Het idealistisch symbolisme
Het symbolisme van Mallarmé is hetgeen de symbolisten via de draad van Ariadne verbindt met het conceptualisme. Kunstcriticus Michael Gibson gaat zelfs zover het conceptualisme een postsymbolisme te noemen. Maar wat houdt een symbolist pur sang bezig? In het symbolisme verwerven symbolen het statuut van vormentaal die de vinger legt op ideeën en gemoedsstemmingen. Men scheidt traditiegetrouw het symbolisme van lijn en kleur bij een Munch, een Ensor of een Gauguin af van het ‘idealistisch symbolisme’, waarvan de wieg in de Franstalige wereld staat, met mensen als Khnopff, Moreau, Mellery, Redon, Denis, Groux, Le Sidaner of Puvis de Chavannes. Maar ook de prerafaëlieten in Engeland, de Jugendstil in de Duitstalige wereld, de zwaarmoedige Finnen zoals Hammershoi, en nog zovele andere tijdgenoten uit het einde van de negentiende eeuw, zij delen allen in de symbolistische kersentaart. Het is een beweging die lippendienst verschuldigd blijft aan het Duits idealisme in de filosofie (Kant, Schelling, Schopenhauer...) en die de hele romantische kunst in haar kielzog meesleept.
In het literair supplement van de Figaro verschijnt in 1886 een artikel van Jean Moréas over de zogenaamde decadenten. Moréas stelt voor om deze laatdunkende benaming te vervangen door ‘symbolisten’. ‘De symbolische poëzie’, schrijft hij, ‘probeert de Idee aan te kleden met een sensibele vorm, die nochtans niet doel op zichzelf is, maar die, volledig ten dienste van de uitdrukking van de Idee, daaraan onderworpen blijft.’ Het symbool geeft betekenis aan wat afwezig is, aan wat elders bestaat, buiten de wereld staat, transcendent is. Er is ook ten overvloede gewezen op de invloed van de cultroman ‘A rebours’ van Huysmans, waarin het hoofdpersonage zich onderdompelt in een zuiver artificiële wereld, vol illusie, zelfbedrog en overtrokken hang naar een geïdealiseerd beeld van de antieke wereld.
Om evenwel via de teletijdmachine de reis naar het conceptualisme te wagen, is de kunstkritiek van Emile Verhaeren over Moreau uit 1888 bijzonder instructief. Verhaeren bespreekt Moreau vanuit de problematiek van taal en beeld: hoe te zeggen wat de schilder heeft geschilderd? Wat onzegbaar blijft aan wat geschilderd is, bereikt ‘een dergelijke graad van synthese of symbolisme’, schrijft hij, ‘dat daartegenover de directe en sensuele realiteit dissonant is’. Met andere woorden, hier raakt het symbolisme aan de idee van het concept, zoals door Duchamp letterlijk verwerkt in zijn ‘Grote Glas’: de uitkleding van de bruid, de idee ontkleed van elke sensibele vorm. Blijft over: de ‘nuda veritas’.