Seuphors tweede leven
Rik Sauwen
Michel Seuphor is nog geen achttien jaar, wanneer hij zijn eerste tijdschrift publiceert, een strijdblad met de veelzeggende titel De Klauwaert. Het is januari 1919, een woelige tijd waarin het gebruik van pseudoniemen om artikels te ondertekenen meer regel dan uitzondering is. De Klauwaert was geen lang leven beschoren, zijn opvolger Roeland evenmin. Seuphor zelf had er geen exemplaren meer van, enkel fotokopieën in een mapje verzameld. Op een bijliggend briefje staan de gebruikte schuilnamen netjes onder elkaar opgesomd. Typisch Seuphor.
Michel Seuphor werd haast honderd. Naast zijn omvangrijk oeuvre als man van de pen getuigen zijn bibliotheek en zijn archief van tachtig jaar onvermoeibare inzet voor de kunst. Deze onschatbare bron van informatie over het artistieke leven van de voorbije eeuw werd in september 2000 door het openluchtmuseum van Middelheim in Antwerpen aangekocht. Op de Seuphortentoonstelling in het Hessenhuis (september-oktober 2001) kon het publiek voor het eerst met het pas verworven patrimonium kennis maken. Ruim veertig toonkasten boden een selectie uit documenten van sterk uiteenlopende aard: brieven, vlugschriften, foto's, officiële documenten, enkele van de tientallen notitieboekjes waarin de indrukken van elke dag werden vastgelegd. Zijn lange leven lang heeft Seuphor enorm veel dingen bijgehouden, niet uit maniakale verzamelwoede. Wanneer het nodig bleek kon hij van zijn geduldig opgebouwde bibliotheek scheiden; dat is meerdere keren gebeurd. Dat bijhouden was veeleer een spontane houding, de reflex die de bewuste getuige van een groots avontuur met zijn grote en kleine kantjes eigen is.
Van 1921 tot 1925 onderhoudt hij contacten met al wie naam en faam heeft in de Europese avant-garde. Die lui zijn tuk op originele typografie. I.K. Bonset pronkt met
Michel Seuphor 1929
[Foto: Florence Henri - Archief Michel Seuphor]
briefpapier van de Dadabeweging. Carel Willink maakt collages van zijn brieven. Hendrik Nikolaas Werkman drukt ze zelf. De futuristen zorgen voor bladvulling met ronkende en golvende klanknabootsingen. Schwitters blijft zijn onweerstaanbare zelf in teksten en brieven. De map van
Het Overzicht bevat een aantal onuitgegeven literaire teksten, wat er op wijst dat het tijdschrift zeker niet aan bloedarmoede is ondergegaan. Seuphor zelf beseft dat het avontuur dat hij in die jaren beleeft, uniek is en hij wil er de sporen van bewaren.
Zijn ontmoeting met Suzanne Plasse met wie hij in 1934 huwt, is van doorslaggevend belang voor de groei van het archief. Suzanne heeft een aangeboren gevoel voor orde en doeltreffendheid. De samenwerking tussen hen beiden loopt gesmeerd. De briefwisseling wordt per correspondent (persoon, instelling, galerij, uitgeverij) gesorteerd, in een eigen map ondergebracht. Elke bundel dient zich als een homogeen geheel aan, inclusief kopie van de eigen antwoorden en eventueel ondersteunende documentatie. Op inkomende brieven staan notities van Seuphors hand, reacties, elementen van antwoord. Ook maakt hij duidelijk dat hij eigenhandig zal antwoorden of geeft hij aanwijzingen aan Suzanne voor een getypt antwoord. Geen brief blijft onbeantwoord, tenzij de briefschrijver een schromelijk tekort aan savoir-vivre betoont, hetgeen dan ongezouten op het origineel wordt aangeduid.
In april 2000 kregen Jean Buyck en Marc Somers het archief voor het eerst te zien. In het verslag dat ze hierover met het oog op een eventuele aankoop door de stad Antwerpen opstelden, staat te lezen: ‘De nagelaten papieren van Michel Seuphor beslaan in totaal 14 planken materiaal, compact opgestapeld in 4 kasten. De totale omvang bedraagt ongeveer 20 strekkende meter. (...) Het archief bevat geen “ballast”, alle stukken dienen bewaard te blijven.’ Ze wijzen op een eerste poging tot ordening die door de familie ondernomen werd en die de systematische inventarisatie van het geheel vergemakkelijkt. En de verslaggevers vervolgen: ‘Al moet daarbij meteen worden aangestipt dat de definitieve ordening veel tijd in beslag zal nemen. Pas op dat ogenblik zal men bv. de brieven van een bepaalde correspondent op korte tijd kunnen terugvinden of zal men het precieze aantal archiefstukken kennen.’ Slechts hier en daar durven de verslaggevers iets numeriek uit te drukken: aantal foto's in verband met de standaardwerken over abstracte kunst: tienduizend, bij benadering; minstens twintigduizend brieven; een doos met om en bij de driehonderd originele kleine werken als wenskaarten of attenties van bevriende kunstenaars. Heel opvallend zijn ook de negentien folianten waarin de volledige carrière van