Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 51
(2002)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||
Michel Seuphor, Alice Nahon & Eddy du Perron
| |||||||||||||||
Alice NahonFernand Berckelaers begon zijn schrijverscarrière begin 1919 kort nadat hij het bij de jezuïeten van het Onze-Lieve-Vrouwecollege van Antwerpen voor bekeken had gehouden. Volgens zijn geromantiseerde relaas in Les évasions d'Olivier Trickmansholm (1939) lag een vechtpartij met een adellijke, uiteraard franskiljonse medeleerling, ten grondslag aan deze beslissing. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Berckelaers het als tijdschriftenman aanvankelijk ook over de Vlaamsgezinde boeg gooide, eerst met De Klauwaert, daarna met Roeland. Van het eerste blad verschenen vijf nummers, van het andere niet meer dan twee. Ironisch genoeg is het aan deze flamingantische avontuurtjes te danken dat Berckelaers - inmiddels aan de wereld verschenen als Seuphor - eerst in avant-gardekringen en later in Parijs zou belanden. Aan Roeland, dat in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging ronduit ‘activistisch’ wordt genoemd, werkte namelijk ook Geert Pijnenburg mee, de man met wie hij Het Overzicht zou oprichten. Geert Pijnenburg kende dan weer Alice Nahon. Deze toen amper twintigjarige dichteres had in 1917 gedebuteerd in Vlaamsch Leven, een ander door het activisme geïnspireerd tijdschrift waaraan onder meer Paul van Ostaijen bijdragen leverde. Korte tijd daarvoor had Pijnenburg haar bij toeval ontmoet in een studentenpension. Het klikte meteen tussen hen en dat zou zo blijven tot aan Nahons voortijdige overlijden in 1933. Het mag dan ook niet verwonderen dat toen Berckelaers met Pijnenburg in 1921 Het Overzicht oprichtte, Alice Nahon al in het eerste nummer haar later populair geworden gedicht ‘Mizerie menschen’ mocht publiceren. In het dubbelnummer van augustus 1921 verscheen voorts het gedichtje ‘Verlangen’ en in december van hetzelfde jaar (in nr. 9-10) besprak Berckelaers haar nieuwe bundel Op zachte Vooizekens, niet onverdeeld positief maar toch. Zelfs in 1924, Berckelaers is dan bekeerd tot de avant-garde, gebruikte hij haar nog als referentiepunt wanneer hij uithaalt naar 't Fonteintje: ‘Die langharige heertjes [...] hun mooie verzekens, die tot nog toe nooit het gehalte van Alice Nahon genaakte [...]’. De reden voor al deze welwillendheid jegens Nahon en de gebetenheid op 't Fonteintje, lag vermoedelijk niet alleen op artistiek vlak. Het staat immers zo goed als vast dat er iets moois was beginnen bloeien tussen Fernand Berckelaers en Alice Nahon, nadat hun beider vriend Geert Pijnenburg hen aan elkaar had voorgesteld. Vermoedelijk dateert de eerste kennismaking van begin 1921. In zijn eerder genoemde autobiografische roman Les évasions d'Olivier Trickmansholm beschrijft Seuphor die eerste ontmoeting als volgt: ‘Un matin, le café Tijl [Hulstkamp] reçut une visite de marque. Martha Hovenen [Alice Nahon], enfin rentrée de Hollande, venait faire la connaissance de Graal [Het overzicht] et son directeur. Mais Trickmansholm était absent’. Wanneer zijn vrienden hem vertellen over dit merkwaardige bezoek, reageert Trickmansholm laconiek: ‘M'intéresse pas. J'ai autre chose à faire’. Gelukkig komt ze terug want ‘c'était une superbe fille blonde de vingt-quatre ans, rieuse et simple. Trickmansholm fut fort étonné - même ému - de la trouver si sympathique. [...] La poétesse demanda des explications sur la critique que Graal avait donnée d'un de ses récueils. Ç'avait été mi élogieux, mi railleur, et il y avait eu aussi des mots qui se pouvaient entendre en plusieurs sens. Mais Martha Hovenen était de nature trop enjouée pour ne pas se mettre à rire quand Trickmansholm se trouvait embarrassé, et tout se termina sur un accord en la majeur. Ils se révirent évidemment, sortirent ensemble, devinrent inséparables’. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het toen al tot een heuse verhouding kwam. Op de eerste plaats omdat Nahon tot eind 1922 een tumultueuze maar hartstochtelijke relatie met Paul Pée onderhield. Bovendien was ze in die periode sowieso in haar vrijheid beperkt, doordat ze wegens haar vermeende tuberculose in een sanatorium in Tessenderlo verbleef. Eric Defoort stelt in zijn biografie van Paul Pée weliswaar dat Alice het tehuis kon verlaten als ze dat wenste, dat ze dat ook geregeld deed en aldus zelfs gelijktijdig met Pée en Berckelaers kon verkeren. Ik geloof echter niet dat de nonnen in die tijd zó coulant waren. Dat blijkt trouwens uit een brief aan haar ouders waarin Nahon zich over haar situatie beklaagt. Ze vertelt hoe jammer ze het vond dat ze een Meulemans-avond om half negen diende te verlaten om op tijd terug in haar ‘kluis’ te zijn en vervolgt: ‘Ik heb daarna in mijn kot zitten sakkeren en bleten omdat ik 24 jaar oud en nóg niet vrij ben en nooit vrij zal zijn’. Van uitgaan in Antwerpen zal er dus slechts mondjesmaat sprake zijn geweest. De dagen dat ze wel weg mocht, zat ze, voor zover valt na te gaan, ofwel thuis ofwel bij Paul Pée. Het mag al een klein wonder heten dat ze erin slaagde met hem een soort van relatie te onderhouden. Volgens Lucie Nahon, de jongste zus van Alice, kwam Berckelaers in 1921 al wel bij de familie Nahon aan huis. Hij werd door Alice voorgesteld als haar beste vriend, of ‘den bruur’. Hoewel er ten huize Nahon geen | |||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||
Bovenste rij, van links naar rechts: Marc Tralbaut, Fernant Berckelaers, Jan De Rover, onbekende. Tweede rij, van links naar rechts: Leo Steinen, Alice Nahon, Mevr. Stuyts-Lambeaux, Herman Engels en Sylvia De Ridder. Onderste rij, van links naar rechts: Geert Pijnenburg, Flora de Lannoy, Magda Stuyts. Bron: Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Antwerpen
gebrek was aan broers en zussen (respectievelijk 5 en 4) bedacht Alice meerdere van haar vrienden met familiale koosnaampjes. Zo doet ze in een brief aan ‘zusje’ Matje Theunissen (de latere vrouw van Gerard Walschap) ‘Groetekes aan bruurke Wieërs’. Ook de Limburgse dichter Jef Leynen schreef ze wel eens aan met ‘Dag Bruur’. De oudere Emmanuel de Bom noemde ze dan weer ‘heur lieve nonkeltje’. In een interview met Staf Aertzen beweerde Berckelaers in 1992 dat hij Nahon twee of drie keer opzocht in Tessenderlo. Een keer reed hij alleen met de fiets en logeerde in een hotelletje recht tegenover het klooster. Een andere keer reisde hij samen met de kunstenaar Victor Delhez en een jeugdvriend: ‘We kwamen met de trein tot in Diest en vandaar ging het te voet naar Tessenderlo. Onderweg gingen we in een bosje zitten om te eten. We openden enkele blikjes sardines en hingen de lege blikjes aan een tak. Ik had een pistool bij me en we hebben op die blikjes geschoten om ons te oefenen. In het klooster zochten we Alice op in haar kamer, een heel grote en lichte kamer. Victor Delhez speelde met mijn pistool. Plotseling ging er een schot af. Niemand wist dat er nog een kogel in de loop zat. Iedereen was verbijsterd. Enkele ogenblikken hing er een doodse stilte in de kamer. We vonden de inslag van de kogel in de muur. Met een draad en een meter hebben we de baan van de kogel nagemeten. Het bleek dat de kogel op één centimeter van mijn voorhoofd voorbij vloog’. Voor de tweede keer in een paar jaar tijd ontsnapte Berckelaers nipt aan de dood: in juli 1920 stond hij immers naast Herman van den Reeck toen die door een politiekogel dodelijk werd getroffen. Begrijpelijkerwijs snakte Alice Nahon na vijf jaar sanatorium naar vrijheid. Nadat de Zwitserse specialist Elmiger had vastgesteld dat ze helemaal niet aan tuberculose leed, vertrok ze prompt op een maandenlange zwerftocht door Zwitserland (waar haar ziekte definitief als chronische bronchitis werd gediagnosticeerd), Italië, Frankrijk, Nederland en Luxemburg. Pas toen ze in juli 1923 terug in Antwerpen aankwam, moet Berckelaers kans tot toenadering hebben gekregen. Maar er waren kapers op de kust! Zo had Nahon tijdens haar verblijf in Frankrijk gecorrespondeerd met Joris Vriamont die zij overigens al van vroeger kende. Evenals Nahon had Vriamont gedebuteerd in Vlaamsch leven (onder het pseudoniem Frank Pardoen) maar sinds 1918 had hij niets meer gepubliceerd. Pas in juni 1923 zou het verhaal ‘Sabat’ in 't Fonteintje verschijnen. Vermoedelijk had hij Nahon geschreven om dit heuglijke nieuws aan te kondigen want op 12 mei 1923 antwoordt ze hem vanuit Roquefort: ‘Dat gij nog werken zoudt wist ik wel, ge zijt een sterke, koppige kerel met frisse hersenen en een algemeen ontwikkeld verstand; ik weet, ik vertrouw dat gij iets leveren kunt’. Daarna gooit ze het over een heel andere boeg. Ze brengt hem eerst in herinnering hoe hij en zijn vrienden haar er destijds hebben ‘doorgetrokken’ en heeft het dan omstandig over haar onbeantwoorde gevoelens jegens hem, over ‘het verlangen van uw vriendinneke te zijn’. Weliswaar duidt ze dat verlangen als een ‘grote honger naar wat geestelijk voedsel’, maar meteen daarna wijst ze erop hoe arm ze was, ‘hoe arm naar ziel en lichaam, hoe arm aan vriendschap en liefde’. Hoewel Nahon wist dat Vriamont een meisje had, bood ze hem met deze brief impliciet een tweede kans. Het is niet onmogelijk dat Berckelaers van deze toenaderingspoging afwist en haar daarom betrok in zijn kritiek op 't Fonteintje, waar hij het sowieso niet op begrepen had. Het lijkt mij duidelijk dat hij Nahon probeerde te annexeren door haar gedichten, op papier althans, wel serieus te nemen. Voorts wilde hij natuurlijk ook de Fonteiniers diep krenken door hun gedichten nog lager te taxeren dan de ‘Gartenlaube-poëzie’ (dixit Paul van Ostaijen) van Alice Nahon. Maar of hij in dat laatste geslaagd is, is zeer de vraag. Ria van den Brandt merkte naar aanleiding van haar Nahononderzoek tegenover Herwig Leus ooit op: ‘Wat je nooit uit het oog mag verliezen is dat Alice Nahon zich in alles wat ze deed als een echte verleidster gedroeg’. De bewaard gebleven correspondentie bevestigt dat in hoge mate want ook Jef Leynen kreeg in mei 1923 een brief van ‘Liske’ waarin ze hem toevertrouwt: ‘Ge hebt wel nooit geweten wellicht, hoezeer ik uw echt vriendinneke was, hoezeer ik aan u verwant was, al heb ik een vrooliker uiterlik dan gij, m'n goeie vriend’. Met hem zou ze pas in 1926 een passionele relatie hebben, eerst was Berckelaers aan de beurt. Seuphorbiograaf Michel Germain situeert de romance eind 1923, zonder een einddatum te noemen. In Les évasions d'Olivier Trickmansholm handelde Seuphor de eigenlijke romance in één alinea af. Blijkbaar werd het hem na een maand allemaal te veel: ‘me voilà bien avancé avec une femme sur le bras. Tout mon travail en panne!’. Hij had het ook niet kunnen laten de draak te steken met haar oppervlakkige gedichtjes en op een dag wanneer hij zit te werken aan ‘le meilleur article qu'il eût jamais écrit’ zet hij haar van zijn kamer. Ze maakt een scène: ‘Elle frappa, frappa très fort, cria, pleura, mit tout le café en émoi...’. De relatie lijkt ten einde, doch wanneer Olivier Trickmansholm wat later verneemt, dat Martha Hovenen in Brussel in het gezelschap vertoeft van een Franse schrijver, klimt hij in razende jaloezie op zijn fiets en rijdt naar Brussel. Hij verhaalt verder in echte slapstick-stijl hoe hij van zijn sokken wordt | |||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||
gereden, helemaal onder de modder met zijn fiets op de schouder verloren loopt in de hoofdstad om ten slotte in het hotel van Léon Tramille, de Franse schrijver, te belanden. | |||||||||||||||
Eddy du PerronHet kan bijna niet anders dan dat de Nederlandse schrijver met de Franse naam, Eddy du Perron, model heeft gestaan voor deze Léon Tramille. Du Perron was een rijkeluiszoon die in 1921 met zijn familie uit Nederlands-Indië naar Brussel was komen wonen. Aanvankelijk was hij gefascineerd door de Franse bohème à la Steinlen en Murger, maar nadat hij eerst drie weken en daarna een paar kortere perioden in Montmartre had doorgebracht, was hij tot de moderne kunst ‘bekeerd’. Terug in Antwerpen kwam hij begin 1924 via via bij Fernand Berckelaers terecht. Dat Du Perron het later heel goed met Paul van Ostaijen zou kunnen vinden, impliceert haast dat de relatie met Berckelaers heel wat moeizamer verliep. In Cahiers van een lezer, een reeks boekjes die de auteur slechts in 30 exemplaren voor enkele vrienden liet drukken, schreef Du Perron in 1929: ‘Fernant Berckelaers, een Antwerpenaar die af en toe naar Parijs ging zoals de directeur van een modemagazijn dat doet, om de nieuwste snufjes af te kijken, en die reminiscenties van Cendrars en iedereen op papier bracht onder de naam Seuphor (en or). Onwetender “modernist” en groter windbuil heb ik nooit ontmoet. [...] Hij was verwoed jaloers op Paul van Ostaijen [...] omdat iedereen in Antwerpen wist wie P.v.O. was, terwijl alleen zijn goede vrienden wisten dat “de Naant” ook zulke verzen schreef. Ik heb hem toch even au sérieux genomen!’. In Du Perrons ontwerp voor het nooit geschreven stuk ‘Herinneringen aan “modern” Vlaanderen’ kunnen we volgen hoe een en ander verlopen is. Tegen het eind van 1922 schreef Du Perron, in Montmartre besmet door het avant-gardevirus, zelf het moderneEddy du Perron en Alice Nahon, juli 1924 [Privé-collectie]
verhaal Het roerend bezit. Na een jaar van twijfels, bijwerken en peuteren, begon hij aan publiceren te denken. Alleen: hij kende niemand. In Brussel was de literaire scène vrijwel uitsluitend Franstalig en men stuurde hem naar de Nederlandsche boekhandel op de Sint-Jacobsmarkt in Antwerpen. Die werd toen geleid door Gerard Nahon, de vader van Alice. De wereld is klein. Een bediende verwees Du Perron ten slotte naar de mannen van Het Overzicht, Jozef Peeters en Fernand Berckelaers. Van Peeters kreeg hij alle tot dan toe verschenen nummers van Het Overzicht mee: Du Perron was overrompeld en schreef haastig een paar modernistische gedichten. Een ervan, ‘Restjes van den dag’, verscheen onder het pseudoniem Duco Perkens in april 1924 in Het Overzicht. Maar Du Perron wilde vooral Het roerend bezit gepubliceerd krijgen. Berckelaers geloofde echter niet in de kwaliteiten van de miniroman. Ook tegen de figuratieve illustraties van Du Perrons Zwitserse vriend Oscar Duboux maakte hij bezwaar. Jozef Peeters daarentegen vond de tekst uitstekend. Waarschijnlijk lag de discussie over het al dan niet publiceren van Het roerend bezit mee aan de basis van de breuk tussen Peeters en Berckelaers die begin 1925 tot het einde van Het Overzicht zou leiden. Het boekje verscheen in mei 1924 in vijfhonderd exemplaren toch als uitgave van uitgeverij Het Overzicht. Dat het werd gedrukt bij Du Perrons eigen Brusselse drukker Alphonse Breuer en niet bij Kockelbergh uit Sint-Niklaas, de drukker van Het Overzicht, lijkt erop te wijzen dat Du Perron zelf de productie begeleidde en, gefortuneerd als hij was, betaalde. De uitvoering van Het roerend bezit is dan ook een stuk luxueuzer dan het twee maanden later bij Het Overzicht verschenen Carnet Bric-à-Brac van Michel Seuphor. Berckelaers moet de publicatie van Het roerend bezit later wel als een ernstige smet op het blazoen van Het Overzicht ervaren hebben. Hij heeft er in ieder geval alles aan gedaan om het uit de geschiedenis van Het Overzicht te schrappen. In maart 1925, kort voor zijn definitieve vertrek naar Frankrijk verborg hij, zo schreef Peeters aan Carel Willink, de inboedel van het tijdschrift en had hij ‘ook de rest van “Het roerend bezit” van PerkensTitelpagina Het Roerend Bezit
[Privé-collectie] totaal zoek gespeeld. IJverzucht’. Later, in een gesprek met Du Perronbiograaf Kees Snoek, stelde Berckelaers zelfs dat Het roerend bezit buiten zijn weten door Het Overzicht was uitgegeven. Het tegendeel kan makkelijk bewezen worden: in het laatste nummer van Het Overzicht, het zogenaamde Cabaretnummer, werd immers reclame gemaakt voor alle uitgaven van de uitgeverij, te weten: drie bundels van Seuphor, één van Peeters én Het roerend bezit van D. Perkens. Verder verschenen in de loop van 1924 minstens twee stukken waarin Carnet Bric-à-Brac en Het roerend bezit tezamen als uitgaven van Het Overzicht werden besproken: Lode Monteyne deed dat in De Vlaamsche Gids en Emmanuel de Bom in De Volksgazet. Het is waarschijnlijk overbodig te vermelden dat geen van beide heren enig enthousiasme kon opbrengen voor deze publicaties. Uit de eerder aangehaalde ‘Herinneringen aan “modern” Vlaanderen’ kunnen we opmaken dat de publicatie van Het roerend bezit heel wat voeten in de aarde heeft gehad. Du Perron had blijkbaar een heel ‘Verhaal over R[oerend] B[ezit] waarvan de proeven niet waren gekomen’. We kunnen slechts gissen wat er gebeurd is maar het lijkt te wijzen op een sabotagepoging van Berckelaers. Wat verder luidt het dan: ‘Seuphor kwam met twee meisjes en proeven v. R.B. Ik spreek geen woord met de meisjes maar geef ze frambozenstroop (groseille)’. Deze situatieschets doet wat denken aan de passage in Les évasions d'Olivier Trickmansholm waarin Seuphor het bezoek bij Léon Tramille beschrijft. Martha Hovenen (alias Alice Nahon) komt terug van boodschappen doen en op de | |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
kamer van Tramille ‘elle retrouva les deux rivaux attablés comme d'excellents amis, l'un sirotant un “gueuze”, l'autre faisant grand honneur à un dîner froid que Tramille avait faire monter. Olivier, trop occupé à satisfaire son appétit, fit à peine attention à la jeune femme - il s'était expliqué avec Tramille’. In beide gevallen hadden de protagonisten iets uit te klaren, er werd gedronken (en bij gueuze hoort groseille!) en het vrouwelijk gezelschap werd genegeerd. In Du Perrons vermoedelijk vrij accurate herinnering aan deze ontmoeting draaide het gesprek om de uitgave van zijn boek, terwijl Berckelaers in zijn geromantiseerde autobiografie de nadruk wilde leggen op de liefdesperikelen. Het is niettemin juist dat Alice Nahon in de tweede helft van 1924 enkele maanden bij de familie Du Perron in Brussel verbleef, officieel als gezelschapsdame van mevrouw Du Perron. Waarschijnlijk had Berckelaers Du Perron al eerder met de Antwerpse dichteres in contact gebracht, al zou het ook kunnen dat zij door haar talrijke Nederlandse vrienden bij de Du Perrons geïntroduceerd werd. In ieder geval hoefde Berckelaers Eddy du Perron niet als liefdesrivaal te bejegenen want er is nooit wat tussen hem en Alice Nahon geweest, al hadden moeder Du Perron en Alice zelf dat liever anders gezien. | |||||||||||||||
Naar ParijsSeuphor beschrijft in Les évasions d'Olivier Trickmansholm hoe de relatie tussen Martha en Olivier na het Brusselse avontuur langzaam uitdoofde. Martha vertrekt naar Nederland en Olivier, die toch wat aangeslagen is, knoopt een relatie aan met ene Joke, een eenvoudig meisje dat als keukenhulpje werkt in een groot hotel. Zowel Berckelaers als Nahon reisden nogal wat af in die tijd, wat hun relatie in ieder geval moet bemoeilijkt hebben. Uit wat volgt, zal echter blijken dat er geen sprake kan geweest zijn van een echte breuk. In maart 1925 vertrok Fernand Berckelaers plots definitief naar Parijs. In Les évasions d'Olivier Trickmansholm wordt een vechtpartij met een paar dokwerkers de druppel genoemd die de emmer voor Olivier deed overlopen. In de realiteit zat Berckelaers begin 1925 in Antwerpen inderdaad op een | |||||||||||||||
Brief van Alice Nahon aan Fernand Berckelaers, 12 mei 1925Fernant natuurlik heb ik gedacht dat Parijs u zóó in beslag zou nemen dat 'n brief van mij, zoniet overbodig, dan toch maar hoogstens geduld zou worden door uwe zeer moderne hoogheid. Alice. | |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
Brief van Alice Nahon aan Fernand Berckelaers, 1931Hoe vreemd Fernant dat juist uw klein berichtje uit GrasseGa naar eind1 komt nu ikzelf één heimwee ben naar het Zuiden. dood spoor: hij had ruzie met zijn mederedacteur bij Het Overzicht, Jozef Peeters, en het was overduidelijk dat Paul van Ostaijen als paus van de Vlaamse avant-garde de plaats bezette die hijzelf ambieerde. Peeters zou met Du Perron nog het tijdschrift De driehoek oprichten maar beiden zouden zich vlug van de avant-gardekunst afkeren. Jozef Peeters diende wegens de ernstige ziekte van zijn vrouw de zorg van het huishouden op zich te nemen. Du Perron kwam tot het besef dat de hele avant-garde eigenlijk niks voor hem was: hij liet Duco Perkens sterven en omschreef zijn avant-garde jaren later als ‘een heilzame ziekte’. Seuphor daarentegen zat vol ambitie en wilde in Parijs helemaal opnieuw beginnen. Op 12 mei 1925 al schreef AliceTekening van Eddy du Perron
[Privé-collectie] Nahon hem een lange brief onder de voor haar doen erg koele aanhef ‘Fernant’. Blijkbaar reageerde zij op een kaartje van hem waarin hij er zich over beklaagde ‘verschrikkelijk eenzaam’ te zijn in Parijs. Toch gaat ze in deze brief op haar typische manier aan het verleiden en ze besluit uitnodigend: ‘ik ben vandaag triestig als uw lieveke uit de Vanderkeilenstraat en ik moet u dus op die manier kussen en bij u komen zitten’. Blijkbaar heeft hij haar aan haar woord gehouden want in een gesprek met Staf Aertzen vertelt hij: ‘De laatste keer dat ik haar gezien heb was in het voorjaar van 1925. Ze heeft me bezocht in Parijs en is toen drie of vier dagen gebleven. Maar ze was helemaal niet in haar schik. Ze hield niet van Parijs’. Toch is er daarna nog contact geweest tussen de vroegere minnaars, wat Berckelaers trouwens bevestigde in het gesprek met Staf Aertzen. In de loop van 1931 antwoordde Alice Nahon op een kort berichtje van Berckelaers uit Grasse. Uit deze brief blijkt zonneklaar dat - hoewel slechts twee brieven zijn teruggevonden - er sinds 1925 inderdaad meer correspondentie moet geweest zijn: Nahon gaat er immers van uit dat Fernand weet dat ze in Mechelen een baan had (als bibliothecaresse) en dat ze enige tijd op Cantecroy heeft gewoond. Berckelaers beweert dat hij de rest van haar brieven in de jaren '80 vernietigd heeft. Toch blijft de hoop bestaan dat het recentelijk door het Middelheimmuseum verworven, maar voorlopig nog ontoegankelijke archief van Michel Seuphor materiaal bevat dat de relatie met Alice Nahon (en Eddy du Perron) kan verduidelijken. Op de Seuphortentoonstelling in het Hessenhuis lag een van zijn talrijke notitieboekjes opengeslagen op de bladzijde waarop hij een uit de krant geknipt overlijdensbericht van Nahon had gekleefd... | |||||||||||||||
Bibliografie
Briefwisseling van Alice Nahon in het AMVC en Documentatiecentrum Alice Nahon (Putte). Ongepubliceerd interview van Kees Snoek met Michel Seuphor (Parijs, 26.01.1992). |
|