[© Cera Foundation, Leuven]
lonië afwisten, welke namen bij hen opkwamen en wie volgens hen in het hedendaagse circuit enige betekenis heeft. Telkens bleek dat in een eerste reactie weliswaar enkele namen opdoken van het kaliber van een Magritte, een Delvaux, een Somville of een Lismonde maar dat verder enig aarzelen volgde. Als men dan enkele namen citeerde zoals Patrick Corillon die al meerdere keren in Vlaanderen zijn ideeën of vondsten vorm heeft kunnen geven, Joëlle Tuerlinckx, Baudouin Oosterlynck of Bob Verschueren, dan was de ‘bijna’ voor de hand liggende reactie de vraag of dit geen Vlaming was. Daar kunnen tal van conclusies uit getrokken worden.
Het is niet onbelangrijk hier even aan te halen dat drie Franstalige kunstenaressen op overtuigende wijze deelnamen aan documenta 11: Chantal Akerman, Joëlle Tuerlinckx en Pascale Marthine Tayou. Dat mag als een symboolfunctie worden aanzien voor wat wij hier op diverse manieren hebben geponeerd en gesuggereerd, namelijk dat er meer was en is dan wij ons voorstellen.
Een vrij overtuigend beeld van de rijkdom en van de communautaire grenzen overschrijdende visie van de Franstalige hedendaagse beeldtaal mag blijken uit de recentelijk door Cera Foundation zowel in het Antwerpse Muhka als in het Luikse Mamac georganiseerde tentoonstellingen omtrent kunst in België in 1990 of beeldende kunst in België vandaag. In Antwerpen was ondermeer werk aanwezig van Ann Veronica Janssens, werk waarin poëzie, inventiviteit en technische afwerking elkaar op indrukwekkende en steeds verrassende wijze ondersteunen, van Sylvia Macias-Diaz die met grafisch talent inspeelt op de commerciële beeldtaal van vandaag, van (alweer) Joëlle Tuerlinckx die telkens een wijdse wereld van getuigenissen, referenties en contrasten opbouwt aan de hand van schriftuur en beeld, van traditioneel geconcipieerde documenten en digitale referenties.
In het Mamac Luik hebben vijftien kunstenaars uit de regio een of meer werken geselecteerd uit de Cera verzameling. Zij exposeren er tevens hun eigen werk dat aantoont hoe belangrijk en inventief zij zijn in de veelkleurige wereld van de visuele weergave van droom en werkelijkheid, van narcisme en sociaal bevragen. De vijftien zijn allen volwaardige kunstenaars. Enkelen onder hen hebben wij al terloops vermeld. Hun namen zijn een leidraad voor wie meer wil vernemen; zij illustreren eveneens het belang van Luik als fakkel en als broedplaats. De onvolprezen Jacques Charlier opent de stoet; de anderen volgen in alfabetische slagorde: Marc Angeli, Michel Antaki, Patrick Corillon, Michael Dans, Eric Duyckaerts, Pierre Gérard, Jean-Marie Gheerardijn, Jacques Lizène, Sylvia Marcias-Diaz, Messieurs Delmotte, Johan Muyle, Benoît Plateus, Pol Pierrart, Benoît Russel. Een overwegend aantal door hen geselecteerde kunstenaars zijn Vlamingen. Merkwaardig nietwaar?
Ik ben een aantal mensen dankbaar omdat zij mij een wereld hebben geopend waarop ik dieper wil ingaan, de sleutel hebben toegereikt van een jardin extraordinaire: de député maire René Bouchat van het exemplarische stadje Marche-en-Famenne die in de zonnige tuin van Jean-Marie Dubois in Wellin mijn enthousiasme voor het onderwerp heeft getoonzet, Christine Jamart van de Communauté Wallonie-Bruxelles die mijn noodkreet met fundamentele informatie heeft beantwoord, Michel Vokaer die mij enkele belangrijke en verrijkende boeken heeft geleend, Claude Lorent die mij zijn superieure kennis omtrent de beeldende kunst van vandaag in Wallonië in een vandaag de dag zowat onbestaande generositeit te beschikking heeft gesteld. Ik heb uit dit alles slechts matig kunnen putten omdat het onderwerp dat vriend Fernand Bonneure me heeft toegereikt aanvankelijk, voor mij althans, onwezenlijk vaag leek en uiteindelijk verrassend rijk bleek te zijn.
In die optiek zou een volledig nummer van Vlaanderen omtrent de beeldende kunst in Wallonië sinds bijvoorbeeld het midden van de vorige eeuw voor velen een onvoorstelbare verrijking zijn, een vorm van relativeren en ook wel een argument voor de unitairen onder ons, wat lang niet mijn streven noch bedoeling is.
|
|