Een verkaveld landschap
De Vlaamse kinder- en jeugdliteratuur sinds 1990
Annemie Leysen
Sinds de jaren tachtig kwam er een en ander in beweging in het tot dan toe vrij rustige, indommelende Vlaamse ‘jeugdliteraire’ landschap. De voorbije tien jaren zette de verkaveling die toen werd ingezet zich door. Enerzijds kenden populaire auteurs een toenemend succes bij hun jeugdige publiek. Anderzijds gingen steeds meer schrijvers voor de jeugd zich als ‘literair’ profileren. De discussie en het gehakketak over wat een goed kinderboek hoort te zijn, blijven ook vandaag nog aan de orde. Een stand van zaken en een ‘geografische’ verkenning.
Op het eerste gezicht ligt het Vlaamse jeugdboekenlandschap er vandaag bij als een tevreden en riant ‘luiletterland’: de productie stijgt zienderogen, nieuwe uitgeverijen wagen hun kans, joint ventures worden opgezet. De vormgeving van kinder- en jeugdboeken krijgt steeds meer aandacht, Vlaamse auteurs en vooral illustratoren slepen prestigieuze prijzen in de wacht in het buitenland en worden in toenemende mate vertaald, de leesbevorderingsmachine draait op volle toeren en wordt door de overheid druk gesubsidieerd. Het Nationaal Centrum voor Jeugdliteratuur wint aan belang en aan erkenning en men gaat steeds beter in binnen- en buitenland propageren wat hier geschreven en getekend wordt. Het nog vrij nieuwe en onafhankelijke Fonds voor de Letteren neemt de kinder- en jeugdliteratuur ter harte en een Vlaamse Stichting Lezen ligt op stapel om het leesplezier aan te zwengelen. Het ontbreekt de Vlaamse jeugdliteratuur niet aan aandacht: de belangrijkste kwaliteitskranten ruimden in hun boekenbijlagen plaats in voor recensies en - occasioneel - voor ruimere achtergrondstukken, wat ons in Nederland wordt benijd. Een gespecialiseerd blad als
Leesidee (Vlabin) beperkt zich niet langer tot de obligate beschrijving van wat verschijnt, maar verkent het domein met kennis van zaken en waagt
Bart Moeyaert, Blote handen
zich aan goed onderbouwde opiniestukken. Aan Vlaamse universiteiten wordt kinder- en jeugdliteratuur gedoceerd en wordt onderzoek, zij het in bescheiden mate, aangemoedigd. Het beste jeugdboek van het jaar krijgt, sinds de oprichting van De Gouden Uil Literatuurprijs, een evenwaardige honorering als dat voor volwassen lezers en die prijs wordt met vrijwel hetzelfde decorum en onder niet geringe mediabelangstelling uitgereikt. De Vlaamse jeugdliteratuur heeft zich tijdens het voorbije decennium geëmancipeerd en heeft het wat kneuterige en brave kinderkamertje achter zich gelaten om als een volwaardige participant het publieke literaire forum te betreden. Geen reden tot mopperen of doemdenken, dus, althans niet op het eerste gezicht.
En toch. Het jeugdliteraire landschap mag er dan - uiterlijk althans - riant en vergenoegd bij liggen, de verkaveling is vandaag opvallender dan ooit. Sinds de jaren 1980 ontwikkelden zich stilaan twee duidelijke tendensen over wat een goed kinderboek zou moeten zijn: lekker spannend of literair waardevol, of nog: ‘Gewoon patat’ (A.M.G. Schmidt) of ‘Het allerbeste is nog niet goed genoeg’ (C. Maas). Het gehakketak over normen en criteria waaide over vanuit Nederland, waar de discussie al een tijd aan de gang was. Jeugdschrijvers van de ‘oude’ school bleven enerzijds hardnekkig het recht van het kind op ontspanning en amusement verdedigen en zagen in hun verhaaltjes anderzijds ook nog kansen om het jonge kind meteen wat belering en waarden mee in te lepelen. Aandacht voor een verantwoorde literaire vormgeving was - en is vaak nog steeds - nauwelijks aan de orde. De cynische uitspraken waarmee recensent Eric Hulssens in de jaren zeventig dat indommelende en zelfvoldane schrijversclubje wakker wilde schudden, liegen er niet om: ‘De gemiddelde Vlaamse jeugdschrijver is 52, onderwijzer en bewusteloos’, vertelde hij o.m. in een ophefmakend interview. Het kinderboek als opvoeder en animator doet het vandaag nog steeds en scoort continu hoog bij het jonge lezerspubliek. Tegen het einde van de jaren tachtig diende een nieuwe generatie auteurs zich