Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 51
(2002)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In en om de kunstMuziekVan pianominiatuur tot opera. Een onvoltooid componistenportret
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rajaren in Antwerpen met popmuziek en schreef hij een en ander waarin hij elementen uit klassiek, jazz en pop met elkaar vermengde. Nadien studeerde hij muziekopvoeding en piano (bij Levente Kende) aan het Lemmensinstituut, behaalde hij het Hoger Diploma Kamermuziek en een Eerste Prijs Fuga aan het KVC. Met componeren werd het pas menens toen hij in 1990 met Vier stukken voor cellokwartet de Eerste Prijs won in de compositiewedstrijd van de Muizelhuisconcerten.
Fragment van de 7de scène uit KET, opera in 2 akten (1999-2001); libretto: Geert Van Istendael, muziek: Koen Dejonghe
Pas toen pakte hij de compositiestudie aan, en in 1994 behaalde hij met Drie Sonnetten op tekst van Hugo Claus zijn Eerste Prijs. Deze Drie sonnetten werden later integraal onderdeel van Oud zeer, een multidisciplinaire voorstelling op een scenario van Johan De Boose. De Boose verknipte sonnetten van Claus en Shakespeare tot een verhaal over de ouder wordende man die zowel met bewondering als scherts terugblikt op zijn liefdesleven; hij ziet zichzelf als kind, gewurgd door burgerlijke opvattingen, als jongeman ten prooi aan een onverzadigbare hunker, en als bejaarde die weemoedig de liefde met de dood verwart; het leven dat soms een wild feest was, is bijna voorbij, maar de lokroep van de liefde in zijn hoofd, ‘fataal als de uitvinding van het wiel’, is onweerstaanbaar. Tekstverstaanbaarheid was voor de componist een onomstootbaar uitgangspunt. Het resulteerde in een transparante partituur waarbij alle onderdelen, voorafgegaan door een korte ouverture, met elkaar verbonden worden door het refrein ‘Als er niets bloeit, waarom bloeit dan het verdriet? Als alles groeit, waarom de liefde niet?’ Verder bouwend op datgene waarmee hij al als tiener bezig was, werd in de voorstelling ook popmuziek verwerkt. Koen Dejonghe pleit overtuigd voor de vermenging van stijlen en disciplines; hij houdt van het vervreemdend effect ook dat uitgaat van plotse confrontaties ervan. Een swingende ‘walking bass’ in Jace (voor de hoogst onalledaagse bezetting van 2 hobo's, 2 trompetten, 2 hoorns, 2 trombones, 4 altviolen, piano vierhandig, harp, elektrische gitaar, basgitaar, sopraan en mezzo; en op een eigen nonsenstekst waartoe Hugo Claus hem na de creatie van de Drie Sonnetten had aangezet); in Ket wordt stevig gerapt; ook dansmuziek, bovenal de diepe melancholie van de tango (Astor, Tango op het thema van ‘Moskouse Nachten’, Surfing-Trio, Ket), boeit hem mateloos. Niet verwonderlijk dat zijn muziek ook als dansant wordt ervaren: op 3 februari 1991 werd een choreografie van Aimée De Lignière gecreëerd op zijn Suite voor twee piano's (1990).
Dat de hedendaagse muziek in het Deeltijds Kunstonderwijs bijzonder weinig aan bod komt is een gekend pijnpunt. ‘Te moeilijk’ is het (meestal terechte) argument. Aan Koen Dejonghe zal het niet liggen. Zelf piano, samenspel, schriftuur, praktische harmonie en improvisatie gevend aan de academies van Antwerpen en Sint-Niklaas, en aan het KVC, is meer dan één werk doelbewust geschreven voor leerlingen en studenten (Habanera, Lullaby, Introduktie en humoreske, Het loze violissertje, Duo-zit,...). Overigens is hij bij het Aquarius-project initiatiefnemer van een compositieproject dat jongeren tot componeren wil aanzetten; op een jaarlijkse Aquarius-festivaldag wordt een selectie van deze creaties ook uitgevoerd door gerenommeerde musici. Ook in zijn ‘niet pedagogische’ werken valt op dat hij zelden pronkt en imponeert met instrumentaal-technische hoogstandjes, dat hij zelden de uiterste mogelijkheden van het instrument aftast, eerder schrijft vanuit de eigen speelervaring, vanuit het plezier van het musiceren. Al ligt dat in enkele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken toch ook weer helemaal anders, zoals in A(n)dante voor piano, geïnspireerd door in de partituur genoteerde verzen uit de Divina Commedia.
In september 2002 zal zijn jongste werk, Ket, een opera op libretto van Geert Van Istendael, gecreëerd worden. Een opdracht van Jeugd en Muziek Brussel. Ket is de stad met veel vormen, veel kleuren, veel geuren, veel krotten, veel kantoren. Een multiculturele stad van jeugdbendes en megalomane projectontwikkelaars. Tegen die achtergrond schreef Van Istendael een verhaal over een onmogelijke liefde en over corruptie, over passie en koele berekening. Voor de muzikale uitwerking ging de componist uit van de set-theorie van Allen Forte. Elk personage - één ervan is de alomtegenwoordige, maar voor de sterveling onzichtbare Mama City die, zoals het koor in de Griekse tragedie, een commentariërende rol heeft - krijgt, gerelateerd aan het karakter van het personage, een bepaald aantal noten of toonreeks, een ‘set’ toegewezen. Dergelijke sets zijn uiteraard transponeerbaar, omkeerbaar, simultaan combineerbaar, via gemeenschappelijke noten aaneenschakelbaar... en bieden bijgevolg de mogelijkheid van een complex netwerk aan muzikale verhoudingen. ‘Leit-set’ in plaats van ‘Leitmotiv’. Een tooncentrum per scène, en het hanteren van gekende vormprincipes (een passacaglia in de tweede scène) en danstypes (de tango) moeten het geheel een sterke coherentie geven. Het hanteren van deze eerder rationele dan intuïtieve compositietechniek is een nieuwe stap in zijn zoeken naar een andere esthetiek, naar de uitdrukking van emoties en muzikale gevoeligheden in een nieuwe taal.
Wat na Ket komt, is een open vraag. Echt concrete compositieplannen heeft Koen Dejonghe niet. Wel staat vast dat hij het orkest en het interdisciplinair werken als zijn grote uitdagingen ziet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chrologische werkenlijst
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erik Satie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Picasso zorgde voor de ontwerpen van kostuums en decor en Massine voor de choreografie. Twee jaar later, op 13 mei 1919, schreef Satie nog aan Jean Cocteau: N'OUBLIEZ PAS DE PARLER DE LA LÉGENDE, L'ORCHESTRE DE ‘PARADE’ EST AU DESSOUS DE TOUT, SATIE NE SAIT PAS ORCHESTRER........NOUS AVONS ENTENDU LES ‘MAÍTRES’, LES LEURS. CEUX QUI ‘SAVENT’. QUELS COCHONS!!! PICASSO NE ‘SAIT PAS DESSINER’; VOUS, VOUS NE ‘SAVEZ PAS ÉCRIKE’; MOI, JE NE ‘SAIS PAS LA MUSIQUE’. C'EST BIEN SIMPLE. NOUS SOMMES L' ‘ENNEMI’...... Door het schandaal was Parijs nu in twee kampen verdeeld: voor en tegen Satie. Satie stond in het middelpunt van de belangstelling en voelde het aan als een uitermate prettige situatie. Hij was een beroemdheid geworden en hij genoot ervan. Les Nouveaux Jeunes zagen in Parade hun eigen idealen verwezenlijkt. Het waren Georges Auric, Louis Durey, Arthur Honegger en Germaine Tailleferre, later sloten Darius Milhaud en Francis Poulenc zich aan. Vooral Milhaud bleef een vriend voor het leven. 1 juni 1921: JE ROUGIS, À FOND DE TRAIN, DE NE VOUS AVOIR PAS ENCORE REMERCIÉ DE VOTRE MAGISTRALE & AMICALE DIRECTION DES ‘DANSES DU PIÈGE DE MÉDUSE’ uit één van de vele brieven naar Milhaud. De première van Le Piège de Méduse, comédie lyrique de M. Erik Satie, avec musique de danse du même Monsieur had plaats op 24 mei 1921 in het Théâtre Michel in Parijs. Darius Milhaud dirigeerde de zeven korte dansen die zogezegd door een opgezette aap door middel van een mechaniekje werden uitgevoerd. De inhoud grenst aan het absurde. Princesse Edmond de Polignac gaf aan grote componisten opdrachten om voor haar orkest te componeren; ondere andere aan Manuel de Falla, Stravinsky en aan Satie. Socrate naar dialogen van Plato werd een symfonisch drama voor vier sopranen en orkest. In een brief aan Henri-Pierre Roché van 1 december 1918 noemt Satie het zelf MON OEUVRE MAÎTRESSE. De brieven zijn niet alleen leuke en geestige lectuur. Zij geven ook uitsluitsel over het dagelijks leven van Satie. Door de brieven aan Paul Collaer wordt duidelijk hoe hartelijk hun verstandhouding was. Misschien wist u dat al wel. AMITIÉS À PAUL, N'EST-CE PAS, IL EST BON COMME LE PAIN schrijft hij op 19 mei 1924 aan mevrouw Collaer. En uit de brief van 17 april 1921 leren we: LES GANTOIS M'ONT REÇU COMME UN PRINCE. De laatste jaren kon Satie zich thuis voelen in gezelschap van andere grote kunstenaars zoals Duchamp en vooral Picabia. Hij zat volledig op dezelfde golflengte en kon creatief iets doen dat géén kunst was zoals Musique d'ameublement: wij vragen u geen nota te nemen van deze muziek en te handelen tijdens de pauzes alsof er geen muziek bestond. Deze muziek wil een bijdrage tot het leven vormen op dezelfde manier als een privaat gesprek, een schilderij of de stoel waarop je al dan niet zit. Dit waren de woorden die Pierre Bertin sprak als inleiding tot de musique d'ameublement van Satie en Milhaud. Erik Satie had het niet gemakkelijk in zijn leven. Hij leefde nochtans in een hoogconjunctuur van nieuwe strekkingen waarin hij ook altijd het voortouw nam. De Correspondance presque complète, is onontbeerlijk voor iedereen die Satie nog beter wil leren kennen.
Correspondance presque complète Réunie et présentée par Ornella Volta Fayard / Imec / pp 1238 ISBN: 2-213-60674-9 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beeldende kunstVan Passie tot Pasen. Lijdensvoorstellingen in de Nederlanden 1450-1900
In 1475 schilderde de Italiaanse kunstenaar Antonello da Messina (ca. 1430-1479) één van zijn vier bewaarde voorstellingen met ‘De kruisiging van Christus’. Dit paneel (52,5 × 42,5 cm) kwam in 1841 door een legaat in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen terecht (zie afb.). Het werk getuigt niet alleen van een evenwichtige compositie en van een verantwoord en op elkaar afgestemde sublieme kleurencombinatie, maar bezit in de details evenzeer een uitgelezen gamma aan symbolische elementen, waaronder het uiltje vooraan, het schichtig konijntje en de ontluikende meiklokjes en rozen. In de kunstgeschiedschrijving wordt dit schilderij stilistisch eveneens als een harmonisch huwelijk tussen de Vlaamse en Italiaanse schilderkunst van de vijftiende eeuw omschreven. Zuiders is zeker het feit dat de Siciliaan de afgebeelde personages tot het minimum
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd het hier boven aangehaalde thema overzichtelijk behandeld. Niet met een oneindig aantal herhalingen - daarvoor is de tentoonstellingsruimte van het museum ten andere te klein - wel met een iconografisch kenmerkend werk voor iedere episode uit het passieverhaal. We vergeten uiteraard niet dat dit emotioneel geladen bijbelverhaal in grote mate het West-Europese maatschappelijk leven tot voor kort sterk beïnvloedde. Zelfs bepaalde kunstenaars
De Kruisiging (olieverf op paneel, 116,8 × 162 cm), geschilderd circa 1600-1610 door Pieter Breughel de Jongere (Antwerpen 1564-1638 Brussel) en bewaard in het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch (langdurig bruikleen van Instituut Collectie Nederland in Amsterdam)
[Foto: 's-Hertogenbosch, Noordbrabants Museum] lieten er zich gemakkelijk door inspireren en al verschilden hun interpretaties naar gelang de tijd en de streek waarin zij leefden en werkten, bijna altijd hadden zij tot doel de mensen aan te zetten tot meditatie. Om deze meditatieve sfeer op te roepen kozen laatmiddeleeuwse kunstenaars er voor om de gebeurtenissen zo af te beelden, alsof ze zich in de vertrouwde omgeving van de gelovige afspeelden. Het geciteerde paneel van Breughel, dat ook als affiche voor deze tentoonstelling werd gekozen, beantwoordt volkomen aan die sfeer. Heel wat schilderijen en prenten van de Breugheldynastie tonen een bijbelverhaal weergegeven in een zestiende-eeuws landschap uit de Zuidelijke Nederlanden en wel zo dat het eigenlijke gebeuren opgaat in een algeheel tafereel, waardoor de kijker de eigenlijke gebeurtenis niet onmiddellijk opmerkt en ze moet zoeken. Voorbeelden daarvan zijn legio. In de tentoonstelling in 's-Hertogenbosch prijkten eveneens veertien passievoorstellingen die omstreeks 1900 werden aangetroffen op de zolder van de Sint-Jacobskerk aldaar. Het gaat om losse, uitgezaagde en beschilderde panelen die de diverse gebeurtenissen uit het lijden en de dood van Jezus weergeven (zie afb.). De reeks begint met de voetwassing tijdens het Laatste Avondmaal, overloopt achtereenvolgens chronologisch de verscheidene staties en eindigt met de getuigenis van de Romeinse honderdman, na de kruisdood van de Heer. Dergelijke houten passievoorstellingen werden destijds tijdens de vastenperiode vermoedelijk los in kerken opgesteld met het doel de liturgie en het evangelie voor de gelovigen aanschouwelijk te maken. Op zich is dit niet nieuw. De Middeleeuwer kende de zgn. ‘Biblia pauperum’, muurschilderingen en dito beelden om bepaalde taferelen uit het levensverhaal van Jezus, Maria en heiligen gemakkelijker te duiden. Schitterende voorbeelden van dergelijke expressieve en monumentale beeldhouwkunst staan opgesteld in enkele gasthuizen (vb. in Tonnerre, uitgevoerd door de gebroeders Michel en Georges de la Sonnette) en kerken (vb. in Semur-en-Auxois, afkomstig uit de voormalige karmelietenkerk) in Bourgondië. Ook de kerk van Chaource (Champagne) bezit zo'n sculptuur. Ze stellen de graflegging voor en dateren uit de late vijftiende eeuw. Maar ook onze Vlaamse passiehuisjes (Veurne, Brugge, Gent...) illustreren dit ruim voldoende. Met andere woorden: deze en soortgelijke panelen vervulden dezelfde functie als het wiegje en de stal tijdens de kerstperiode. De wat volkse taferelen in 's-Hertogenbosch, waarvan de maker anoniem blijft, dateren waarschijnlijk uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Ze behoren niet tot dé hoogstaande kunst, wel leggen ze getuigenis af van volkse devotie, van een Kerk begaan met de evangelie-interpretatie bij mensen, van uitvoerders die zich inspireerden op grote meesters.
In de tentoonstelling maken we een ingetogen tocht als een processie, als een bezinnende wandeling langs de kruiswegstaties. De opgestelde kunstwerken tonen hoe kunstenaars uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden iconografisch dit lijdensverhaal tussen 1450 en 1900 in beeld brachten. Het ontbreken van een catalogus stoort voor abonnementhouders van Vlaanderen niet omdat in maart-april 1998 een volledig themanummer (jrg. XLVII, 2) aan dit onderwerp was gewijd.
Op de tentoonstelling in het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch stonden ook een serie panelen met taferelen uit het passieverhaal van Jezus Christus. Dit los uitgezaagd en beschilderd stuk stelt het tonen van Jezus na de geseling voor. De stukken worden in de Sint-Jacobskerk aldaar bewaard.
[Foto: Brugge, J.L. Meulemeester] | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tijd heelt alle artistieke wonden De schilder Eugeen van Mieghem (1875-1930)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leven op een artistiek kruispuntEugeen van Mieghem (1875-1930) bewandelde tijdens zijn leven een artistiek kruispunt, waarvan figuren als de flamboyantekunsthistoricus en latere conservator Ary Delen, de dichter Jan van Nijlen die begin de twintigste eeuw als een van de toonaangevende kunstcritici in het Antwerpse mocht gelden, de prozaïst Lode Baekelmans en andere beeldende kunstenaars als Walter Vaes, Richard Baseleer en anderen de toonaard bepaalden. Het was de tijd van de artistieke beweging rond De Kapel in de Antwerpse Falconrui, de tijd van het tentoonstellingengezelschap van Kunst van Heden,
Eugeen van Mieghem, Antwerpse meid, zwart krijt, 1916
de tijd van op zolderkamers samenhokkende artistieke bohémiens. Geen van die kunstenaarslevens heeft een dergelijke tragiek gekend als dat van Eugeen van Mieghem.
Hij werd geboren op 1 oktober 1875, in een herberg in de havenbuurt. Zijn eerste waarnemingen betroffen dronkaards, havenarbeiders, bonte passanten die het café van de ouders Van Mieghem frequenteerden. In het atheneum kreeg hij les van onder anderen Pol de Mont, de uit het Pajottenlandse Wambeek naar de Scheldestad overgevlogen ‘Brabantschen leeuwerik’, zoals hij door Emmanuel de Bom werd genoemd. De Mont was de man die ook Alfons de Ridder (Willem Elsschot) en Ary Delen onder zijn hoede zal krijgen. Van Mieghem volgde gedurende de eerste helft van de jaren negentig van de negentiende eeuw de avondklas van de Antwerpse academie, bezocht tussen 1892 en 1893 salons van l'Association pour l'Art, waarin hij gefascineerd werd door werk van Seurat, Toulouse-Lautrec, Meunier, Luce, Toorop en ook van Van Gogh. Eugeen van Mieghem gold meer dan wie ook als de schilder van de haven: hij vereeuwigde de dokken, buildragers, zakkenmaaksters en kleine boeven. Zijn vriend Edmond van Offel merkte ooit terecht op dat Van Mieghem die thematische leemte in het Antwerpse artistieke leven keurig opvulde, want dat schilders als Constantin Meunier en Victor Hageman dat op een veeleer bescheiden en minder geprononceerde manier hadden gedaan.Ga naar eind2 Vele van zijn personages en modellen had Van Mieghem als kind in de herberg van zijn ouders, ‘In het Hert’ zien passeren. Het was de plaats waar men zich meteen in een andere wereld waande, met ander licht en een benevelde lucht, een wind met een gewijzigde adem, zoals Van Offel opmerkte. De poort op de wereld werd daar geopend. Schepen lagen er aan de Werf gemeerd, in een rij van kilometers lang achter elkaar.Ga naar eind3 De schippers en matrozen, de harmonicaspelers, de visverkoopsters: zij waren de geliefkoosde mensen die Van Mieghem op zijn doeken bracht. Na het atheneum volgde de jonge kunstenaar een tijdlang lessen in de academie waar hij echter omwille van zijn weerspannige natuur door de toenmalige directeur Albert de Vriendt en vooral door professor Eugène Siberdt werd weggestuurd. Siberdt - vurig bewonderaar van de op antieke helden en historische taferelen geënte werken van de grote Henri Leys - was nota bene de professor die tien jaar eerder ook Vincent van Gogh aan de academiedeur had gezet. De ook bijzonder in literatuur geïnteresseerde Van Mieghem - hij las Gezelle, Streuvels, Verlaine, Bakounin, Kropotkin en de in Antwerpse anarchistisch-artistieke kringen zeer gangbare Reclus - sloot zich in 1897 aan bij de Antwerpse kunstkring ‘Eenigen’, waar hij met literatoren als Edmond van Offel kennismaakte. De eeuwwisseling bracht hem de eerste kleine successen: hij werd uitgenodigd te exposeren in La Libre Esthétique in Brussel, het Salon van Schoone Kunsten stelde zijn doek ‘Avond in Veere’ tentoon en in 1905 nam hij deel aan de eerste tentoonstelling van de Antwerpse groep rond Kunst van Heden, waar toen ook Breitner, Vaes, Verster, Baseleer, Ensor en Laermans present waren. De positieve invloed van James Ensor heeft overigens altijd op de jonge kunstenaar ingewerkt. In 1898 had Eugeen van Mieghem de bevallige Brusselse Augustine Pautre leren kennen, met wie hij in begin 1902 in het huwelijk zal treden. Op 11 november werd hun naar de vader genoemde zoon geboren. Het was het jaar waarin Van Mieghem een unieke reeks over joodse emigranten concipieert. In 1904 lijkt er een doorbraak te komen, wanneer in het Londense Pall Mall Magazine een lovend artikel aan hem wordt gewijd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar het is slechts zalf op de wonde van zijn persoonlijke tragiek: op 12 maart 1905 overlijdt zijn amper vierentwintigjarige vrouw aan tuberculose. Door het ziekteproces heen is Van Mieghem haar blijven tekenen. Enkele maanden nadien, in juli, neemt hij deel aan het salon van het Antwerpse Kunst van Heden. In geen ander leven liggen verdriet en vreugde zo dicht bij elkaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een voorlopige canoniseringEugeen van Mieghem was volgens Lode Baekelmans behept met een ‘scherpen en ongenadigen zin voor de werkelijkheid’ en was ‘een zwaarmoedige, een die de bitterheid van het leven geproefd heeft, alles gelezen heeft, ontgoocheld is en toch zoo vol verlangen en liefde voor wat het schamele, menschelijke leven bieden kan.’Ga naar eind4 Het beeld dat Baekelmans van hem schetste, stemt behoorlijk overeen met de karaktertrekken waarmee Ary Delen in zijn sleutelroman Niemand ontsnapt aan zijn noodlot zijn personage Karel Meyvis heeft bekleed. De armoede waarin Meyvis werd gedompeld toen hij van de academie werd weggestuurd, zijn liefde voor een jonge vrouw die echter al spoedig zal overlijden en andere contextuele elementen en faits divers. De dichter Jan van Nijlen en andere vrienden herkenden Van Mieghem probleemloos in het door Delen getekende personage. Van Mieghem werd na de dood van zijn vrouw in een zware persoonlijke crisis ondergedompeld, trok zich daarop voor lange tijd uit het artistieke leven van Antwerpen terug.Ga naar eind5 Na de oorlog zal hij zelf leraar worden aan de Academie voor Schone Kunsten, de plaats waar hij decennia eerder en ten gevolge van een zwaarbeladen romantische en symbolistische tijdsgeest was weggestuurd. Pas dan wordt de kunstenaar door de meeste van zijn tijdgenoten erkend en bewonderd. Daaraan was een gestadige klim op de hiërarchische ladder van de kunsten voorafgegaan. In 1912 had Van Mieghem zijn eerste individuele tentoonstelling gehouden: dat gebeurde in het Koninklijk Kunstverbond in Antwerpen. Twee jaar nadien volgden exposities in Den Haag en in Keulen, in 1919 nam hij deel aan een oorlogstentoonstelling in Scheveningen en het Salon van de Belgische aquarellisten. Het is ook het jaar van zijn tweede huwelijk, met de Brusselse verpleegster Marguerite Struyvelt, van wie hij in 1925 zal scheiden.
Na zijn dood op 24 maart 1930 in zijn geboortestad, volgt een nog langere weg naar erkenning en canonisering. Na een halve eeuw tonen buitenlandse musea zijn werken op groepstentoonstellingen van Belgische kunstenaars. Een eerste belangwekkende retrospectieve vindt pas in 1997 plaats, door toedoen van de Zwitserse Fondation Neumann in Gingins. Nadien volgen overzichtstentoonstellingen in Bergen op Zoom, Londen en Rotterdam, en in 1999 in New York onder het thema ‘Eugeen van Mieghem and the emigrants of the Red Star Line’. In het Picasso Museum van Barcelona was begin 2000 werk van Van Mieghem te zien naast dat van tijdgenoten als Picasso, Van Gogh, Toulouse-Lautrec, Degas en Munch. Een voorlopig hoogtepunt was de expositie ‘Aufbruch. Eugeen van Mieghem. Ein flämischer Maler am Vorabend der Moderne’, in het Ernst Barlach Haus in Halmburg. De Duitse pers ontdekte hem, fraaie catalogi completeerden en begeleidden de tocht van Van Mieghem naar de roem.
Het boek van de hand van Erwin Joos valt wat dat betreft geenszins uit de toon en moet de kunstliefhebber zonder meer bij de ontdekking van Eugeen van Mieghem helpen. Het is een fraai uitgegeven en verrassend boekwerk met uiteraard het werk van Van Mieghem als centraal gegeven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunsthistorische relevantieWat is nu de kunsthistorische waarde en relevantie voor de hedendaagse kennis van onze kunstgeschiedenis van deze door de loop der jaren ondanks alles toch vergeten kunstenaar? Die vraag valt niet meteen en niet eenduidig te beantwoorden. Daar is veel kijken voor nodig, langzaam en lang kijken, voelen, meeleven. Daar is empathie voor nodig, in- en medeleven, en een dosis stilte die je niet meteen in de meeste Antwerpse havenbuurten moet gaan zoeken. Een en ander wordt echter wel vergemakkelijkt door het feit dat, mede door de inspanningen van Erwin Joos maar vooral toch door het ontroerend talent van Eugeen van Mieghem zelf, zijn doeken en tekeningen uit de anders niets ontziende vergetelheid werden opgedolven. Een schilder die door zijn artistieke vrienden-tijdgenoten werd bezongen, met veel ingetogen medeleven maar met nog meer erkenning van zijn grote artistieke capaciteiten, kan haast niet anders dan tot het centrum van ons artistiek bestel gaan behoren. De tijd zal het ons hoe dan ook leren maar in elk geval zijn werken als ‘Augustine op wandel aan het Scheldeterras’, uit december 1904, erg suggestieve tijdsbeelden die geconcipieerd werden rond een vluchtige maar tegelijk blijvende indruk. De prachtige marine in pastel, geschilderd in 1925, toont een op zijn hoogtepunt gekomen kunstenaar, voor wie de materie geen geheimen meer heeft. In dat pasteldoek is een hoogst subtiele en gedurfde combinatie aan het werk tussen uiteenlopende natuurelementen, een doorbrekend licht, een schuimend golven dat aan bepaalde beroemde gedichten van Hendrik Marsman zou kunnen doen denken. De personages die Van Mieghem in zijn doeken plaatst, zijn schamel, vaak getormenteerd, door het leven getekend, soms asgrauw. Het zijn personages die nogal eens door een of andere minder zoetgevooisde dichter of prozaïst ten tonele werden gevoerd maar die nergens zo hun gading vinden als op de doeken van deze schilder en tekenaar. Dat is altijd zijn handelsmerk geweest. Het maakte hem geliefd en niet geliefd. Maar het zal hem ook, zonder de minste twijfel, tot een onuitwisbare naam in ons Belgische kunstenlandschap maken.
* Het boek ‘Erwin Joos, Eugeen van Mieghem. Een kunstenaar van het volk’ kan men verkrijgen in het EVM Museum, Scheldebuilding, Beatrijslaan 8, Antwerpen Linkeroever (€ 75). Het boek wordt toegestuurd na storting van € 80 op rek. nr. 111-2356219-86 van de uitgever Drukkerij De Brauwere, Boomsesteenweg 943 in 2610 Wilrijk, tel. 03-828 12 13. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onvermogen overstegen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelf een religieus kunstenaar te noemen: ‘Religieuze kunst is geen product op zich, steekt niet in de voorstelling, maar in de inspiratie van de scheppende artiest, ze behoort tot het geheim van de toets en de kleur die op het doek worden gezet.’ Zijn visie is juist. Christelijk geïnspireerde kunstenaars hebben, zoals ieder kunstenaar, aanvaring met zichzelf en de wereld om hen heen. Kunst betekent confrontatie. Christelijk geïnspireerde kunst heeft - als
Armand Demeulemeester
(† 25.02.2002) die goed is - niet een eigen religieus vaarwatertje dat zorgvuldig om de brede stroom van de algemene kunst gekanaliseerd is. Haar vaarwater koerst dwars door dat van de brede waterweg. De kunstenaar A. Demeulemeester gehoorzaamde aan 't stromend leven en had vertrouwen op wat geen oog ooit zag. Zijn kunst zet ons op een spoor dat verder reikt dan enkel het vertrouwen op het menselijk weten, techniek en economische wetmatigheid. Demeulemeester wist dat een heilzame wisselwerking bestaat tussen kunst en religie voor wie zich niet afsluit voor de diepere waarden die het leven te bieden heeft. Hij creëerde twee kruiswegen. Zijn kruiswegstaties maken Christus tot één grote metafoor van de menselijke passie. Zij zijn tevens ‘haltes’ naar de betekenis van het woord ‘statio’, momenten om even stil te staan en verder te gaan naar een volgend moment, mediterende langs de weg. Op vandaag zijn vele kunstenaars kritisch bezig met het christendom. Vaak is de betrokkenheid verdwenen en is het slechts de registratie van een geloofstaal die voor hen zelf heeft afgedaan. Het werk van Demeulemeester ademt iets van betrokken-zijn bij Christus' boodschap. Hij brengt de passie van Christus bij de belevingswereld van de hedendaagse mens. Deze kunstenaar bewaart het zicht op de kern van het Evangelie. Hij suggereert dat het paasgebeuren houvast biedt als het leven een chaos wordt. Zijn passiekunst evoceert bestaansmomenten die uitmonden in licht en warmte die de mist van uitzichtloosheid doen optrekken. In zijn laatste staties wordt een ‘Jenseits’ dichterbij gebracht in de paradox van onbereikbare nabijheid. Het was je diepe overtuiging dat het vastlopen van onze samenleving op tal van terreinen samenhangt met het verlies van zicht op het transcendente, op datgene wat ons als mens overstijgt.
Goede vriend Armand, In het najaar van 1993 bezochten wij samen met je vrouw Hilda de tentoonstelling in Colmar ‘Variations autour de la crucifixion. Regards contemporains sur Grünewald’. Deze tentoonstelling blijft me onvergetelijk bij. Natuurlijk om de kwaliteit van wat geëxposeerd werd van Picasso, Baselitz, Bacon, De kooning, Rothko, Saura, Nolde, Dix, Beckmann... Evenzeer om de commentaar die je gaf als iemand die het metier kent. Je leerde me kijken achter de coulissen van het doek en tekenblad. Daar heb ik ook gezien dat je geen narcisme koesterde, maar schroomvol opzag naar de grote meesters. In je huis hangen werken van collega's, niet van jezelf. Armand, je hield van de ‘Opstijging der zaligen naar het hemels paradijs’ (1490) van Jeroen Bosch. Naakte overledenen gaan in de duisternis door een donkere cilindervormige tunnel naar de hemel. Zij worden begeleid door engelen. Aan het eind van de tunnel straalt het oogverblindende, hemelse licht. God is een bundel licht. Bosch liet zich misschien wel inspireren door Jan van Ruusbroec. De mysticus schreef dat de uitstraling van God te vergelijken was met een immens licht. Armand je wordt uiteindelijk ‘één met het licht’. Er gloort licht aan het einde van de tunnel.
Goede vriend Armand, van je werk beklijft er iets, dat duurzamer is dan alle stof, bestand tegen de bierkaai van de tijd. Je kunst helpt ons de sluier van het kort-kijken, van kortzichtigheid weg te nemen. In mijn werkkamer hangt een klein Christusbeeld van je. Je hebt het met olieverf geschilderd op papier. Het drukt voor me de kern uit van wat christelijk geïnspireerde kunst hoort te zijn. Jij benoemde het: Vanaf het zesde uur. Veel hedendaagse artiesten blijven hangen in de schreeuw. Geen straaltje licht, geen spoor van verzoening, geen greintje hoop. ‘Vanaf het zesde uur viel er een duisternis over het hele land tot aan het negende uur toe en op het negende uur riep Jezus met luider stem: Eloï, Eloï, lama sabaktani! Jezus slaakte een luide kreet en gaf de geest. De honderdman die tegenover Hem post had gevat en zag dat Hij onder zulke omstandigheden de geest had gegeven riep uit: ‘Waarlijk deze mens was een Zoon van God’. Deze evangelietekst is een sleutel voor de christelijk-geïnspireerde kunst. Doorheen een geslaakte kreet van sterven volgt een getuigenis dat ‘Pasen aankondigt’. Christelijk-geïnspireerde kunst was voor jou zo geloven in de Verrijzenis dat je het zwarte kruis van de voorbije maanden in de ogen kon zien. Je hebt de kaalheid, de naaktheid, de dramatiek van Goede Vrijdag doorstaan, omdat je geloofde dat de stervende man aan het kruis: Messias, bron van paaslicht is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FotografieTim Dirven (1968) wint een World Press Photoprijs
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wakije, Roemenië, Irak en Turkije. Opvallend in het reportagewerk van Dirven is de zachte toonaard waarin deze verschrikkelijke informatie wordt aangeboden. Objectief is het allemaal barre ellende: oorlog, armoede, de onverschilligheid waarmee zwakzinnigen in Roemenië behandeld worden. De thema's zouden aanleiding kunnen geven tot voyeurisme en sensationalisme, maar in die strikken is Dirven niet te vangen. Kenschetsend voor de sensibiliteit van deze fotografie is dat er zoveel kinderen in voorkomen en dat ook de Roemeense patiënten er als grote deerniswekkende kinderen uitzien. Tim laat iedereen in zijn menselijke waarde. Zijn vormgeving is functioneel; ze wordt niet gebruikt om de ellende van een esthetische make-up te voorzien. Mooi en gelukwensen, Tim Dirven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
filmDe Intenties van de Intendant: Luckas vander Taelen, de eerste Vlaamse filmintendant
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik te maken heb met het meest fascinerende kunstproduct van de laatste eeuwen. Ik verbaas me er telkens weer over hoeveel mensen er naar de bioscoop gaan. Je merkt dat ook aan de fascinatie voor filmsterren; ook dat is iets unieks. Ondanks ons dynamisme op andere vlakken zijn we in Vlaanderen op het gebied van film toch wat achtergebleven. Het talent is er nochtans, want als Vlaanderen iets voor heeft op Franstalig België is het wel dat wij een eigen cultuur hebben. Zij horen bij de Franse cultuur en dat is een handicap, omdat ze op die manier hun eigen volk heel moeilijk warm kunnen krijgen voor hun eigen cultuurproducten; alles moet eerst via Parijs gaan. Franstalig Belgische acteurs worden pas groot als ze in Parijs zijn gepasseerd. Niet zo in Vlaanderen! Het succes van VTM - dat ook wel economisch is te verklaren - is een typisch Vlaams fenomeen. Vroeger keken de Vlamingen ook naar de Nederlandse televisie, nu niet meer omdat ze willen kijken naar iets dat over henzelf gaat. Er wordt in Vlaanderen te weinig ‘hoogwaardig cultureel’ gedacht. De uitdaging bestaat er voor mij in om aan te tonen dat dit niet in tegenspraak is met wat de grote massa denkt. Bij alles wat ik heb ondernomen is het altijd mijn overtuiging en mijn fundamenteel uitgangspunt geweest dat het grote publiek ook vatbaar is voor kwaliteit. Zonder het zelf te beseffen gaat de grote massa kijken naar moeilijke films als ‘Ocean's eleven’, ‘American Beauty’ of ‘Magnolia’. Sommige Amerikaanse superproducties - niet allemaal - zijn vaak cultureel hoogstaander dan je zou denken en daar heb ik ook bijzonder veel respect voor. Die filmmakers respecteren ook het publiek; want je mag het publiek nooit onderschatten. Ik denk wel dat je de mensen weer naar de Vlaamse film kunt lokken maar daarvoor moet het product wel aan twee essentiële voorwaarden voldoen: je moet goede films brengen en er moet een link zijn met de televisie; anders lukt het niet! Als je nagaat waarom de Amerikaanse film zo populair is, zie je onmiddellijk dat er een enorme promotiemachine aan verbonden is - niet de gewone maar een subjectieve in de vorm van televisie - die de Amerikaanse cultuur naar voor schuift en aanvaardbaar maakt. Want het blijft een vreemd fenomeen dat de Amerikaanse (film)cultuur zo dominant is. In feite is wat zich in een film in de straten van Manhattan afspeelt voor ons even vreemd als een straatscène in Peking; toch ervaren we dit laatste pas als echt vreemd, omdat we dagelijks bestookt worden met beelden van de Amerikaanse cultuur. Wij zouden onze eigen cultuur op dezelfde wijze moeten cultiveren en met dezelfde magische middeltjes promoten. We moeten aan het publiek eens duidelijk maken, dat we ook toffe films over ons eigen land kunnen maken die dan op de koop toe ook nog interessant zijn voor de buitenlandse markt. Iets dergelijks wil ik op gang brengen; dit en misschien ook filmateliers waar meer kan geëxperimenteerd worden. Maar als ik dan toch wat kritiek mag uiten op onze sector - wees gerust, het is opbouwende kritiek - dan denk ik dat we meer moeten durven. Daarvoor reken ik op de jongeren die nu - al of nog niet - op de filmscholen zitten: durf het aan de mensen te verbazen. Zoals Lars von Trier met de camera op de schouder filmt; dat is gedurfd! Je weet eerst niet wat je ziet; je wordt er van achteruit geduwd in je luie stoel. Dat ontbreekt wel wat in de Vlaamse cinema, die durf, en daar reken ik wel op dat er dergelijke projecten zullen worden uitgewerkt. Maar ik weet het wel, de structuur maakt het ook onmogelijk: tot nu moesten de meeste cineasten vijf jaar broeden op een project, vooraleer ze weer iets konden draaien. Ik zou het ook graag mogelijk maken dat cineasten snel een film kunnen gaan draaien met weinig middelen. Want ik geloof echt niet, dat we de problemen van de Vlaamse cinema kunnen reduceren tot een gebrek aan middelen...’
Maar evenmin met een gebrek aan talent. Als je Robbe de Hert hoort dan is het veeleer de bureaucratische muur waarop al jaren elk initiatief te pletter slaat. ‘Ja, maar ik heb daar vertrouwen in; er is voldoende talent, ook op andere vlakken. Kijk maar op muzikaal vlak naar Deus; Tom Barman is nu een film aan het draaien en daar ben ik heel benieuwd naar. Het succes van de Vlaamse muziekscène moet zich ook kunnen vertalen in film, dat kan niet anders. En dan erger ik me erover als ik zie dat Deus of Zita Swoon dat - terechte - immense succes hebben en dat dit met onze Vlaamse film blijkbaar niet lukt.’
En ‘Met K3 op schoolreis’? Zou die film voor u ook kunnen? ‘Ik heb met K3 geen probleem. Mijn enige opmerking daaromtrent is: er was in de jaren zestig in Liverpool een boysband die zo populair werd dat ze begonnen met films te maken; maar de Beatles deden het wel met Richard Lester als regisseur. That's another ballgame. Dan wordt het leuk, hé. Indien K3 een voorstel zou hebben voor een film, zou ik eerst het scenario wel eens willen lezen. Als dit niets meer voorstelt dan een reeks aan elkaar geregen promotieclips en een krakkemikkig verhaal dan vind ik, dat dit niet kan. Mijn uitgangspunt is altijd: je moet goede cinema maken. Een ander voorbeeld: Oesje. Oesje had het potentieel in zich om een “Mr. Bean” te worden.’
Maar is dat geen vergelijkbaar voorbeeld? Mr. Bean kan je toch evenmin een sterke en geslaagde film noemen, terwijl hij als typetje toch ook al zijn sporen had verdiend en daarin wél sterk was. ‘De sterkte van Mr. Bean is inderdaad ook de kleine korte sketch die zich moeilijk laat vertalen in een langere film; maar de prent heeft wel internationaal gelopen en er is geen enkele reden om te denken dat Chris van den Durpel minder talent zou hebben dan Rowan Atkinson. Trouwens, het was ook een van de frustraties van Urbanus dat zijn film het internationaal niet deed. Mensen van het kaliber van Chris en Urbanus zijn schaars en die moet je koesteren, vind ik. Maar als je bevoorbeeld zo'n film maakt met K3, moet je daarover wel een diepgaand gesprek hebben met alle betrokken partijen: de producer, in dit geval dan Studio 100 - en dat zijn toch ook geen kleine jongens - maar ook de platenfirma en dan is mijn vraag: ‘Waar staat K3 momenteel? Wat zijn uw plannen ermee? Wilt u een internationale doorbraak forceren of beperkt u zich tot Nederland en België?’ Maar zelfs dan heb je al een heel groot afzetgebied!
Hoe ziet u dan uw taakinvulling? Hoe ver kan die ‘staatsinmenging’ bijvoorbeeld gaan? ‘Ik zie de overheid veeleer als een coproducent. Als u morgen een film wilt draaien en u krijgt geld van verschillende bronnen, dan vind ik het normaal dat de geldschieters gedurende de voorbereidingen informeren naar de stand van zaken, de kwaliteit inzake scenario, acteurs enzovoort. Als u er vertrouwen in heeft en er miljoenen in investeert, dan wilt u ook dat dit geld iets opbrengt. Ik wil dat de overheid een dergelijke rol gaat spelen. Ik ga echt - als een goede huisvader met zin voor avontuur - dat geld goed proberen te beheren. Maar ook als iemand die dan de nodige eisen kan stellen aan de producer in verband met de distributie en de marketing.’
Is in die zin mevrouw Onkelinkx voor u een voorbeeld? Een startkapitaal voor jonge aanstormende filmmakers, lijkt u dat wel iets? ‘Ik ben lang genoeg zelfstandige geweest om te weten wat het is! Toen ik net afgestudeerd was wou ik zelfstandige worden en na een BTK-project moest ik op een bepaald moment gaan stempelen. Ik zei op het bureau dat ze hun geld konden houden maar vroeg hen wel of ze mij het statuut konden laten behouden omwille van de so- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ciale zekerheid, maar dat kon niet. Ze verdoemen je dus als het ware om nederig te blijven voortknoeien! Ook daar vind ik dat het idee van de atelierwerking voor jonge mensen zijn vruchten kan afwerpen. Dan help je als overheid jong talent op een vrij creatieve manier om een eerste film te draaien of - wat mij betreft - een tv-film van 50 minuten; ik denk dat daarin de toekomst ligt. Het is een waanzinnig idee om een heel getalenteerd
Luckas vander Taelen (centraal in beeld) [Fotocredit: Eric de Mildt]
iemand die pas is afgestudeerd in de richting te sturen van een langspeelfilm met een budget van 1 tot 2,5 miljoen euro; dat is een té zware verantwoordelijkheid! Ik zou veel liever een generatie kweken die met heel veel durf in een eerste low budget project stapt - wat vroeger niet mogelijk was, maar nu juist wél - en waarin ik geloof...’ Wat wellicht nu meer dan ooit mogelijk wordt gemaakt...’ ‘Ja, door de nieuwe technieken!’
Maar er is toch niet alleen de dure langspeelfilm. We hebben in Vlaanderen toch ook veelgelauwerde kortfilmmakers, documentaire- en animatiefilmers! Die komen uit onze scholen die vaak te kampen hebben met een schromelijk, zelfs wraakroepend tekort aan middelen. Hoe wilt u kwaliteitsvruchten kweken zonder een goede voedingsbodem? ‘Dat is inderdaad een zeer groot strijdpunt. De vraag is ook wat een opleiding betekent als je al jaren kampt met een gebrek aan middelen. Voor de opleiding van documentairemakers stelt dit probleem zich niet zo direct, maar voor fictie is dit inderdaad problematisch, te meer omdat voor het eindwerk een kortfilm moet worden gedraaid (een genre waar ik enorm van houd), maar de dynamiek is totaal anders dan van een langspeelfilm! Een ander tijdsverloop, een andere spanningsboog en vaak zie je ook dat die kortfilms vrij goed zijn. Je kunt het vergelijken met het goed vertellen van een mop, of een kortverhaal schrijven. Ik zou heel graag een postgraduaat scenarioschrijven bepleiten bij de universiteiten - bijvoorbeeld zoals culturele studies bij letteren & wijsbegeerte - maar ik wil ook de kweekvijver vergroten. Ikzelf heb géén filmschool gelopen - ik ben historicus van opleiding - en toch heb ik mijn hele carrière niets anders gedaan dan documentaires maken! Hoe kan dat? Omdat ik op mijn achttiende naar de universiteit wou gaan maar toch ook films wou draaien. Ik kan me ook niet voorstellen dat er aan de universiteit geen studenten zouden zijn die ook geen leuke filmmakers kunnen zijn. Willem Wallyn heeft rechten gestudeerd en dat is toch een van de creatiefste filmmakers en -kenners van dit land!’
En Claus heeft toch ook nooit een filmopleiding gevolgd. ‘En inderdaad, ga het rijtje maar af. Ik heb niets tegen filmscholen - ik geef er zelf les! - maar er moet een grotere samenwerking worden uitgebouwd met de universiteiten, omdat wij ons als klein land niet kunnen permitteren om talent te missen.’
Vreest u een talentenvlucht? Wellicht kunnen we via de akkoorden van Bologna makkelijker een uitwisselingsprogramma realiseren, want het gevaar is reëel dat die jonge pas afgestudeerde mensen niet weten waar naartoe en zo in het televisiemilieu terechtkomen waarvoor zij helemaal niet hebben gekozen. Ik geef u een voorbeeld - en neem van mij aan - zo zijn er velen! Stel je voor: je bent 22 en een talentrijk student aan een filmschool; je maakt jouw eindwerk en je denkt dat je de nieuwe Spielberg bent. Amper een jaar later zit je bij Endemol naar de rushes van Big Brother te kijken. En daar gaat je droom! Wel, die jonge afgestudeerden zouden een kwaliteitssubsidie moeten kunnen aanvragen. Die ateliers bieden daarin een uitkomst. Daar kunnen creatieve mensen met talent voor film terecht en worden ze niet verplicht om bijvoorbeeld als researcher aan de slag te moeten gaan. Goede researchers zijn er ook nodig natuurlijk; ik heb soms studenten die zo bij Woestijnvis zouden kunnen beginnen, én goed zijn in heel creatief werk. Maar het echte filmtalent loopt soms verloren. Elk jaar opnieuw zie ik vele van mijn goede studenten nog terechtkomen in bedrijven waarvoor ze in eerste instantie niet hadden gekozen. Zelden komen hun dromen direct in vervulling. Het zijn witte raven die onmiddellijk het scenario of de film kunnen realiseren waarvan ze dromen.’
Je moet ook groeikansen krijgen. Kijk maar naar ‘Le Fabuleux Destin d'Amélie Poulain’. ‘Ja maar dit is het resultaat van dertig jaar Franse filmpolitiek! Dat is allemaal goed doordacht: de affiche, het scenario, de aantrekkelijke actrice die ook weet te ontroeren, de muziek, de techniek... Die vijf Oscarnominaties zijn een triomf voor Frankrijk, maar komen er niet zomaar. Deze gebeurtenis is niet te vergelijken met de Oscarkandidaten die wij hebben gehad; allen ongelooflijk verdienstelijk, maar zij hebben het wel allemaal moeten halen op eigen krachten! Terwijl Amélie Poulain er geraakt is dankzij de Franse filmpolitiek die er de voorbije decennia is gevoerd. Frankrijk beschikt over een structuur waar je bij achterover valt; met goede medewerkers wier liefde voor de cinema even groot is als hun bekwaamheid. Er is ook een speciale bank voor het verlenen van filmkredieten. Zo ben je aan het werk op zeer hoog niveau en dan maak je ook films op een even hoog niveau.’
Frankrijk is wel duidelijk uw voorbeeld. Maar hoe moet het dan met de Vlaamse film binnen Europa, want over de Europese film ging toch uw geruchtmakend rapport? ‘U mag toch niet vergeten dat Frankrijk heel veel voor heeft op de rest van Europa; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
“la culture française” betekent daar nog iets. Wij kunnen daar wel eens om lachen, maar een minister als Jacques Lang die Frankrijk weer op de culturele kaart heeft gezet...’
...of presidenten die boeken schreven als Pompidou of Mitterrand... ‘Ja, ministers die boeken schrijven is een fenomeen dat hier haast niet voorkomt. De enige romancier hier bij ons die ook minister is geworden - Alain vander Biest - zit nu in de gevangenis; hij schreef detectiveromans. Neen, ik denk dat Vlaanderen niet fier genoeg is op zijn cultuur. Patrick Dewael heeft als eerste heeft gezegd: “Vlaanderen leeft!”. Die heeft toch geprobeerd om iets te doen.’
Maar blijkbaar was het toen te vroeg, want er waren toch meer tegenstanders dan mensen die positief reageerden op zijn initiatief? ‘Ja, maar ik herken daarin heel goed mijn eigen dynamiek: rondspeuren wat er leeft in Vlaanderen en dat dan stimuleren.’
Maar u krijgt nu - in tegenstelling tot Dewael - van in den beginne heel veel krediet. ‘Dat is zo, maar men neemt mij au sérieux, omdat ik de sector goed ken; ik sta er dicht genoeg bij en ver genoeg van om ten opzichte van de film voldoende betrokkenheid én afstand te kunnen creëren. Ik vind dat ik op een gezonde afstand sta en ook dat dit Europees rapport een duidelijk beeld geeft waar ik voor sta. Waarmee ik meen te hebben aangetoond, dat ik meer kan dan alleen maar sterke opvattingen rondstrooien; ik kan ook op een niet polemische manier opinies vertalen in een concreet politiek standpunt. Bovendien zijn de pijnpunten uit mijn Europees rapport zo vertaalbaar naar een Vlaamse context.’
Welke zijn dan die Europese kernpijnpunten die zo toepasbaar zijn op Vlaanderen?’
‘Het gebrek aan fondsen om films op een degelijke manier te ontwikkelen. Bijvoorbeeld wanneer tijdens het draaien iets misloopt kan de productie nog moeilijk worden stopgezet. Of het scenario voldoet niet, maar toch begint men met draaien, want anders zijn er geen inkomsten. Maar vooraan staat de samenwerking met de televisie. Komen daarbij de fondsen voor marketing en promotie. Door het chronisch gebrek aan middelen in de filmsector komt men vaak tot de bevinding, dat films soms op een vreemde manier worden geproduceerd. Heel wat films zijn niet draaiklaar omwille van een scenario dat niet voldoet of de casting die niet goed is. Het is dus onverantwoord dat een dergelijke film ondanks alles toch nog wordt afgewerkt en uitgebracht zonder distributiedeal, zelfs al is er geen budget voorzien voor de promotie van het product! Ik heb zelfs vrienden en kennissen filmmakers die in Cannes hun eigen affiches moesten gaan ophangen met plakband! Waarmee zijn we dan bezig! In de muziekindustrie werkt die promotiemachine heel goed: een nieuwe cd van Deus of Arno wordt op alle zenders gedraaid en ze komen in alle kranten. Maar bij de film is er soms zelfs geen budget voorzien om een display te laten maken voor een uitstalraam. Dit is volgens mij de taak van de intendant: als de overheid jou als filmmaker 1,5 miljoen euro geeft, dan zal en moet zij ook eisen dat dit geld rendeert en zal zij er ook op toezien dat de promotiecampagne goed verloopt. De filmmaker van zijn kant moet ook kunnen inschatten welk soort film hij heeft gemaakt en voor welk soort publiek hij is bedoeld. Het is dus belangrijk dat je een goede kennis hebt van het product waarmee je bezig bent. Ik heb Pauline & Paulette gezien op een doordeweekse dag om vijf uur in Oostende en die zaal zat vol “grijze panters”. Ik was de jongste in de zaal maar ik vond dat fantastisch! De 70-plussers, uitgerekend het minst aangeboorde marketingsegment van België, zat daar uit eigen beweging in die zaal en vond het formidabel. Die film had natuurlijk voldoende aandacht gekregen in de pers maar je mag van officiële instanties ook geen mirakels verwachten. Zelfs indien de Europese unie zou beslissen om eigen bioscoopzalen te bouwen waarin uitsluitend Europese films zouden worden vertoond, dan nog zal de confrontatie met de “grote filmmarkt” niet uit de weg kunnen worden gegaan. Je kunt het publiek niet dwingen. Subsidiegeld op zich is geen garantie op succes. De grote frustratie is dat je - zelfs met een groter budget - de sector niet fundamenteel kunt veranderen, ook niet wat de samenwerking met de televisie betreft.’
Dat wordt binnenkort dus praten en overleggen met de omroepen. ‘Heel zeker en heel snel maar op een heel constructieve manier, want zonder films kunnen televisiezenders niet bestaan. Zowel VRT als VTM hebben bewezen dat er een plaats is voor het grote eigen drama. Nu komt het er op aan om de link met het buitenland te leggen. Je moet jouw beperkingen kennen maar ook jouw middelen ten volle benutten. Ik weet ook - en ik houd van superproducties die goed gemaakt zijn - dat Apocalyps Now zonder de helikopters niet hetzelfde effect zou hebben gehad, maar gezien onze beperkte Vlaamse middelen moet toch onderzocht worden of bepaalde, erg dure posten qua kostprijs in verhouding staan met de rest van het scenario.’
Hoe zult u dergelijke problemen nu praktisch proberen op te vangen? ‘Ik heb nu eenmaal het voordeel dat ik vanuit de overheid eisen kan stellen. Voor wat, hoort wat. Ik zal nooit zeggen: “U krijgt hier zoveel miljoen, draai uw film maar.” Nee, de film zal wel kunnen worden gedraaid, maar in de beste samenwerking en de grootste verstandhouding met ons als partners want mijn liefde voor het vak is onbeperkt. Maar verwacht van mij niet dat ik carte blanche geef. Ik wil geen debacles meer meemaken in de Vlaamse film!’
Maar dan krijgt u toch wel gauw het epitheton ‘waakhond van de cultuur’ opgespeld. ‘Natuurlijk. Zo is dat dan maar. Als je geld geeft, is dat toch maar normaal dat je erop toeziet. Maar die waakhond zal er zich wel voor hoeden dat hij het evangelie zal gaan prediken. Hij zal zich omringen met mensen van binnen en buiten zijn organisatie.’
Wordt u dan niet de beknotter van de eigenzinnige Vlaamse filmmaker waarvan u altijd de grote verdediger bent geweest? ‘Als die eigenzinnige filmmaker geniaal is, een nieuwe Tarrantino, of zelfs gewoon ontzettend veel talent heeft dan zal ik heel nederig buigen en “dank u” zeggen. Maar een paar would-be Tarrantino's kunnen meer kwaad dan goed veroorzaken en die moeten worden geholpen. Film blijft, hoe dan ook, teamwork. De dag dat er iemand aan komt draven met een scenario van het gehalte van Woody Allen zal ik ook zeggen: fantastisch! Maar voor vele anderen geldt de slogan: “teamwork!” Niemand is er overigens mee gediend dat de huidige situatie blijft voortduren. Het is toch onverantwoord dat mensen hun hele hebben en houden moeten verkopen om hun film te kunnen draaien? Een film die dan achteraf op de koop toe ook nog niets opbrengt? Je bent dan wel een eigenzinnige filmmaker, maar niemand heeft je film gezien. Voilà, daar wil ik wat aan doen.’
Alvast veel moed en een gezond oordeel toegewenst! |
|