Beelden van Crusoe
De stad
Op hun daken liggen leien, of pannen waar mossen groeien.
Hun adem vloeit weg langs schoorsteenpijpen.
Vetten!
Geur van haastige lieden, als van een weeïg slachthuis! Schriele vrouwenlichamen onder de rokken!
O stad tegen de hemel!
Vetten! Herademde wasem, en de walm van een erg verdacht volk - want elke stad omgordt het vuil.
Over het dakraam van de bazaar - over de vuilnisemmers van het armenhuis - over de geur van goedkope wijn in het schipperskwartier - over de fontein die snikt in de politiehoven - over de beelden in verweerde steen en over de zwervende honden - over het fluitende kind, en de bedelaar wiens wangen diep in zijn kaken trillen,
over de zieke kattin met drie plooien op haar kop,
valt de avond, in de walm van de mensen...
- Langs de rivier stroomt de stad naar zee als een abces...
Crusoe! - vanavond, dicht bij je Eiland, zingt de naderende hemel de lof van de zee, en versterkt de stilte de schreeuw van de eenzame sterren.
Sluit de gordijnen; maak geen licht:
Het is avond op je Eiland en in de omgeving, overal waar het vol-
maakte vat van de zee zwelt; het is avond op de wegen geweven van
hemel en zee, een avond met de kleur van oogleden.
Alles is zilt, alles is viskeus en log als het leven van de plasmen.
De vogel wiegt zich in zijn dons, in een gladde droom; doof van in-
secten valt de holle vrucht in het water van de kreken, op zoek naar
Gewassen in warme stromingen en vettige hom dommelt het eiland
weg in de arena van de weidse wateren, waar welig slik aanspoelt.
Onder de mangroven die het verbreiden, hebben trage vissen in het
dras bellen geblazen met hun platte kop; en andere die traag zijn, ge-
vlekt als reptielen, waken. - Het slik is bevrucht. - Hoor hoe de holle
dieren in hun schalen klepperen - Over een stukje groene hemel ligt
de wemelende muggenzwerm als een haastige damp. - De krekels
onder het bladerbed roepen zacht naar elkaar - En andere zachte die-
ren die weten dat de avond valt, zingen een lied, zuiverder dan de
nakende regen: ze slikken twee parels door die hun gele keel laten
Het zwakke kreunen van kringelend en lichtend water!
Kronen, monden van gevlamd metaal: rouw die oprijst en ontluikt.
Het zijn grote bewegende bloemen op reis, bloemen die eeuwig leven,
en die op aarde altijd blijven groeien...
O, de kleur van briesjes die over rustig water waaien,
de palmen van wuivende palmbomen!
En geen ver geblaf van een hond dat wijst op een hut; dat wijst op
een hut en de rook van de avond en de drie zwarte stenen onder de
Maar de vleermuizen doorklieven de luwe avond met zwak gekrijs.
Vreugde! O, uitbundige vreugde hoog in de hemel!
Crusoe! Daar ben je! En als een open hand is je gelaat gewend naar de tekens van de nacht.
Vertaling: Katelijne De Vuyst
Saint-John Perse (1887-1975). Pseudoniem van Alexis Saint-Léger. Hij werd in Guadeloupe geboren. Onder de naam Alexis Léger begon hij aan een briljante carrière als diplomaat. Zolang hij actief was bij het ministerie van Buitenlandse zaken, verbood hij de publicatie van zijn werk in Frankrijk. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werd hij door het Vichy-regime afgezet, waarna hij naar de Verenigde Staten uitweek. In 1960 ontving hij de Nobelprijs voor de literatuur. De poëzie van Saint-John Perse is hermetisch en moeilijk, rijk aan symbolen. Hij streeft naar een eenheid van klanken, beelden en ritme. In een gedreven, vloeiende stijl met epische kenmerken probeert hij via exotische of fantastische mythen zijn innerlijke, geheime leefwereld in visioenen om te zetten, het ondoordringbare land van de droom te verkennen. Hij schreef: Éloges (1911-1948); Anabase (1924-1948); Exil (1942-1946; deze bundel bevat ook Pluies en Neige); Vents (1946); Amers (1950-1953); Chronique (1960)