Transit
In deze rubriek publiceren we ‘literaire’ vertalingen in het Nederlands van goede gedichten uit andere talen. Het is o.m. de bedoeling het vertalen van gedichten te stimuleren en daarom kunnen vertalingen ter selectie ingestuurd worden naar het redactiesecretariaat.
Ieder vertaald gedicht moet vergezeld worden van een fotokopie van het oorspronkelijke gedicht en van de bibliografische gegevens van de bundel of het boek waaruit het genomen werd.
X
De trouwe ridder
Die vogele hebben lange geswegen
Die blide waren hier te voren;
Hare blischap es gelegen,
Dies si den somer hebben verloren.
Si souden herde saan gesegen,
Hadden sine weder gecregen;
Want si hebbenne vore al vercoren,
Ende daartoe worden si geboren:
Dat machmen dan an hen wel horen.
Ic swige vander vogele clage:
Hare vroude, hare pine, es saan vergaan;
Ende clage dat mi meer meshage:
Die minne, daar wij na souden staan,
Dat ons verweget hare edele wage,
Ende nemen vremde nagelage;
Sone mach ons minne niet ontfaan.
Ay, wat ons nederheit heeft gedaan!
Wie sal ons die ontrouwe verslaan?
Die mogende metter sterker hant;
Op hen verlatic mi noch sere,
Die altoos werken in minnen bant
Ende en ontsien pine, noch leet, noch kere,
Sine willen dorevaren al dat lant
Dat minne met minnen in minne ie vant;
Hare fine herte es so gehere;
Die weten wat minne met minnen lere
Ende hoe minne die minne met minnen ere.
Waaromme soude dan ieman sparen,
Ochtemen minne met minnen verwinnen mach,
Hine soude met niede in storme dorevaren
Op toeverlaat van minnen sach,
Ende minnen ambacht achterwaren?
So soude hem die edelheit openbaren.
Ay, daar verclaart der minnen dach,
Daar men vore minne nie pinne en ontsach
Noch van minnen nie pine en verwach.
Dicke roepic hulpe alse die onverlooste.
Lief, wanneer gi comen stelt,
So noopti mi met nuwen trooste,
So ridic minen hogen telt,
Ende plege mijns Liefs als alrevrooste,
Ochte die van norden, van suden, van oosten
Van westen al ware in mijnre gewelt.
So werdic saan te voete gevelt!
Ay, wat holpe mijn ellende vertelt!
Strofisch Gedicht 10
De vogels zwijgen al een hele tijd
Die zo blij waren hier tevoren.
Ze zijn hun lieve lusten kwijt
Daar zij de zomer hebben verloren.
Ze zouden zeer snel zijn bevrijd,
Keerde hij weer zonder respijt.
Want hem hebben zij uitverkoren,
En voor hem werden zij geboren.
Dat kan men dan wel aan hen horen.
Ik zwijg over vogels die klagen
- Hun vreugde, hun pijn is snel henen -
En bejammer een dieper mishagen:
Dat we minne niet de hand lenen,
Haar hoge last niet willen dragen,
En liever aardse lusten najagen.
Zo kan minne zich met ons niet verenen.
Ach, we kunnen onze laagheid niet genoeg bewenen!
Wie legt onze ontrouw het vuur na aan de schenen?
De bevoegden met de sterke hand,
Naar hen heb ik me toegekeerd,
Die altoos werken in minnes band
En geen pijn, of leed, of tegenspoed deert,
Maar die hun tocht voortzetten naar het land
Waar minne al minnend in minne ontbrandt.
Hun edel wezen is zo hooggeëerd,
Zij weten wat minne in 't minnen leert
En hoe minne de minne in 't minnen eert.
Waarom zou iemand dan zijn krachten sparen,
Als men minne al minnend kan verslaan,
Waarom dan niet verwoed alle stormen doorvaren,
Die vol vertrouwen in haar doorstaan
En zo de minnedienst recht doen wedervaren?
Zo zou zij ons haar edelheid openbaren.
Ach, de dageraad van minne breekt slechts aan
Waar men om minne geen pijn wou ontgaan
En aan de zware eisen van minne werd voldaan.
Als een verlorene roep ik om hulp, onverpoosd.
Lief, wanneer gij zult intreden,
Zult gij me aansporen met nieuwe troost,
Dan rijd ik mijn telgang met fiere schreden,
Eén met mijn lief, zalig geminnekoosd,
Alsof die van noord en zuid, van west en oost
Reeds allen in mijn macht waren met reden.
Dan word ik plots terneergeveld en vertreden.
Ach, wat helpt het dat ik mijn ellende heb beleden!
Vertaling: Lucienne Stassaert
Hadewijchs levensgeschiedenis zal wel voorgoed een raadsel blijven, bij gebrek aan de nodige biografische gegevens. J. Van Mierlo situeert het werk van onze beroemde mystica rond het midden van de 13de eeuw. Haar volledige oeuvre bevat Visioenen, Brieven, Mengeldichten en 45 Strofische gedichten.
|
|