| |
| |
| |
Hoe helpen boeken om de wereld te verkennen?
Over opvoedende en informatieve tendensen in de Vlaamse kinder- en jeugdliteratuur in de voorbije tien jaar
Jet Marchau
Om het maar meteen duidelijk te stellen: ik ben naast recensent en leespromotor ook leraar. Dat betekent dat mijn persoonlijke boekenkast er wat anders uitziet dan de boekenkast van de schoolbibliotheek waarover ik waak. Dat betekent ook dat ik voortdurend op zoek ben naar een compromis tussen persoonlijke favorieten en boeken met een brede en, als het even kan, pedagogische toegankelijkheid.
Een schoolbibliotheek samenstellen loopt daardoor niet altijd van een leien dakje. Je beseft gauw dat niet iedereen een gedreven lezer is en dat collega's en leerlingen in tijdnood er de thematische catalogus op naslaan en vallen voor een wervende inhoud. Natuurlijk kun je doordacht je selectie aanprijzen en verantwoorden. Binnen het vormende kader van een schoolbibliotheek laten zich verschillende genres, elk met een specifieke functie, makkelijk inpassen. Leerkrachten geschiedenis, godsdienst of zedenleer grijpen graag naar boeken met grote informatieve of maatschappelijke relevantie, zoals historische romans of themaboeken over pesten, relaties, aids. Collega's Nederlands zoeken evenzeer maatschappelijke thema's, naast psychologische romans die zelfkennis en empathie bijbrengen. Of ze grijpen naar literaire smaakmakers uit het grensgebied van de adolescentenliteratuur om de zo vaak verwaarloosde esthetische groei van hun leerlingen te stimuleren. Het leerplan Nederlands geeft hun een verplicht zetje. Literair waardevolle adolescentenliteratuur
wordt aanbevolen om voor een soepele overgang naar de literatuur voor volwassenen te zorgen. Zelfs adolescentenliteratuur krijgt zo een vormende functie en wordt een pedagogische must.
| |
Een pedagogische vinger in de pap...
Het woord ‘functie’ klinkt anno 2002 veel auteurs en leesbevorderaars slecht in de oren. In de discussie die tijdens het voorbije decennium binnen de wereld van de jeugdliteratuur gevoerd werd en nog altijd gevoerd wordt, is het lang geen bon ton meer om ‘lezen’ met ‘leren’ te verbinden. Nu de jeugdliteratuur eindelijk een rechtmatige plaats binnen het literaire veld veroverd heeft, wil ze van het pedagogische juk af. Maar daarvoor zit dit juk te vastgeroest in de tijd. Toen Jean Jacques Rousseau in 1762 in Emile ou de l'éducation het kind een eigen wereld gaf, baande hij meteen de weg voor pedagogen. Zij zijn van toen af met wisselende intensiteit aanwezig in de wereld van de jeugdliteratuur, prominent als auteurs of met een toeziend oog als katalysators en promotors in het midden van de leescirkel, een term die Aidan Chambers lanceerde in zijn literaire bijbel De Leesomgeving (Amsterdam, Querido, 1995). Ze hebben de discussie over hun impact vaak hoog doen oplaaien.
‘In de jeugdliteratuur dirigeert de pedagogie te vaak de selectie’, waarschuwt Majo de Saedeleer midden de jaren negentig in Bubi 1996, Wegwijs in de Vlaamse jeugdliteratuur (Icarus, 1996). Vaak ja, maar pedagogen houden dan ook als vragende partij bijna onvermijdelijk een vinger in de pap. Op school zijn de juf en de meester of de leraar Nederlands belangrijke potentiële boekpromotors. Zij zetten de kinderen op weg naar het zelfstandig lezen en naar het leren genieten. Met wat acteertalent kan iedere leraar kinderen of jongeren warm maken voor een verhaal, een boek, een gedicht. Zijn persoonlijke enthousiasme leidt hen naar ontdekkingen, zijn stem leert hen luisteren en kijken naar woorden, zinnen of tekeningen die ze anders, wegens vreemd of onbekend, links zouden laten liggen.
In de jaren negentig werd het boekenpad vooral in de lagere scholen en de eerste graad van het secundair onderwijs goed onderhouden. De vraag van directies en oudercomités naar lezingen van auteurs en leespromotors zorgde en zorgt nog altijd voor overvolle agenda's. Het NCJ stuurt tijdens de jaarlijkse jeugdboekenweek de kinderen met diverse thema's feestelijk op verkenning in de boekenwereld. De term ‘verkennen’ is breder dan ‘leren’, maar wie het aanbod in de keuzelijstjes bekijkt, ziet dat de twee begrippen mekaar vaak dekken. Vaak tot genoegen van de lezers zelf, zo leren hun juryrapporten en verslagen die tot 2000 jaarlijks verschenen in Bubi, Wegwijs in de Vlaamse jeugdliteratuur en nu op het net te raadplegen zijn op de site van Villa Kakelbont. Vaak ook tot genoegen van de Vlaamse leerkrachten, voor wie de keuzelijsten van de jeugdboekenweek en nominatielijsten van de kinder- en jeugd- | |
| |
jury handig didactisch materiaal zijn.
Maar het succes eist zijn tol. Boeken worden steeds vaker ingeschakeld in pedagogische projecten waarbij de opvoedende functie primeert. Auteurs en uitgevers zijn zich daar terdege van bewust en spelen graag op de vraag naar actuele thema's in. Het thema ‘pesten’ en het daarmee verwante thema ‘machtsmisbruik’ bijvoorbeeld zijn al jaren bijzonder populair. Er worden themamappen en films rond de ‘pestboeken’ gemaakt, of ze worden de basis van een breed opgezet weerbaarheidsproject.
Soms overvleugelt het project het boek en overleeft enkel de idee van het verhaal, ten koste van de literaire vorm. Een sprekend voorbeeld hiervan is Juul van Gregie De Maeyer, een bewogen verhaal dat in 1996 veel recensenten deed juichen. Juul wordt omwille van zijn uiterlijk zo gepest dat hij er letterlijk aan kapot gaat. Beeldend kunstenaar Koen Van Mechelen goot de ziel van Juul in een houten pop en kunstfotograaf Hugo Minnen fotografeerde hem in zijn groeiende naaktheid. Een prachtig project. Maar de doodgepeste boekenjuul groeide ondertussen op een eigen manier tot een weerbaarheidsproject uit. De houten pop leeft al jaren in scholen, bibliotheken en verenigingen een eigen leven. Ook zonder het boek.
| |
Grasduinen in het aanbod: realistische kinderverhalen maken het verschil...
Tijdens de jaren negentig was er op de Vlaamse markt een groeiend aanbod van prentenboeken, boeken voor eerste lezers en adolescentenromans. Terwijl de grote productie van boeken voor eerste lezers een verrijking van de vorm, maar een verarming van de inhoud meebracht, gingen prentenboeken en boeken voor adolescenten een eigen, voornamelijk literair leven leiden. In de prentenboeken profileerden Vlaamse illustratoren zich steeds meer als grafisch kunstenaar en meerderen sloten naadloos aan bij de literaire richting die in de jeugdliteratuur veld won. Hun werk wordt door volwassenen in binnenen buitenland hoog gewaardeerd. Maar daar waar de abstraherende vormen- en kleurentaal te sterk op de inhoud primeert, verdwijnt het houvast van het kind. Jammer, want wanneer
Gregie de Maeyer, Juul
de invalshoek voor het kind te smal is en de band met zijn ervaringswereld te gering, stelt zich net als in de verhalende, literaire kinderboeken een probleem van inleefbaarheid. Illustratoren daarentegen die het compromis tussen kunstige en toegankelijke tekeningen vinden, bekoren kinderen en vallen bij de volwassenen internationaal in de prijzen.
Voor wie de lerende tendens onderzoekt, zijn de realistische verhalen voor kinderen van acht tot veertien het meest relevant. Grasduinend in de recensies van Jeugdboekengids (jg. 1990-1994), Leesidee jeugdliteratuur (1995- 2001) en Bubi (1990-2000) kwamen opmerkelijke trends en verschuivingen aan het licht.
Tot het midden van de jaren negentig beheersen de realistische themaverhalen met een sterk maatschappelijk en lerend karakter de kinderliteratuur. Ze zetten daarmee de trend van de jaren 80 verder, hoewel er een duidelijke verschuiving naar emotionele verwerking is. Na 1995 volgt een hausse van griezelverhalen en detectives. Begin jaren negentig doet het thema ‘milieu’ het erg goed. Ed Franck scoorde bij de acht- en negenjarigen hoog met Wie wil Wubbe weg? (1989). ‘Spannend, maar ook een WWF-boek, want je leert erbij hoe de bossen vervuild zijn. De uitleg over bloemen is heel leerrijk. Je wil ze direct gaan zoeken.’ (Bubi 1991). Journalist Willy Schuyesmans verwerkt in zijn vroegste verhalen zijn ruime kennis van de natuur en het milieu en valt met De zilverrug (berggorilla's, 1988), De huilers (zeehonden in het Waddengebied, 1989), Tand om tand (ivoorhandel, 1990) en Braam (ecologisch sprookje, 1992) zeer in de smaak van de kin- | |
| |
derjury. De weetgierige lezers vallen niet alleen voor het spannende, maar ook voor het leerrijke aspect: ‘Ik heb bijgeleerd over het WWF en over de Afrikaanse olifanten. In het nawoord wordt uitgelegd wat “Cites” is, hoe Traffic werkt en hoe je zelf kan helpen bij de bescherming van de olifant. Dat vind ik zeer tof.’ (Bubi 1992). Succesauteur Marc de Bel mengt ecologische en maatschappelijke boodschappen in zijn verhalen. In De monsters van Frankenzwein (1996) bijvoorbeeld stinkt het naar verpestende, maar veel geld opbrengende varkenskwekerijen. Het didactische tintje dat hij bewust inbrengt, noemt hij zelf ‘wonderwijzen’.
In de loop van het decennium groeit binnen het genre van de realistische verhalen de aandacht voor de emotionele benadering. Mede onder invloed van literaire auteurs als Bart Moeyaert, Jaak Dreesen, Sylvia Vanden Heede en Henri Van Daele die zich onder meer concentreren op het suggestieve verwoorden van gevoelens, krijgen maatschappelijke probleemverhalen meer diepte. Maar een ander fenomeen duikt op. In verhalen over pesten, dood, mishandeling, analfabetisme, alcoholisme, depressie, autisme, vierde wereld verlegt de lerende functie zich naar ‘Lebenshilfe’, zoals Rita Ghesquiere aangeeft in ‘Uit de kinderschoenen: drie decennia jeugdliteratuur’. (Openbaar, maart 1998, 1). Die ‘Lebenshilfe’ wordt soms onderstreept door een toegevoegde adressenlijst van instanties en hulporganisaties. Ook die verhalen, die vaak in opdracht worden geschreven, overstijgen het documentaire karakter. De benadering vanuit de visie en de emoties van het kind en het soepel, kindgericht taalgebruik maken ze inleefbaar voor een ruim publiek. Ze eindigen daarenboven over het algemeen hoopvol.
Enkele voorbeelden uit het grote aanbod illustreren dat. In De meester is een schat (mishandeling, 1991) van Bettie Elias reageert Brams vader zijn frustraties op Bram af, maar de meester doktert een oplossing uit. In 1993 levert Ed Franck zijn bijdrage aan een preventiecampagne in verband met brandwonden bij kinderen met Het glazen masker. Kolet Janssen gaat in 1994 in op een vraag van de Vlaamse vereniging voor autisme met Mijn broer is een orkaan. Later wil ik stuntman worden (1989) van Detty Verreydt is meteen aanleiding voor een werkmap die de vierde wereldproblematiek in de school bespreekbaar maakt. Brigitte Minne schrijft op vraag van de West-Vlaamse Pleeggezinnendienst in 1999 Een mussenjong in het eksternest. In 2001 verschijnen zes boekjes in opdracht van de Similesvereniging die de problematiek van KOPP-kinderen, kinderen van een ouder met psychische problemen, onder de aandacht brengen. Het commentaar op de reeks van kinderpsychiater Peter Adriaensens kan gelden voor alle betere thematische verhalen met maatschappelijke relevantie: ‘Een boek kan wel degelijk een verschil maken voor een kind. De verhalen laten een kind voelen dat het ook nog recht heeft op een eigen leven (...). Boeken zijn ook een manier om taal aan te brengen voor wat ze voelen.’ (De Bond, 5 oktober 2001, p.4) De voorwaarde is natuurlijk dat de taal goed, rijk en voor de kinderen bevattelijk is.
| |
Van doemverhalen tot doorwerkte documentaire en psychologische romans in de jeugdliteratuur.
De trend om op de actualiteit in te spelen, is nog duidelijker in de jeugdromans die in de lagere graad van de secundaire school gelezen worden. Even leek het erop dat in de loop van de jaren negentig de kommer- en kwelliteratuur uit de jaren zeventig weer de kop zou opsteken. Adoptie, racisme,
Katrien Seynaeve, Grenzen
mishandeling, aanranding, incest, ontvoering, pedofilie, aids... Debutanten schreven de verhalen ‘uit het leven gegrepen’ en bezondigden zich aan een opeenstapeling van problemen, clichépersonages, expliciete boodschappen. Bij sommige uitgeverijen vonden ze een gretig commercieel oor. Informatieve adressenlijstjes gaven een illusie van didactische grondigheid. Melodramatische verhalen woekerden verder en zochten door hun platte, tendentieuze taal populariteit bij de jeugd.
Maar gaandeweg werd ook hier de invloed van de literaire tendens in de jeugdliteratuur en de groeiende aandacht voor adolescentenliteratuur bij geroutineerde auteurs duidelijk. Vroegere probleemverhalen maakten plaats voor goed gestructureerde, bezielde, documentaire romans met genuanceerde standpunten. De lezer wordt onder meer geconfronteerd met straatkinderen in Lima (Roger Schoemans, Chico, 1992) en in Brazilië (Dirk Bracke, Een vlieg op de muur, 1995), met de krottenwijken in Kaïro (Marc Vandenberghe, Gamiela, 1993), met oostblokvluchtelingen (Roger schoemans, Dava, 1993) met de Filippijnen onder Marcos (Roger Vanhoeck, El Tigre, 1993), met het post-apartheidstijdperk in Zuid-Afrika (Katrien Seynaeve, Oeboentoe, 1992) en de joods-Palestijnse kwestie in Grenzen (2000) van dezelfde auteur. Die romans houden een vinger aan de pols van de actualiteit. Ze blijven het resultaat van veel research of van persoonlijke ervaringen, maar de aanvankelijk overvloedige en belerende informatie wordt beter gedoseerd en in een spannend of invoelbaar verhaal geïntegreerd. De karakters worden mensen van vlees en bloed in plaats van vlakke sjablonen. De jeugd voelt zich door de bezielde informatie directer aangesproken: ‘Als je dit leest, onthoud je meer over het thema dan wanneer je naar het journaal kijkt. Je moet er zelf een eigen mening over vormen.’ (Over Chico van Roger Schoemans, Bubi 1995).
Ook de psychologische romans van bijvoorbeeld Karel Verleyen, Gerda Van Erkel en Diane Broeckhoven dagen jonge lezers uit om een eigen oordeel te vormen. Zij trekken alle mogelijke structurele en literaire registers open om adolescenten aan het denken te zetten. Dagboekfragmenten, telefoongesprekken, krantenknipsels en panelgesprekken zorgen voor verschillende invalshoeken en geven de verhalen diepte. De alternerende standpunten maken de romans uiterst geschikt om klassengesprekken op gang te brengen. In 1996 gaat Diane Broeckhoven in op het thema aids in Kristalnacht. Het verhaal werd omwille van zijn eigentijds thema, zijn toegankelijkheid en zijn informatieve waarde
| |
| |
Paul Kustermans, Voorbij de regenboog
door de jeugdjury in 1997 bekroond: ‘Het boek geeft een ander beeld over aids... Aids is een eigentijds thema waarover men soms nog te weinig durft praten. Daarom is het goed dat dit ook in jeugdboeken aangesneden wordt... Het is goed dat er zoveel informatie ingeweven zit, dat het zo boeiend geschreven is.’ ( Bubi 1998). Dirk Bracke gebruikt in 1997 een veel minder gesofistikeerde methode om de jongeren bewust te maken van het aidsprobleem. Het uur nul kruidt hij met realistische details in vulgaire jongerentaal, met namen van pop- en housegroepen, met betaalseks op meisjestoiletten, enz. Succes verzekerd bij de jongeren, maar niet bij de volwassen critici die met pedagogische reserve reageren.
Soms slaan de auteurs bewust een waarschuwende toon aan. Patrick Lagrou, die in zijn eerste verhalen zijn interesse voor magie en esoterie al liet zien, schrijft in 1997 In de klauwen van de duivel, een pleidooi tegen
Bettie Elias, Water van zout
de indoctrinatie door sekten, in casu de new age-beweging. Hij trekt de hele trukendoos open om de lezer te overtuigen, van gedetailleerde beschrijvingen, soms met direct moraliserende interventies, tot een nauwkeurige structuur, een inleefbare hoofdpersoon tegenover clichématige tegenstanders en een sterke spanningsboog. Het boek vind je niet in de schoolbibliotheek, omdat het permanent uitgeleend is.
Bovengenoemde verhalen bereiken door hun toegankelijkheid en informatieve waarde een breed publiek, waaronder veel volwassenen. Hun doorwerkte aanpak bereidt de weg naar de adolescentenroman. Daar krijgen maatschappelijke thema's een andere en literair bredere invulling. Jan Simoen bouwt in Met mij gaat alles goed (1996) een veelzijdige literaire briefroman rond het hoofdthema aids en Vallen (1994) van Provoost, een roman over onder meer racisme, kaapte zowat alle mogelijke literaire prijzen weg. Het wordt in de scholen niet alleen als literaire gangmaker, maar vooral ook omwille van de thematiek druk besproken. In Vallen neemt Anne Provoost geen stelling in, maar
Willy Schuyesmans, Braam
laat ze de lezer zelf naar de beweegredenen van het menselijk gedrag zoeken. Het boek werd verfilmd en in de scholen gepromoot.
| |
Historische romans: geen vervelende leraars meer!
Vlaanderen is altijd een voedingsbodem geweest voor historische verhalen en grote vertellers. Dat was in de voorbije tien jaar niet anders. Historische romans zijn vaak een kritische aanvulling op de informatie uit het geschiedenisboek. Opvallend in de jaren negentig is de bloei van historische en biografische documentatiereeksen, die uitstekend didactisch materiaal voor de geschiedenisleraar vormen. Ze worden in verhaal gezet door gerenommeerde jeugdauteurs als Roger Schoemans, Maria Heylen, Gerda Van Cleemput, Kolet Janssen of Gaston Van Camp, maar de historische informatie primeert en de beperkte omvang laat geen uitdieping van karakters toe.
| |
| |
De opvallendste auteur van historische verhalen van de jaren negentig is Paul Kustermans. Hij neemt de fakkel over van Johan Ballegeer die decennia lang de Vlaamse historische jeugdboekenmarkt bespeelde. Kustermans vult waar mogelijk de geschiedenisboeken aan met een eigen versie op historische gebeurtenissen. In Ik ben de jachtluipaard (1999) pakt hij bijvoorbeeld de Belgische kolonisatiepolitiek hard aan. In Kustermans' vroegste romans laat de stem van de geschiedenisleraar zich nog vaak horen in een overvloed aan informatie, vervat in zware dialogen of directe auctoriale tussenkomsten en in (te) gedetailleerde beschrijvingen. Er blijft weinig ruimte voor uitdieping van karakters. In recenter werk besteedt hij meer aandacht aan zijn personages, verpakt hij de historische informatie handig in sfeerbeelden en functionele dialogen en weeft een stevige romantische draad door zijn verhaal, zoals in Voorbij de regenboog (1997). Het bracht hem een vijfde bekroning van de jeugdjury op die oordeelde: ‘In de geschiedenislessen leerden we over heksenvervolgingen. Ook over de grote Vlaamse schilders uit die tijd. Het enige verschil is dat ze nu precies
Marc de Bel, De Monsters van Frankenzwein
tot leven kwamen in dit boek. (...) Prachtig dat er zoveel poëtische stukken in staan.’ ( Bubi 1999)
Naast Kustermans dragen andere Vlaamse auteurs, zoals Hedwig van de Velde, Roger Schoemans, Kathleen Vereecken en Katrien Seynaeve, tot de geschiedenis of de historische actualiteit bij. Een sfeervol, correct historisch decor, pittige weetjes, levende personages, vlotte dialogen en een romantische, of spannende rode draad zorgen ervoor dat de geschiedenisleraar geen vervelende feitenverzamelaar meer is.
| |
Besluit
In april 1993 gooide Jan Van Coillie uit bezorgdheid voor de kwaliteit van het Vlaamse jeugdboek de handschoen in de Vlaamse ring. In zijn artikel ‘Het gaat té goed met het Vlaamse jeugdboek’ (Jeugdboekengids, april 1993) wees hij op de opmars van ‘vlotlezende verhalen over onderwerpen die de jongeren aanspreken’. Een jaar later waarschuwde Luc Lannoy in zijn artikel ‘Wie boekt die vindt. De jeugdliteratuur in feesttenue.’ (Jeugdboekengids, april 1994) nog eens voor de toename van tendentieuze verhalen die spelen op herkenbaarheid en actualiteit en vaak ontstaan op bestelling of opportuniteit. De twee critici hebben niet bij alle uitgevers en auteurs aan dovemans deur geklopt. Hoeveel gezeur er in de jaren negentig ook was rond de literaire of verhalende trend in de Vlaamse jeugdliteratuur, mijn ervaring is dat naar het einde van het decennium zowel in de kinderliteratuur als in de jeugdliteratuur een vruchtbare kruisbestuiving heeft plaatsgehad. Het blijft natuurlijk schrappen voor wie lijstjes wil samenstellen. Het blijft schrappen van boeken met een hoog sensatiegehalte, waarin thema's ‘behandeld’ en als modetrend opgevoerd worden en waar de gedrevenheid van de auteur verre van tastbaar is. Maar door te schrappen mengt de waakzame blik van de pedagoog zich met de kritische blik van de leesbevorderaar. En dat is een mooie start voor een nieuw decennium!
|
|