Het Waals Parlement in Namen [Foto © OPT / Guillaume]
de migratie, en het socialisme.
Migratie was nodig omdat Wallonië zelf over te weinig man-en vrouwkracht beschikte om de talrijke, grote fabrieken te gaan bezetten. De grootste groep van migranten werd, vanaf 1800 al, in het nabije en doodarme Vlaanderen gehaald. Deze beweging van migratie heeft meer dan anderhalve eeuw geduurd, en pas na de invoering van een systeem van abonnementen op de spoorwegen werd het pendelen - dagelijks, wekelijks, maandelijks - een alternatief voor een definitief vertrek. Mijn gewezen, goede collega op De Standaard, Gaston Durnez, maakte nog nà de jaren vijftig van de twintigste eeuw een schrijnende reportage over Vlaamse arbeiders, die in Wallonië gingen werken, en daarvoor uren op stinkende treinen zaten.
En na de Vlamingen kwamen de Italianen, en beide groepen werden slecht ontvangen, in een eerste fase. Ik ben zo vrij voor een verslag over de (slechte) ontvangst en de (minachtende) behandeling van Vlaamse en Italiaanse migranten in het industriële Wallonië te verwijzen naar mijn boek Afscheid van Magritte (voorjaar 2004, Standaard-Boekhandel & Pelckmans). Naar mijn overtuiging ligt de confrontatie tussen de welvarende autochtone Walen en de vaak ongeletterde en doodarme allochtonen uit Vlaanderen, gedurende anderhalve eeuw, aan de basis van de slechte verhoudingen en het moeizame contact dat ook vandaag de regel is tussen Vlaanderen en Wallonië. Het wordt tijd dat beide partijen dit inzien, en dit hoofdstuk afsluiten.
Het kapitalisme bracht migratie, maar onrechtstreeks ook socialisme, omdat de industrie veel arbeiders nodig had, die zich geleidelijk aan hebben geëmancipeerd. De politieke emancipatie leidde als vanzelf naar een socialistische maatschappij, terwijl in het landelijk gebleven Vlaanderen de verdrukkende macht van clericalen en conservatieve liberalen nog anderhalve eeuw langer zou standhouden. De Walen zijn dus niet van nature socialist, maar een meerderheid onder hen werd via de arbeidsmaatschappij socialist.
Migratie en socialisme. Daarom dragen zoveel prominente Walen namen van allochtone stam: André Cools, Jean-Claude Van Cauwenberghe, Michel Daerden, Elio Di Rupo, Marie Arena, Guy Spitaels. Daarom ook breekt politiek uiterst-rechts in Wallonië niet door, ondanks een met Vlaanderen vergelijkbare collaboratie in beide wereldoorlogen, en een leidersfiguur zoals Léon Degrelle. Wallonië kent het fenomeen van de migratie, en heeft zich daarmee in een langdurig en moeizaam proces verzoend. Wallonië was altijd al een land van immigratie. Vlaanderen was tot voor een halve eeuw een land van emigratie, en maakte pas nadien - moeizaam - kennis met het fenomeen van de allochtoon. Op dit vlak zit het verschil tussen Vlaanderen en Wallonië hem enkel in de tijdsfase. Wallonië heeft de inburgering van allochtonen achter de rug. Vlaanderen is daar nog maar een generatie mee bezig.
De industrie bracht in Wallonië gedurende meer dan anderhalve eeuw niet alleen materiële welvaart voor de rijken, maar ook voor de arbeidersstand. Het was in de
Bois- du- Cazier in Marcinelle, de steenkoolmijn waar op 8 augustus 1956 262 slachtoffers vielen in de grootste mijnramp ooit in de Waalse geschiedenis [Foto © OPT / Ch. Bertold]
Borinage en Le Pays Noir, in het Land van Luik en in Le Centre, niet alleen maar kommer en kwel. Vrijetijdsbesteding, sport, volkscultuur stonden in hoog aanzien. Maar er is meer. Of cultuur nu al dan niet de bovenlaag is van de economie is voer voor een discussie onder filosofen, maar het bestaan van een nauw verband tussen economie en cultuur kan niet worden geloochend. Het kan dan ook geen toeval zijn dat het welvarende, industriële Wallonië de wereld twee genieën heeft geschonken: Georges Simenon en René Magritte, respectievelijk de (vermoedelijk) meest uitgegeven auteur en de meest gereproduceerde schilder van de 20e eeuw.
Want beiden waren zéér Waal van origine. Simenon groeide op in Luik, en heeft zijn jeugd en eerste ervaringen in veel van zijn boeken geprojecteerd, in een haat-liefdeverhouding tegenover zijn stad. René Magritte (geboren in Lessen) groeide op in Châtelet, waar hij in de jaren dertig leerde schilderen, en dagelijks het oesterschelpkleurige water van de Samber zag, waarin zijn moeder zich had verdronken.