| |
| |
| |
Vides et audis
Een muziektheaterseizoen in Vlaanderen
Jaak Van Holen
Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, recente publicatie (anno 2001) onder hoofdredactie van Peter Louis Grijp, bevat, voor wat de periode na 1975 betreft, een bijdrage van Frits van der Waa onder de titel Muziektheatercultuur in Nederland (p. 819-827). In negen regeltjes wordt terloops even verwezen naar ‘de operacultuur’ in België. Daar gaat het ook verder haast uitsluitend over, over operacultuur, over dát specifieke segment van het muziektheater. Enkel de laatste twee alinea's leren ons wat over ‘het buitengewoon moeilijk af te bakenen verschijnsel “muziektheater”’; in Nederland wel te verstaan. Geen woord over de rijke bloei, over de onbegrensde diversiteit van deze toch ook in Vlaanderen uitgebreid beoefende kunstvorm. In het Vlaamse kunstenlandschap zijn, hetzij occasioneel, hetzij exclusief, zo opmerkelijk veel theatermakers, instellingen, festivalorganisatoren, ensembles, componisten, musici en kunstenaars uit alle disciplines met muziektheater bezig, dat het onmogelijk is er ogen en oren voor te sluiten. Even opmerkelijk als het grote en diverse aanbod is het feit dat een niet onaanzienlijk deel van de Vlaamse muziektheaterproductie zich richt naar jongeren en kinderen; een dam tegen Samson & Gert en K3.
Drie belangrijke actoren in het Vlaamse muziektheaterlandschap, prominent ook aanwezig op de buitenlandse scène, zijn Het muziek Lod, Muziektheater Transparant en muziektheatercollectief WALPURGIS.
Wie ze zijn, wat ze doen, wat ze beogen, getoetst aan wat ze realiseerden (en hernamen) in het overvolle en veelzijdige muziektheaterseizoen 2002-2003.
| |
Een productiehuis: Muziektheater Transparant
Welke eer is jou waardig,
als jij zelfs in het rijk van de Tartarus
alle harten van steen kon vermurwen?
(uit Orfeo van Claudio Monteverdi; vertaling Patrick Lateur)
Muziektheater Transparant, een nazaat van de Vlaamse Kameropera, noemt zichzelf ‘een productiehuis dat de artistieke grenzen van opera- en muziektheater verkent.’ Een productiehuis zonder huis, toerend, spelend op locatie, in culturele centra, in theaters, in de heuse operabastions; samenwerkend met andere organisatoren, instituten en festivals.
In hun verdere statement liggen de keuzes van Transparant vervat: ‘Steeds weer staat muzikaliteit en het vocale voorop bij de uitwerking van de projecten. Oud en nieuw worden gelijktijdig geprogrammeerd en geconfronteerd.... ook hedendaagse makers van eigen bodem worden binnen Transparant gekoesterd en groeikansen geboden.... Transparant wil ook een labofunctie behouden, waar jonge artiesten worden uitgenodigd het genre te verkennen...’
Prima la musica dus; de partituur, het vocale, de muziek als vertrekpunt en zwaartepunt; de muziek en een kwalitatief hoogstaande uitvoering ervan als primordiale voorwaarde voor het maken van muziektheater. Het is een optie die ruimer ligt dan uit een oppervlakkige lezing zou kunnen blijken.
Want ruimte latend voor experimenten. Zoals in Carmen, een productie van Toneelgroep Amsterdam, Transparant en de Ruhr Triennale (die achteraf bedankte voor uitvoeringen tijdens de triënnale). Vertrekkend vanuit ‘oud’ materiaal wordt hierin een stap in de richting van de rockmuziek gezet. Oscar van Woensel baseerde zijn tekst op Prosper Mérimée's oorspronkelijke novelle. Stef Kamil Carlens, van de Belgische popgroep Zita Swoon, schreef de muziek. Carmen, die we sedert Bizet kennen als het prototype van de femme fatale - compromisloos, amoreel, verleidend, misleidend, brutaal, met een alles verschroeiende vrijheidsdrift - is in de lezing van Van Woensel klein, fragiel, tenger, mysterieus. De muziek van Carlens is zo mogelijk nog kleiner. Wanneer passie en drama dan toch even oplaaien, wordt die spanning brutaal afgebroken door banale, sentimentele songs; flets, smartlapperig; harmonisch arm; met simpele instrumentale improvisaties. De songteksten zijn even nietszeggend, soms zelfs ronduit simplistisch moraliserend. ‘Wat een geslijm en gezwijmel’, is een citaat uit de tekst dat beter dan welke woorden ook het geheel typeert. Guy Coolen, huidig artistiek directeur: ‘Het is belangrijk een ander, een jong publiek aan te trekken. Het is onze initiële opzet met het oude materiaal van Carmen iets te doen voor jongeren. We moeten risico's durven nemen. Durven op onze bek gaan. Het is eenvoudiger om op veilig te spelen, maar dat doen de operahuizen al meer dan voldoende, dus moeten wij deze taak op ons nemen.’
Aanvankelijk was Transparant een soort projectgezelschap dat vooral werk bracht van Rossini, Mozart en andere meer traditionele kameropera. In 1993, met de komst van Guy Coolen - Kameropera Transparant werd toen prompt Muziektheater Transparant - werden nieuwe krijtlijnen uitgezet die ook nu nog de programmatie bepalen: van barok (bij voorkeur werken die jarenlang onder dikke lagen stof op herontdekking liggen te wachten) tot de jonge Mozart enerzijds, hedendaags werk (geregeld creaties) anderzijds. Niet het ijzeren repertoire. Guy Coolen: ‘Dat repertoire komt in de Munt en de Vlaamse Opera al genoeg aan bod. Die keuze is ook een optie om een welbepaald publiekssegment te bereiken. Als we die beide dingen, die twee uitersten in eenzelfde seizoen brengen, bereiken we gewoon een ruimer publiek.’
Vaste partners voor Transparant wat het luik oude muziek betreft, zijn Paul
| |
| |
Dombrecht en II Fondamento. In het voorbije seizoen brachten zij, in coproductie met de culturele hoofdsteden 2002, Brugge en Salamanca, Antigona van Tommaso Traetta, sinds meer dan tweehonderd jaar wellicht niet meer opgevoerd; en er was een herneming van Mozarts jeugdwerk II re pastore in een humorvolle hertaling en regie van Ramsey Nasr. Een opgemerkt regiedebuut overigens waarin Nasr de spot drijft met de zwakheden van deze opera. Het is een verhaal over het conflict tussen liefde en plicht, conventie en vrijheid, natuur en maatschappij, over het achter zich laten van de zorgeloosheid van de jeugd, oplossend in een happy end zoals dat alleen in het theater kan. Zonder muzikale hoogtepunten. Weinig meer dan een aaneenschakeling van concertaria's verbonden door recitatieven die het zwakke verhaal met grote tussenpozen laten voortsudderen. De decors van Stef Stessel, de speels gestileerde kostuums van Valentine Kempynck, het (nog te bescheiden) spel met typografische effecten in de boventiteling resulteren in een barok kijkstuk dat de toeschouwer van vandaag ongetwijfeld aanspreekt. En het karikaturiseren van personages gaf er op het moment van de herneming, februari 2003, een bijtend actueel tintje aan: de figuur van Alessandro tekende gevat George Bush jr. tijdens de Irakcrisis, zijn politieke onmacht en onkunde, gecamoufleerd in een wolk van weerzinwekkende arrogantie.
Traetta's Antigona, naar de tragedie van Sophocles, heeft een al even merkwaardige happy end als II re pastore: Creonte schenkt vergeving, Antigona en Emone huwen. Traetta schreef deze opera voor tsarina Catharina de Grote. Wat meteen de verklaring is voor de gelukkige afloop: het was destijds gewoon ondenkbaar de keizerin te confronteren met het beeld van een onverzoenlijk despoot. Antigona, de verzetsstrijder, is aan het eind ook nergens meer tegen. Keurig wordt ze ingepakt door het establishment. Universeel en van alle tijden. Die akelige tweespalt zit duidelijk in de verstild melancholische muziek op de jubelende slottekst. Regie (van Gerardjan Rijnders) ook vol contrasten: hedendaags decor met achterin een doorkijk op de 18de eeuw; statische poses van een voortreffelijk koor (La Sfera del Canto), als zingende burgers van Calais, tot vervelens toe zelfs, tegenover dramatische actie die echter te laat op gang komt.
Voor de toekomst lonkt Transparant naar Hasse, Johann Christian Bach en Vivaldi.
Guy Coolen: ‘Een belangrijke doelstelling, en dat is nog iets van vroeger, een erfenis van de Vlaamse Kameropera, is jonge zangers kansen te geven. Ook dat is een gat dat we moeten opvullen. We werken ook graag met regisseurs die hun eerste stappen zetten in de opera.’ Anne Cambier kreeg bij Transparant haar eerste rol; de jonge zussen Rafaella en Giorgia Milanesi (in Antigona), eerder toevallig ‘ontdekt’: een revelatie; operaregiedebuten van Nasr en Rijnders...
In de voorbije jaren organiseerde Transparant op eerder bescheiden schaal maar heel doelgericht een aantal zomerproducties met jongeren; producties die ook internationaal in hoge mate werden gewaardeerd. Die artistieke jongerenproducties en een reeks educatieve projecten worden meer en meer een structureel onderdeel, een kerntaak van Transparant. De coördinatie ervan berust bij Wouter van Looy. Guy Coolen: ‘De confrontatie van jongeren met het medium is belangrijk. Verheugend is bijvoorbeeld dat in de Vlaamse Opera zeventig procent van het publiek dat naar Zone Orfeo kwam kijken, jonge mensen waren. Op die manier krijgen we een ander publiek. Jonge mensen voelen zich aangesproken, omdat hun leeftijdsgenoten dat doen.’ Zone Orfeo, een Orfeo-verhaal met een ‘collage’ van fragmenten uit opera's en madrigalen van Monteverdi, is het resultaat van een tweedelige zomerstage (één week muziek, één week scène) met jonge zangers en instrumentalisten tussen zestien en vijfentwintig. Dergelijk project, onder muzikale leiding van Jan Van Outryve, toont terzelfder tijd de mogelijkheden (uitstekend koor!) en de beperkingen (solistisch minder sterk en nog beperkt qua acteervaardigheden) van ‘volwassen’ muziektheater met jongeren.
Zone Orfeo, productie Muziektheater Transparant i.s.m. Cultuurcentrum Brugge en Brugge 2002-Cultuurstad van Europa. [Foto Herman Sorgeloos]
Wouter van Looy en Jan Van Outryve houden blijkbaar van knip- en plakwerk. Met de Opera Studio Nederland, een ensemble van zangers in voortgezette opleiding en dus met zowel vocaal als theatraal reeds een ruimere bagage, realiseerden ze een eigenzinnige ‘reconstructie’ van Monteverdi's tweede opera Arianna. Op een Lamento na ging alle muziek verloren, maar het libretto van Ottavio Rinuccini trotseerde de tijd. Arianna is één van de vele dramatische figuren uit de klassieke oudheid. Voor Theseus verloochent ze familie en vaderland. Theseus, uit op roem en eer in Athene, laat haar in de steek. De goden sturen haar echter Bacchus als nieuwe minnaar. Met het libretto als uitgangspunt werden rond het Lamento d'Arianna een aantal composities van Monteverdi gegroepeerd. Niet echt een reconstructie dus, maar een stilistisch coherent Monteverdi-concert, geënsceneerd in minimalistische bewegingstaal, in het anachronistische decor van een stationswachtzaal.
In coproductie met het Festival de Liège en de Munt werkte Transparant ook mee aan Take a Note, het jongerenfestival van de Munt. Op het programma: Weiße Rose, Szenen für 2 Sänger und 15 Instrumentalisten (1985) van Udo Zimmerman, een bijzonder veeleisend werk voor jonge zangers (in dit geval van de Opera Studio): brede tessituren, een uitgebreid gamma aan vocale expressievormen. Weiße Rose gaat over de laatste uren van Sophie en Hans Scholl, twee leden van een Duitse verzetsbeweging; over de laatste uren in hun dodencel, vlak voor hun executie (19 april 1943). De tekst van Wolfgang Willaschek is een mengeling van poëtische overwegingen, herinneringen, bespiegelingen, paniekaanvallen en doodsvisoenen. In een aangrijpende toonzetting; zeer intens emotioneel; met een orkestpartij die het desolate van de situatie pijnlijk en ruw onderstreept. Aan het eind van het werk wordt de roep om de waanzin te stoppen gesmoord in orkestraal oorlogsgeweld. Onbegrijpelijk dat dit werk pas in 2003 voor het eerst in België werd uitgevoerd. Maar akelig getimed: de Brusselse première (na eerdere voorstellingen in Luik) vond plaats twee dagen na het begin van de Amerikaans-Britse agressie tegen Irak.
Transparant werkt ook voor en met een nog jongere leeftijdscategorie. Little Orfeo, ook op basis van Monteverdi, met jongeren van dertien tot twintig. Ik vlieg, een Peter Panverhaal van Bas Teeken met muziek van Jan Van Outryve waarin Purcell, jazz en folk tot een bijzonder kleurrijk geheel worden verwerkt. In Manicuur speelt Jan Goovaerts eigen werk op de piano; zijn vingers fungeren daarbij als acteurs en dansers; Pat Van Hemelrijck filmt dat vingerverhaal, betrekt in zijn
| |
| |
opname een onwaarschijnlijk arsenaal prullaria die op de scène verspreid liggen en projecteert dat boven de piano. Zo ontstaat een woordeloos muziek- en beeldverhaal; muziek en beeld van de oerknal tot de hedendaagse realitieit, muziek en beeld van plant- en diergeworden vingers, van kleine en grote dansende, springende, krullende, kruipende, slingerende, flikflooiende en parende fauna en flora, die het hele meubel van de piano bezetten als hun natuurlijke biotoop; griezelig, spannend, snoezig, leuk; boordevol poëzie, humor en fantasie en tegelijk ruimte latend aan de fantasie van de kijker-luisteraar. Transparant heeft ook een stevige vinger in Oorsmeer, ‘muziekfestival voor een jong en avontuurlijk publiek’. Aanvankelijk was dit een initiatief van Vooruit en Mallemuze (nu Musica); onder impuls van Wouter van Looy (en dus Transparant) werd de fakkel doorgegeven aan Zonzo Cie. Oorsmeer is een happening waarop musici van uiteenlopende pluimage korte voorstellingen brengen waarbij de kinderen vaak actief betrokken worden. Dankzij structurele subsidie kan dit festival een vaste waarde worden en wellicht nog meer musici en ensembles aanzetten tot het maken van producties voor kinderen.
Kinderen bedienen de knoppen en maken ‘instantmuziek’ in Radio Ping Pong, productie van Muziektheater Transparant en John Torso o.a. te zien tijdens Oorsmeer
Componist Wim Henderickx (o1962) is zowat huiscomponist van Transparant. Althans wat het aspect muziektheater van zijn oeuvre betreft. Eerder schreef hij voor Transparant Behouden stem (1998) en Triumph of Spirit over Matter (2000). Zijn nieuwste opera, Achilleus, is een coproductie van Transparant, de Vlaamse Opera en HETPALEIS. Deze opera over de Trojaanse oorlog, op een libretto van Imme Dros, heet een ‘opera voor jongeren’ te zijn. Merkwaardig, want bestaat er wel zoiets als ‘opera voor jongeren’? Wat is dan wel het verschil met ‘opera’? Moeten we hieruit concluderen dat jongeren niet in staat geacht worden ‘volwassen’ opera te waarderen en/of te bevatten?
Het libretto vat heel klaar en kernachtig het verhaal van Homeros samen; in rijmvorm. In een context van conflict en geweld werkt dat echter nauwelijks; komt soms zelfs knullig en lachwekkend over. De partituur van Henderickx is dubbelgelaagd. Enerzijds is er de zang met begeleiding van een kamerensemble (ieder personage gelinkt aan een klankkleur en geschraagd door leitmotieven), anderzijds een tape met oorlogsgeluiden, een elektronisch gemanipuleerde soundscape die, vaak in combinatie met de live-muziek, de luisteraar middenin hedendaags oorlogsgeweld dompelt. Op die manier wordt de Trojaanse oorlog veralgemeend tot een universele oorlog. Brandend actueel: Achilleus werd gecreëerd in Antwerpen op 14 maart 2003, luttele dagen slechts voor het uitbreken van de oorlog in Irak. Is het inschakelen van de elektronica - gecombineerd ook met videobeelden - zeker een link naar de leefwereld van de jongeren, in zijn muzikale uitwerking doet Henderickx geen toegevingen aan de smaak van het jonge publiek; geen leuke liedjes, geen musicalachtige songs, maar een persoonlijke hedendaagse muziektaal die erg suggestief en communicatief is. Het inlassen van een kinderkoor, commentariërend en agerend, werkt uitstekend; flinterdunne grens tussen kinderlijk oorlogje spelen en de rauwe realiteit van de kindsoldaten. ‘Niemand heeft gewonnen, iedereen verloren.’, zingen ze aan het eind. Nog belangrijker dan het jonge publiek de oren te openen voor opera is het feit dat, door deze timing, opera een bijdrage kan leveren tot het openen van de ogen voor wat in de wereld omgaat. Opera als middel tot het bevorderen van preventieve vrede.
In weinig tijd is het Institute for living voice (ILV) een vrij centraal onderdeel van de werking van Transparant geworden. Het ILV is het resultaat van een eerder toevallige ontmoeting van Guy Coolen met vocalist David Moss die de artistieke leiding van dit initiatief op zich nam. Basis van dit grensdoorbrekend, internationaal educatief project is een diep respect voor alle vormen van vocaal muziekmaken. Het ILV is een intercultureel forum, een plek van ontmoeting, van exploratie van de menselijke stem; het wil de grenzen tussen entertainement, klassieke, traditionele en alle andere denkbare zangtechnieken doorbreken; van pop tot opera en belcanto, van ‘extended voice’ tot etnische muziek en extreme stemexperimenten. Als rondtrekkend instituut - in november '02 in Antwerpen, dan achtereenvolgens te gast in Marseille, Berlijn en op het Hollandfestival - organiseert het, niet alleen voor professionelen maar voor alle geïnteresseerden, workshops, seminaries, debatten, lezingen en concerten, geleid door de meest markante stemkunstenaars van nu en overal.
| |
Het muziek Lod: muziek- en muziektheatermakers
blijf maar zitten en geniet
(uit Diep in het bos van Eric De Volder en Dick Van der Harst)
Zeven vrouwen. Naamloze vrouwen. Moeders. Karikaturen à la Jeroen Bosch, James Ensor. Ze spelen en zingen (a capella) hun verhaal. Een verhaal ‘al van doodslag en verdriet... In zijn kelder heeft hij zich aan haar misdreven dreven drifte jaha!... daar goffer zo een gruwel en tragiek...’. Diep gewortelde angsten. Als De kreet van Edvard Munch. Dat is: Diep in het bos /Au fond du bois (1999) van Eric De Volder en Dick van der Harst, geschreven naar aanleiding van de Dutroux-affaire (coproductie met Kunstencentrum Vooruit-Gent en Limelight-Kortijk; Franstalige versie: Paul Pourveur). Vrij luchtig beginnend, maar steeds grimmiger en beklemmender. Clownesk en monsterachtig tegelijk. Geen echt verhaal, maar verwoordend wat diep in ieder mens sluimert. Vragen, angst, twijfel, pijn, onbegrip. Van der Harst baseerde zijn liederen op de vertelstructuur van Bretoense vrouwengezangen. Werkend met de in vele muziektradities voorkomende oerstructuur van vraag en antwoord, met ge- | |
| |
balde, obsederend herhaalde ritmisch-melodische patronen, worden de concrete verwijzingen naar het gebeurde (die er wel degelijk zijn!) geabstraheerd naar een collectief niveau van algemeen-menselijke gevoelens. Vitalistische, oerkrachtige muziek die door merg en been gaat. Ook de gesproken taal wordt muziek, door ritmering, herhaling van woorden en lettergrepen. Een bijzonder stuk muziektheater waarin onbevangen gemusiceerd wordt op een intens gevoelig liggend maatschappelijk thema. Reflecties in woord en toon. Het onuitspreekbare artistiek verwoord en verklankt: ‘... het aftasten van mogelijkheden om een nieuwe inhoud te geven aan muzikale theatraliteit.’, zo heet het in het juryrapport van de zesde en laatste Océ Podium Prijs die op 14 oktober 2002 unaniem aan Het muziek Lod werd toegekend. Lod kreeg die fel gegeerde prijs niet omwille van die ene productie maar om het geheel van zijn
werking: ‘Het muziek Lod vaart al vele jaren een avontuurlijke en eigenzinnige koers en blijft tegelijk een gastvrij huis met open vensters en deuren en dunne scheidingswanden waar kunstenaars ruimte krijgen om hun eigen parcours en eigen muzikale stijl uit te stippelen. Het resultaat is een indrukwekkend palmares van voorstellingen die niet alleen in eigen land maar ook in het buitenland respect en bewondering afdwingen.’, aldus nog hetzelfde rapport.
Het begon zowat vijftien jaar geleden toen een klein vzw-tje in een Gentse brasserie ‘Lunch Op Donderdag’ verzorgde. Hans Bruneel, algemeen leider van Lod: ‘Dat kon een concert zijn, een kleine theatervoorstelling, een toespraak. Maar we voelden ons belemmerd. We wilden meer. We onderzochten, o.a. in een aantal vertelfestivals, het spanningsveld tussen vertellen, taal en muziek, de muzikaliteit van de vertelling, de mogelijkheden van taal binnen de muziek. Zo zijn we stilaan naar muziektheater toe gegroeid. Dat is een lijn die door Dick van der Harst is uitgezet. Op een bepaald moment, in 1998, was er ruimte om er nog iemand bij te nemen. We vroegen toen Kris Defoort die eerder al dingen gedaan had in onze vertelfestivals, om verder te werken binnen ons huis. Sinds 2000-2001 hebben we ook Jan Kuijken in onze rangen. Ik sluit niet uit dat er op termijn nog mensen bijkomen.’
Het muziek Lod nù, dat zijn dus in eerste instantie drie muziek- en muziektheatermakers: Kris Defoort (1959), Dick Van der Harst (1959) en Jan Kuijken (1964). Drie componisten in residentie die onder de vleugels van Lod hun ideeën vrij kunnen uitwerken. Met wisselende maar vaak terugkerende partners (Eric De Volder, Quatuor Danel, Guy Cassiers, Fatou Traoré, Karine Ponties, Oxalys...) werken ze aan de meest uiteenlopende producties. Hans Bruneel: ‘Wij volgen hun werk. Uiteraard moeten onze componisten geïnteresseerd zijn in muziektheater, moeten ze iets met dat hybride medium willen doen. Ze moeten binnen dat medium iets willen vertellen; een meerwaarde zoeken in het aangaan van een relatie met andere media. Maar we leggen hen geen vorm op. Meestal leidt dat tot een vorm van muziektheater maar niet noodzakelijk.’
Non vides sed audis (je ziet het niet, maar je hoort het wel) en Tranende Vogels bijvoorbeeld zijn avondvullende concerten. Het eerste opgebouwd rond het nieuwe accordeonconcerto van Van der Harst, aangevuld met bewerkingen van o.a. Mozart en Telemann; creatie door Philippe Thuriot en Oxalys op 22 april '03 in het Concertgebouw in Brugge. Het tweede is een project waarin mondeling overgeleverde Griekse klaagzangen werden geconfronteerd met door Van der Harst gecomponeerde lamento's. En naar aanleiding van de opening van Brussel 2000 maakte Van der Harst Het huis der verborgen muziekjes / La casa de las musiquillas ocultas, productie die onverminderd succesvol blijft toeren. Ook dit is geen theater maar een concert; waar het musiceerplezier van afdruipt. In Het huis spelen en zingen musici met verschillende culturele achtergrond een suite waarin Mozart, de Machaut, folk, jazz en hedendaags klassiek naadloos met elkaar verbonden en vermengd worden tot een wonder van muzikale symbiose, in een Huis dat getuigt van een openheid van geest en een ongeremde geestelijke en muzikale verbeeldingskracht. Hans Bruneel: ‘Dat soort producties wordt dan onmiddellijk gelezen als een pleidooi voor een multiculturele maatschappij. Maar noch Dick noch ons gaat het in eerste instantie om een politiek statement. Dick vertrekt gewoon vanuit zijn intense waardering voor die diverse culturen. Anderzijds is engagement een wezenskenmerk van ons werk, zonder boodschapperig te willen doen. Het gaat daarbij én om de muziek én om de thema's die gekozen worden. In The woman who walked into the doors bijvoorbeeld [opera van Kris Defoort, 2001] is het centrale personage een drankverslaafde vrouw: nauwelijks middelen om haar kinderen op te voeden, mishandeld geweest, haar man buiten gegooid, eigenlijk een complete antiheldin. Stemgeven aan de stemlozen. Maar het
engagement zit ook in de muziek zelf, in de vermenging van diverse muzikale culturen die daarin aanwezig is, in de versmelting van hoog- en laagcultuur. Dat is een gemeenschappelijk kenmerk van onze componisten.’
De muziek van Van der Harst heeft hoorbaar veel wortels; wortels in hier en elders, in nu en vroeger, in klassiek en hedendaags, in jazz en folk, zonder onderscheid van rang of stand. Hans Bruneel: ‘Het lijkt alsof iedereen iets nieuw moet schrijven terwijl heel de geschiedenis beschikbaar is. Vernieuwen om te vernieuwen is weinig zinvol. “Nieuw” wat is dat? Nieuw is een samenstelling van dingen, een andere combinatie, zodat je een andere invalshoek krijgt om naar dingen te kijken of naar dingen te luisteren. Dát is nieuw, de besmetting - dat is een woord dat we veel gebruiken in ons werk - de besmetting van culturen. Dát maakt iets nieuw, je laten besmetten door andere zaken.’
Zo liet Van der Harst zich voor Zwarte vogels in de bomen (2002; productie van Lod en Toneelgroep Ceremonia, in coproductie met Zeeland Nazomer Festival en Kunsten-FESTIVALdesArts) besmetten door de muziek uit de 13de-14de eeuw. Hij gebruikte daarvoor o.a. ‘middeleeuwse’ instrumenten als doedelzak en vedel, maar leverde zeker geen simpele pastiche van die muziek. Integendeel, melodievoering en harmonisering zijn onmiskenbaar eigentijds; soms neigt hij naar het volkslied, dan weer naar het gregoriaans, en naar polyfonie, maar de muziek is tonaal veel wijder en weidser dan de inspiratiebron laat vermoeden, schuwt clusters noch polytonaliteit, onderstreept soms met de meest eenvoudige middelen (één enkele minutenlang aangehouden toon) de mesthoop van de situatie. Want daar gaat het o.a. over in dit stuk waarvoor ook Eric De Volder de tekst schreef: over de mesthoop. ‘Over boze boeren, zieke beesten, vergiftigde levens en alle andere kadavers die achterbleven op het slagveld van vijftig jaar agrarische beleidsplannen en moderniseringen, en over hoe dat men beerputten heeft laten overlopen en hoe daar duizenden gezinnen door verdronken zijn.’ Zwarte vogels in de bomen is als zovele producties van Lod gegroeid als een coöperatief werkstuk. Op een rudimentair gegeven wordt door de acteurs geïmproviseerd. Daaruit groeit een nieuwe concrete tekst waarop weer verder wordt geïmproviseerd enz., tot uiteindelijk een verhaal ontstaat waarvan niemand vooraf wist hoe het eruit zou zien. Daardoor worden alle medewerkers verantwoordelijk voor het geheel dat een sterk door- | |
| |
leefde, van binnenuit gegroeide cohesie krijgt. In dat proces groeit ook de muziek geleidelijk mee. Hans Bruneel: ‘Ons werk is de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle deelnemers, van zangers, musici, acteurs. Niet enkel van de regisseur en de dirigent. We werken trouwens zelden of
nooit met een dirigent. Luisteren naar de anderen, samen verantwoordelijk zijn voor hoe iets daar ter plekke gebracht wordt, dát is belangrijk. Het collectief primeert op de individuele prestatie.’ Zwarte vogels in de bomen is een danse macabre op het slappe koord tussen leven en dood. De toeschouwer kijkt binnen in het leven van een boerengezin dat tot aan de lippen in een spiraal van problemen zit, ‘met hun smoel in de stront’. Het verhaal is in flarden opgebouwd, verbrokkeld als het desintegrerende boerengezin zelf, anekdotisch, met flarden ranzige humor, met veelzeggende beelden en gebaren in soms verpletterend woordeloze momenten. Maar het anekdotische wordt met vele middelen - bijzonder ritmische en plastische taal, soms nauwelijks verstaanbaar, vol herhalingen, kreten, associaties; groteske, expressionistische personages; een vocaal vrouwenkwartet dat als het koor in de antieke tragedie beschouwende commentaren levert (op Latijnse teksten!) - overstegen tot een archetypisch verhaal.
Mieke Nijssen en Marijke Pinoy in Achter 't eten van Eric De Volder en Dick van der Harst.
[Foto Tania Desmet]
Ook in Achter 't eten, de nieuwste productie van Lod, samen met Toneelgroep Ceremonia en Theater Zuidpool (gecreëerd op 28 mei '03 in de Gentse Minardschouwburg), brengen Eric De Volder en Dick van der Harst ‘gewone’ mensen op het toneel. Uitgangspunt was een bundel brieven uit de jaren '70 van vorige eeuw. Maar de feitelijkheden worden ook hier overstegen tot een universele voorstelling. Een moeder en een dochter zijn op een bijzonder moeilijk moment in hun leven gekomen. In de greep van overrompelende emoties proberen ze het verleden te reconstrueren. Beetje bij beetje vertellen ze aan elkaar, aan de dokter en de commissaris, aan de vader-echtgenoot - Ineke Nijssen en Marijke Pinoy speelden virtuoos, en met slechts heel weinig attributen, al deze personages - wat er ‘achter 't eten’ is gebeurd. Het is een verhaal over een groot en donker geheim, over dingen die iedereen weet maar waarover iedereen zwijgt; een verhaal van hypocrisie, incest, verkrachting en kindermoord. De personages beginnen te zingen, a capella, op momenten dat ze het echt niet meer zien zitten. De zang groeit organisch uit het spelen. De hortend geuite flarden van hun verhaal worden grillige melodieflarden die de radeloosheid van moeder en dochter nog benadrukken. Daarnaast improviseerde Van der Harst op deze thema's pianomuziek die tijdens het spel weerklinkt; beklemmende verstilling in sterk contrast tot de liederen die paniek en verwarring uitdrukken.
Net als bandoneonist Van der Harst zijn ook Jan Kuijken en Kris Defoort zowel componist als uitvoerend musicus. Kuijken kreeg een klassieke opleiding als cellist en pianist maar heeft die eenrichtingsweg achter zich gelaten. Zijn activiteiten in beide hoedanigheden worden evenzeer als die van zijn collega's bij Lod, gekenmerkt door stijlbesmetting en vermenging van disciplines. Brutalis (2002), een danssolo van Karine Ponties is daar een mooi voorbeeld van. Deze multidisciplinaire ‘dansvoorstelling’ (productie van Dame de Pic asbl-Cie Karine Ponties, in coproductie met Lod, De Brigittinen-Brussel, Charleroi/Danses en Centre Chorégraphique de la Communauté française Wallonie-Bruxelles) is immers het resultaat van een intense samenwerking tussen Ponties, Kuijken, Florence Richard (lichtontwerp), Eric Domeneghetty, Wilfrid Roche (scenografen) en Thierry Van Hasselt (striptekenaar). Aan de grondslag ervan ligt een ontmoeting tussen tekening en dans. Uit dansbewegingen ontstaan tekeningen (die in boekvorm waarin het afgelegde parcours is gekristalliseerd, werden uitgegeven), uit tekeningen ontstaan nieuwe dansbewegingen. Kuijken schreef de muziek, zodra een basischoreografie was uitgewerkt, eerder vanop afstand. Het resultaat is een poëtische voorstelling waarin beweging, beeld en muziek een organisch geheel vormen. Een voorstelling van bewegende lichaamsdelen die tot portretten worden, tekeningen en bewegingen oplichtend uit de duisternis, vanuit steeds andere invalshoeken belicht. Gedanste schilderijen, momentopnames, verwarrend, zonder houvast. Mysterieus, grappig, anekdotisch soms. De muziek onderstreept dit alles, filmisch: speels, sinister, swingend, verstillend, pasticherend, stilte.
Jan Kuijken werkte reeds eerder samen met Ponties, Roche en Domeneghetty. In Capture d'un caillot (2001), een voorstelling die in de loop van het vorige seizoen werd hernomen. Vlot in het oor liggende muziek, afwisselend live en met geluidsmontage - hierdoor ontstaat een akoestisch ruimtegevoel van nabijheid en afstand - begeleidt een voorstelling die een mengeling is van disciplines: dans, bewegingsexpressie, mime, theater. Capture d'un caillot vertelt op tedere, melancholische, leuke en confronterende wijze over
| |
| |
herinnering, verlies, breekbaarheid, waanzin, het desintegreren van geest en lichaam. In het slotbeeld bewegen twee vrouwen achter een wand van vergrootglazen. Hun lichamen worden versplinterd in oplichtend rood. Een poëtisch beeld dat helaas aan kracht verliest door het te lang vasthouden ervan.
Kris Defoort was in het voorbije seizoen minder nadrukkelijk aanwezig op de scène. Hij werkt aan een concertproject voor het komende seizoen, ConSerVations/ConVer-Sations, een nieuwe stap in zijn zoektocht naar een synthese van oude muziek en jazz, en wil dan aan een nieuwe opera beginnen (net als Van der Harst overigens) waarvoor hij Lod drie jaar tijd vroeg. Enkel Passages (1998; eerder ook al in o.a. Salzburg en Avignon) werd hernomen. Passages is een dansen muziekvoorstelling; choreografie van Fatou Traoré. Uitgangspunt is Die Stunde da wir nichts voneinander wussten, een theatertekst zonder dialogen van Peter Handke, over het komen en gaan op een stadsplein. De choreografie is, in een bijzonder veelzijdig en aantrekkelijk amalgaam van danstalen, een snel en schijnbaar wanordelijk op elkaar volgen van solo's, duo's,... tutti's, waarbij ook musici betrokken worden; een wervelend chaotisch stadsbeeld waarin mensen mekaar voorbij lopen, wat met elkaar hebben, botsen, twisten, praten, nadenken, liefhebben, roddelen. Daartussen loopt een passant die alles met niet begrijpende ogen aanstaart en soms in de actie meegesleurd wordt. De muziek - in uitvoering door Defoorts eigen Dreamtime, met o.a. Jan Kuijken, cello - sluit daar wondergoed bij aan. Of is het andersom? Of zijn ze gewoon onlosmakelijk één? Veel tempo- en sfeerwisselingen, kleuren, fors, swingend, maar ook verstild; een mix van hedendaags klassiek en jazz, met het accent toch op dit laatste.
Het Muziek Lod dat is in tweede instantie ook een gastcomponist: Walter Hus ( o1959). Op 11 september 2002 - een symbolisch gekozen datum? - werd in het Gentse Publiekstheater zijn opera Titus Andonderonikustmijnklote op tekst van Jan Decorte (naar Shakespeare's Titus Andronicus) gecreëerd. Het is het sluitstuk van een Shakespeare-trilogie waarvoor Hus samenwerkte met Decorte en regisseur-theatermaker Jan Ritsema. In weinig stukken is de spiraal van geweld zo onthutsend als in Titus Andronicus. De wreedheid, de totale afwezigheid van enige moraal, wordt hier nog verhevigd, doordat Decorte in zijn bewerking af en toe een kinderlijk, onschuldig klinkend taaltje hanteert. De cultus van brutaliteit en geweld als het meest vanzelfsprekende wat er is. De uitermate koele
Nicoletta Brancini en Nathalie Elghoul in Chers amis van Paola Bartoletti en Dick van der Harst.
[Foto: Raymond Mallentjer]
muziek van Hus heeft daar niets meer aan toe te voegen; lijkt af en toe door een lichte volksliedpastiche wat te willen relativeren, maar slaagt daar op geen enkel moment in. Wat de inbreng van regisseur Ritsema is, blijkt volkomen onduidelijk: vijf musici spelen en zingen alles, zonder enige personenregie; één van hen gaat enkele keren drie trapjes hoger staan dan de uitgangspositie. Verpletterend nihilistisch, op alle gebied.
Het Muziek Lod dat is in derde instantie: kansen bieden aan jongeren. Hans Bruneel: ‘Vroeger heette dat “vers werk”. We wilden een aantal, in veel gevallen jongere artiesten, de kans bieden om iets te doen, eenmalig, hen op die manier een mogelijkheid geven hun werk in de belangstelling te fietsen. Zodat ze eventueel binnen andere structuren zouden kunnen worden opgenomen. We werkten o.a. met Rik Verstrepen, David Bovée, Benjamin Verdonckt... mooie projecten, maar het probleem is dat de verwachtingen van publiek en organisatoren, vanuit onze andere producties, te hoog gespannen zijn. Ze willen eigenlijk altijd maar hetzelfde zien, hetzelfde horen. En dan krijg je zoiets moeilijk verkocht. We zijn daar al een tijdje mee gestopt.’
Toch wil Lod die draad weer opnemen. Zodra zich de mogelijkheid voordoet van een heuse eigen studio. Dat perspectief is er nu: net als Les Ballets C de la B zou Lod vanaf 2006 zijn werking kunnen inplanten in het Bijlokecomplex in Gent. Als voorproefje op wat die studiowerking zou moeten worden, werd in de Bijloke LOdGENOTEN 1 georganiseerd, een initiatief dat onder de meest onvoorspelbare vormen op regelmatige basis moet terugkeren. Op het programma van de eerste editie: een video-installatie van Jan Vromman, een documentaire van videaste Inge Staelens, foto's van huisfotograaf Patrick De Spiegelaere en Chers amis, zang- en dansvoorstelling van Paola Bartoletti en Dick Van der Harst. Hiervoor verwerkte Van der Harst brieffragmenten van Bartoletti, met
| |
| |
vriendschap als thema, tot een cyclus van veertien liederen voor twee sopranen. Hedendaagse middeleeuwse muziek lijkt het wel. Sterk polyritmisch, bitonaal soms, met toepassing van allerlei ‘nieuwe’ stemexpressiemiddelen maar ook gregoriaans aandoende melodiewendingen en flarden volksmuziek. Van der Harst ten voeten uit: fris, ongebonden, veelzijdig, fantasierijk, uniek.
‘Het’ muziek? Hans Bruneel: ‘Als de generatie van mijn ouders praatte over hun kind dat op een of andere manier met muziek bezig was, in harmonie of koor of wat dan ook, dan zeiden ze “hij is bij 't muziek”. Wij wilden dat gebruiken omdat wij ons ook niet vastzetten op één genre. En we houden ook van het plezant foute aan die uitdrukking “het muziek”. Dat is een bewuste keuze. Niet duiden op een specifiek aspect. Niet inkapselen. Niet opsluiten. Niet sectair zijn. Juist het tegenovergestelde. En het mogen fout gaan. Het kan en het mag fout gaan.’
| |
Een ensemble: muziektheatercollectief walpurgis
we willen de geestelijke dimensies zien,
eindelijk de prachtige kleuren aanraken hoort!!
(uit Kopernikus van Claude Vivier; vertaling muziektheatercollectief WALPURGIS)
‘Muziektheater is voor mij essentieel iets waarmee ik binnen deze samenleving mens probeer te zijn. Ik maak geen muziektheater omdat ik graag zing; voor mij gaat het veel dieper dan alleen maar het verlangen om te zingen, het verlangen om te dansen, het verlangen om... weet ik veel waarom men aan theater kan doen. Voor mij is het mijn manier om iets over de wereld te zeggen, over de mens te zeggen, over de maatschappij te zeggen. Dat is voor mij essentieel. Je bent altijd bezig met vragen die op dat moment relevant zijn. Je stelt dingen in vraag. Je neemt een standpunt in. In de manier waarop je je uitdrukt, in de keuzes die je maakt, geef je onvermijdelijk een boodschap mee. In die zin heeft muziektheater altijd iets van maatschappelijke, van politieke betrokkenheid. Het gaat over de inhoud, de vorm komt op de tweede plaats. Daarom voel ik me binnen een circuit als muziektheater nog altijd best, omdat dat het meest ruimte biedt om wat dan ook te doen, inhoudelijk. En daar gaat het om.’, aldus sopraan Judith Vindevogel die sedert 1999 de artistieke leiding van WALPURGIS waarneemt.
Judith Vindevogel studeerde ballet, filosofie, theater en zang. Zij was o.a. te gast in de Koninklijke Muntschouwburg, de Vlaamse Opera, het Landestheater in Salzburg, de Berliner Staatsoper, het Festival für Alte Musik in Innsbruck en de Nederlandse Opera in Amsterdam. Zij werkte samen met dirigenten als Sylvain Cambreling en René Jacobs; met regisseurs als Guy Joosten en Ernst Theo Richter; solisten en ensembles als Markus Groh, het Ictus Ensemble en het Nouvel Ensemble Moderne. Zij doceerde o.m. aan het Hoger Instituut voor Dramatische Kunsten in Antwerpen, P.A.R.T.S. en het Conservatoire Royale de Musique in Luik.
Judith Vindevogel: ‘In mijn opleiding al vond ik moeilijk mijn weg. Ik wist nooit echt goed te kiezen tussen theater of opera. Ik zocht naar iets wat van beide wat heeft. Ik begon mijn eigen producties te maken en zo is WALPURGIS ontstaan [1989]. Als een productiehuis. Lukas Pairon [nu Ictus Ensemble] nam de artistieke leiding op zich. We werkten telkens met losse medewerkers, met mensen die ik, als beginner, nauwelijks kende. Geleidelijk
Gerrie de Vries (mezzo), Vaughan Schlepp (toesenist) en Henk de Laat (contrabas en basgitaar) in Max T [Foto: Raymond Mallentjer]
groeide de behoefte om dat te veranderen, om te werken met gelijkgezinden, met mensen met wie ik me artistiek verwant voelde, met wie je echt een parcours kon afleggen. Werken als een ensemble; zoals ik dat bijvoorbeeld zag bij theatergezelschappen als De Roovers en Discordia. Samen nadenken over datgene waar je mee bezig bent; echt vanuit het collectief een idee uitwerken, repertoire ontwikkelen; elk individu verantwoordelijk voor het geheel. Binnen het theater is dat een doodgewone zaak, maar in de wereld van opera en muziektheater is dat lang niet zo evident. Zeker binnen de opera is daar geen plaats voor. In de opera word je gevraagd binnen een concept. Er zijn maar weinig operaregisseurs waarmee je in dialoog kunt treden. Je wordt er eigenlijk gewoon gevraagd om andermans ding te doen. Zonder wat dan ook in vraag te kunnen stellen. Dergelijk werkmodel vind ik niet meer van deze tijd. Het is uiteraard veel moeilijker, veel minder efficiënt en het vraagt een veel grotere tijdsinvestering, om binnen een collectief te werken, maar voor mij is het de enig mogelijke manier binnen de maatschappij waarin we leven. Je moet de veelvuldigheid van mekaars persoon, van mekaars gezichtspunt Ieren kennen, respecteren, aanvaarden, verwerken.’
| |
| |
Naast Judith Vindevogel bestaat de artistieke kern van WALPURGIS momenteel uit mezzosopraan Gerrie de Vries en scenograaf Stef Depover. De Vries studeerde zang en muziekdramatiek aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam en is vooral bekend voor haar vertolkingen van het 20ste-eeuwse repertoire met o.a. creaties van Steve Reich, Klaas de Vries, Karel Goeyvaerts en Rob Zuidam. Stef Depover werkte voor verschillende theatergezelschappen,voor film en televisie in binnen- en buitenland.
Judith Vindevogel: ‘Muziektheater is heel breed; alles waar muziek en theater samenkomen is gewoon muziektheater. Dat heb je in de opera ook natuurlijk, maar daar ligt het zwaartepunt hoe dan ook bij de muziek; ondanks alle lovenswaardige pogingen om via theatermensen in de regie nieuwe impulsen in te brengen en te pogen het genre op die manier te vernieuwen. Het muziektheater waarnaar ik op zoek ben, erkent dat er verschillen zijn tussen theater en muziek, dat dat twee totaal verschillende culturen zijn, totaal verschillende werelden; met eigen wetmatigheden, met eigen manieren om naar de dingen te kijken, met eigen middelen om zich uit te drukken en om te communiceren. Die eigenheden respecteren en bewaren, tot hun volle recht laten komen, met elkaar confronteren en proberen ze met elkaar in dialoog te laten komen, vanuit een gelijkwaardige positie, dat is voor mij de essentie. Dat is ook een politieke noodzaak. Muziektheater is een metafoor voor het samenbrengen van verschillende culturen. Van westerse en nietwesterse culturen ook. Dit is iets waar ik ook mee bezig ben, maar ik heb het gevoel daar nog niet helemaal klaar voor te zijn. Ook omdat ik weinig mensen ken van die andere culturen. Want het is belangrijk dat je de mensen waarmee je samenwerkt, kent, dat je mekaars werk kent en apprecieert. Verschillende culturen in hun eigenheid respecteren, vanuit die verschillen in dialoog treden, uitzoeken waar je mekaar kunt vinden, dat is de uitdaging, dat is de essentie. Eigen principes en zekerheden loslaten; normen ter discussie stellen; praten en nog eens praten. Als kunstenaar moet je op ieder moment bij het groeiproces van een productie betrokken zijn. Eigenlijk zitten we meer rond de tafel dan we op scène repeteren. In Max T bijvoorbeeld heb ik mensen samengebracht uit theater- en muziekwereld, zowel uit de klassieke als de moderne muziekwereld en dan merk je telkens weer hoe moeilijk het is je open te stellen voor die
andere cultuur. Enerzijds als zanger tegenover de acteur en vice versa omdat je op een andere manier bezig bent met het overbrengen van betekenissen; dat functioneert op een totaal andere manier. Anderzijds voor de musici onderling om elkaars genre te begrijpen, te respecteren en te interpreteren. En toch werk je aan hetzelfde ding; inhoudelijk werk je aan hetzelfde ding maar de expressiemogelijkheden zijn totaal anders. Hoe vind je mekaar daarin, hoe laat je ook ruimte voor de ander om zich helemaal te kunnen uitdrukken en zijn steentje te kunnen bijdragen om het inhoudelijke project waar je samen rond werkt optimaal te kunnen verwoorden, te kunnen verklanken?’
Max T, ‘gerecycleerde opera voor jongeren vanaf 12’, is het verhaal van een jongen die door een foute ontmoeting verkeerde keuzes maakt, die valt voor de verlokkingen van geld, seks en drugs, en uiteindelijk krankzinnig wordt. Max té dus; als zovele pubers wil hij té veel. Judith Vindevogel, Gerrie de Vries en Stef Depover worden als ouders geconfronteerd met de grillen en de woelige zoektocht van hun eigen kinderen in de puberteit. Voldoende aanleiding om te proberen die zoektocht muziektheatraal te evoceren en een aantal waarden en inzichten aan te kaarten. De wereldliteratuur biedt voldoende precedenten: Faust (Goethe), Peer Gynt (Ibsen), Pinocchio (Collodi), Tom Rakewell (Auden). Een poging om al deze verhalen dooreen te laten lopen, mislukte. Vier weken voor de voorziene creatie lag een tekst voor die niet voldeed. Alle dialoog ten spijt. De creatie moest verdaagd van 9 naar 18 januari 2003. Judith Vindevogel: ‘Dat risico moet ge soms durven lopen. Dat is alleszins veel boeiender dan op zekerheid te spelen en vanuit bepaalde zekerheden heel voorspelbare dingen af te leveren.’ Acteur, schrijver en zanger Pieter Embrechts schreef inderhaast een nieuw scenario, vrij getrouw gebaseerd op het libretto van W.H. Auden en Chester Kallman voor The Rake's Progress, opera van Igor Stravinski. Een uitstekende hertaling, op rijm; lichtvoetig en diepzinnig tegelijk; direct, ongecompliceerd, zonder franjes; zonder overdreven eigenwijs te moraliseren; het verhaal getransponeerd in een vandaag voor iedereen herkenbare context. Muzikaal gaat WALPUR-GIS verder dan Stravinski in de vermenging van stijlen. Rossini, Stravinski, Gainsbourg's Je t'aime moi non plus, Coldplay e.a. bewerkt en vertolkt door clavecinist en oude muziekspecialist Vaughan Schlepp (hier ook keyboards), jazzcontrabassist Henk de Laat en percussionist Piet Jorens die actief is in de wereld van pop, house en
techno. Een op het eerste gezicht onwaarschijnlijk allegaartje dat door het voortdurend flitsend balanceren - zowel tekstueel als muzikaal - tussen luim en ernst, maar zeker ook door het grote inlevingsvermogen van de musici in zo uiteenlopende stijlen, nooit de indruk geeft van een onmogelijk te lijmen stijlbreuk.
Judith Vindevogel: ‘We werken rond twee dingen. Enerzijds zijn we op zoek naar nieuw werk, geven we opdrachten aan schrijvers en componisten om vorm te geven aan thematieken waar wij mee bezig zijn. Anderzijds gebruiken we bestaand repertoire in die zin dat we lezingen maken van bestaand werk zoals Mozarts Cosi fan tutte en Die Fledermaus van Johann Strauss. Maar dan focussen we nadrukkelijk op de tekst, op de inhoud. Enerzijds wil je daardoor aan publieksverbreding doen. Er is nu eenmaal die druk van overheidswege en uiteindelijk wil ieder kunstenaar toch ook een zo groot mogelijk publiek bereiken. Anderzijds is het een kernvraag of je niet teveel met publieksverbreding bezig bent en als gevolg daarvan niet te veel water in de eigen wijn doet. Hoe ver kan je daarin gaan zonder je eigen opvattingen te verloochenen? Dat is een moeilijke evenwichtsoefening.’
De fladdermuis, ‘feestelijke lezing van Johann Strauss' operette’, tekst van Sam Bogaerts, is een kolderieke versie van genoemd werk. Bogaerts slaagt erin de mottenballengeur van het genre weg te blazen en er een frisse bries door te laten waaien. De gesproken dialogen nemen meer plaats in dan in het origineel; in de aria's, begeleid door een kamerensemble van strijkers, klarinet, accordeon en cimbalon, is aardig gesnoeid. De acteurs spelen elk meerdere rollen, sommige ervan nog eens verdubbeld door de zangers; ze spelen met de tekst in de hand, improviseren er op los; rijkelijk vloeiende champagne zorgt voor een nog chaotischer repetitiesfeer; meelachen, de medespelers voor schut zetten, initiatief nemen, uit zijn rol vallen, het kan allemaal. In een verhaal over een ordentelijke samenleving waarin ieder zijn plaats kent, waarin alle rollen haarfijn zijn verdeeld en afgelijnd, worden theaterstereotiepen doorbroken; het keurig ingestudeerde, het afgewerkte maakt plaats voor het improvisatorische, het momentane, de pure speelpret. Door deze heel aparte en eigenzinnige aanpak worden theaterclichés omvergekegeld, worden het ten tonele gebrachte samenlevingspatroon en het theater zelf uitgekleed.
| |
| |
Judith Vindevogel: ‘Het is mijn hoop om via dat soort “kaskrakers” echt interesse te krijgen van het publiek voor onze gehele werking. Aan publieksverbreding doen is goed, al was het maar voor onze eigen moraal. Maar we willen absoluut nieuwe wegen blijven exploreren, ook al is dat voor het publiek vaak moeilijk. Het publiek gaat immers graag kijken naar wat het al kent, wil steeds weer hetzelfde zien. Maar ook het publiek moet openstaan voor nieuwe dingen. Kunst is, ook voor de cultuurparticipant, een oefening in het zich openstellen, in het zich verruimen. Ogen en oren openstellen voor wat op het eerste zicht niet evident lijkt, voor wat niet meteen deel uitmaakt van de eigen leefwereld.’
De helling van de oude wijven, ‘een muzikaal gedicht’, is een merkwaardig poëtische voorstelling geïnspireerd door de klanken- en stemmenwereld uit Pedro Paramo, novelle van Juan Rulfo, waarin ook teksten van o.a. Ernst Jandl en Jaime Sabines zijn opgenomen. Judith Vindevogel en Gerrie de Vries zingen, spelen en dansen een voorstelling vol klank, beweging, licht, talen en geluid. Niet een rechtlijnig verhaal, maar losse verhaalflarden waaruit allerlei betekenissen en associaties ontstaan; sfeerscheppend en suggestief; geestig, pittig, weemoedig, grappig. Muziek van Rod Zuidam en Klaas de Vries wordt aangevuld met fragmenten uit het werk van Claude Vivier en Kaija Saariaho, het geheel gedragen door een electronisch geluidsdecor van (gemanipuleerde) klokkengeluiden. Een voorstelling om zich mee te laten drijven op de oneindige dimensies van zangstemmen en klanken. ‘Leven-slaap-droomdood. Gedaanteverwisselingen. Het overschrijden van de door de werkelijkheid gestelde grenzen is slechts mogelijk in de illusoire werkelijkheid van poëzie, muziek en theater. De ultieme onvervulbaarheid van het verlangen die grenzen te overschrijven.’ (uit de programmabrochure).
De nieuwste productie van WALPURGIS is One two...three?, ‘een voorstelling rond de liederen en idealen van de Amerikaanse componist Charles Ives’. Verzekeringsmakelaar Charles Ives (1874-1954) wordt algemeen beschouwd als één van de belangrijkste vernieuwers van de Amerikaanse muziek: veelvuldig gebruik van polytonaliteit en polyritmiek in een melodische mix van o.m. populaire tunes uit gospels, marsen en cowboysongs. Aan de grondslag van veel van zijn composities lagen maatschappelijk en politieke idealen die in de context van de Amerikaanse oorlogspolitiek - One two... three? liep in WALPURGIS' eigen muziektheaterwerkplaats ‘De Feniks’ in Borgerhout op het moment dat de Iraakse oorlog in volle hevigheid woede - verbluffend actueel blijken te zijn:
(...) Brave boys are now in action.
They are there, they will help to free the world.
(...) Most wars are made by small stupid
while the people have no say.
when they'll smash all dictators to the wall. (...)
Ives' patriottische idealen, zijn opvattingen over Amerika's (gewapende) vrijheidsdroom, over een wereldpolitiestaat, waren hem in 1914 zonder enig voorbehoud een oorlog waard.
Een gevarieerde selectie uit Ives' liedoeuvre - uitmuntend vertolkt door mezzo Gerrie de Vries, Ivan Siller (piano), Wilbert Aerts (viool) en Benjamin Dieltjens (klarinet) - wordt in deze productie gelardeerd met een tekst van Ives, gebracht door acteur Maarten Boegborn. Een surrealistisch verhaal, pseudo-filosofisch, over de Amerikaanse imperialistische en globalistische waarden. Verbijsterend om vast te stellen dat Ives al in de eerste helft van de 20ste eeuw een tekst schreef die net zo goed nog maar enkele maanden geleden door Bush, Rumsfeld of generaal Franks geredigeerd had kunnen zijn. De originele titel van Ives' verhaal luidt overigens: The adventures of George. Dat resulteert in een gedifferentieerd beeld van Ives: muzikaal beeldenstormer, maatschappelijk conformist.
Auteur Maarten Boegborn en op de achtergrond mezzo Gerrie de Vries in One two... three?
[Foto: Raymond Mallentjer]
Opvallend in het werk van WALPUR-GIS is dat er totaal uiteenlopende dingen gemaakt worden die onmogelijk onder één noemer te vangen zijn. Tussen de vier voorstellingen van het afgelopen seizoen, Max T, De fladdermuis, De helling van de oude wijven en One two... three?, ligt telkens een wereld van verschil. Geen enkele voorstelling is representatief; ze zijn het allemaal samen, vormen elk een deeltje van het caleidoscopische geheel.
Info over het Iopende seizoen:
- | www.transparant.be |
- | www.hetmuzieklod.be |
- | www.walpurgis.be |
|
|