wisselende vertellers in te voeren, door ik-vormen af te wisselen met hij-vormen of door beide te combineren met wij-vormen, wat aan het klassieke koor herinnert. Vlaamse boerenromans, zoals De Metsiers (1951) en Omtrent Deedee (1963), worden gevolgd door exotische artiestenromans, die nu eens lichtvoetig en toegankelijk zijn, zoals De koele minnaar (1956), en dan weer topzwaar en hermetisch, zoals Schaamte (1972). Twee hoogtepunten in zijn prozawerk houden zich bezig met de nawerking van Wereldoorlog II, nl. De verwondering (1962) en De geruchten (1996). Over dat onvoltooide verleden, bekeken door een opgroeiende knaap in het Vlaanderen van de jaren 1939-1947, handelt ook zijn lijvig magnum opus, Het verdriet van België (1983), de som van zijn thematiek en een staalkaart van zijn technisch kunnen, tegelijk inwijdingsverhaal en documentaire roman, Bildungsroman en familiekroniek, kunstenaarsroman en historische evocatie.
Claus, die ook actief is als theaterregisseur, is een zeer productief toneelschrijver. Hoogtepunten in zijn toneelwerk zijn Een bruid in de morgen (1955), Suiker (1958) en Vrijdag (1969). Zijn succesrijkste stukken hebben een zeker realisme gemeen en putten hun sterkste effecten uit een mengeling van komiek en tragiek. Ook in zijn theater is verscheidenheid troef. Nu eens brengt hij Artauds theater van de wreedheid in de praktijk, zoals in Thyestes (1966), dan weer grijpt hij terug naar het epische theater in de trant van Bertolt Brecht, zoals in Het lied van de moordenaar (1957). Hij schreef zowel tragedies als komedies, zowel romances als satiren, en bij voorkeur nog een mengvorm van beide. Zoals in zijn proza kampen de hoofdpersonen van zijn toneelwerk met psychische, seksuele en sociale problemen. Vaak summier en suggestief wordt een verband gelegd tussen deze problemen en de moeilijkheden, waarmee zij tijdens hun jeugd in het ouderlijk huis hadden af te rekenen. De storing in hun ontwikkeling heeft geleid tot een gestoorde relatie met de werkelijkheid. In heel Claus' werk staat de figuur van Oedipus, zij het vaak op verdoken wijze, centraal. Hij is het symbool van de fundamentele afhankelijkheid en onvrijheid (psychologisch, existentieel, sociaal...) van de mens. Als gevolg van hun oedipale bindingen blijven Claus' hoofdpersonen onvolwassen, kunnen zij de rol van vader, overwinnaar of held niet aan en hebben zij een problematische relatie met de familie, de vrouw en de maatschappij.
Claus is een bijzonder actief en veelzijdig vertaler en bewerker, vooral van theaterteksten. Hij vertaalde uit de Griekse en Latijnse literatuur onder meer Aristophanes, Euripides, Seneca en Sophocles. Uit het Engels vertaalde hij Samuel Beckett, Noel Coward, Ben Jonson, Fay & Michael Kanin, Christopher Logue, Christopher Marlowe, Dylan Thomas, William Shakespeare en Cyril Tourneur; uit het Frans Jean Anouilh, Jacques Audiberti, Charles de Coster, Fernand Crommelynck, Michel de Ghelderode en Jean-Clarence Lambert; uit het Italiaans Giorgio Gaber en Natalia Ginzburg; uit het Duits Georg Büchner, Christian Dietrich Grabbe en Franz Grillparzer, en uit het Spaans Fernando de Rojas, Federico Garcia Lorca en Ramón María del Valle-Inclán.
Daarnaast is Claus ook actief als schilder, filmmaker en librettist. Een indruk van de diversiteit die zijn plastisch werk biedt, leveren de boeken Hugo Claus. Beelden (1988) en Hugo Claus. Beeldend werk 1950-1990 (1991). Tot de belangrijkste individuele tentoonstellingen behoren exposities in Brussel (1956, 1959, 1961, 1987), Rotterdam (1959), Amsterdam (1963, 1986, 1988), Antwerpen (1978, 1989), Berlijn (1988) en Luik (1991). Hij werkte in Italië (1953-1955) sporadisch mee aan films, onder andere van Alberto Lattuada en Luigi Malerba. Naderhand schreef hij een twintigtal scenario's en regisseerde hij verscheidene films, waaronder De vijanden (1967), Vrijdag (1980) en De verlossing (2001). Tot Claus's belangrijkste muziekprojecten behoren de libretto's die hij schreef voor François de la Rochefoucauld, La Mer blanche (1956), voor Bruno Maderna, Morituri (1968) over de oorlog in Vietnam, en voor Konrad Boehmer, Georg Faust (1985).
Uit Claus' werk spreekt geen bijzondere voorkeur voor bepaalde stijlen, genres of kunstvormen. Voorop staat de optimale realisatie van het beoogde effect. De grensverkenningen en -overschrijdingen die hij onderneemt, getuigen van een doorgewinterd vakmanschap. Over schilders en hun werk schrijft hij essays (Karel Appel. Schilder, 1964), filmcommentaar (Brueghel, 1969), scenario's (Rubens, 1977) en nog het vaakst - van Jeroen Bosch en Hugo van der Goes tot Paul Joostens en Roger Raveel - gedichten. Vooral in zijn bewerkingen schakelt hij schijnbaar moeiteloos om van genre of kunstvorm. Hij herschrijft eigen en andermans proza voor het theater, maar werkt ook eigen toneelwerk om tot roman (Jessica!, 1977). Filmscenario's schrijft hij nu eens naar eigen werk, zoals naar het verhaal Het mes (1961) en het toneelstuk De dans van de reiger (1966), dan weer naar romans van anderen, zoals Menuet (1982) naar Louis Paul Boon en Dagboek van een oude dwaas (1986) naar Junichiro Tanizaki. Maar ook het omgekeerde gebeurt en van Jean-Luc Godards film Pierrot le fou maakt hij het toneelstuk Gekke Gerrit (1972). Een mooi voorbeeld van deze antispecialistische werkwijze is Omtrent Deedee. Deze roman (1963), die oorspronkelijk een script was, werd naderhand herschreven tot het toneelstuk Interieur (1971) en nog later omgewerkt tot een scenario, dat hij zelf regisseerde onder de titel Het sacrament (1989).
Claus is de meest gelauwerde auteur in het Nederlands taalgebied. Hij ontving een vijftigtal prijzen, waaronder zes Belgische of Vlaamse staatsprijzen, diverse Nederlandse bekroningen - de Henriëtte Roland Holstprijs (1965), de Constantijn Huygensprijs (1979), de Herman Gorterprijs (1986), de VSB-poëzieprijs (1994), de Prijs voor Meesterschap (1995), de Libris Literatuurprijs (1997)... - en de Belgisch-Nederlandse Prijs der Nederlandse Letteren (1986), de hoogste onderscheiding voor een Nederlandstalig auteur. Tot de Europese prijzen die Claus in de wacht sleepte, behoren onder andere de Prix International Pier Paolo Pasolini (1997), de Aristeion Literatuurprijs (1998), de Premio Nonino (2000) en de Preis für Europäische Poesie (2001).