gebeurt, daar moet je zelf zijn’ en ‘Ik ging daar wonen, omdat ik mijn werk op een meer Europees of universeel vlak geconfronteerd wilde zien en het zelf in dit verband zien’.
Bij Peire ging de inzet voor het werk samen met de behoefte met andere mensen in contact te komen. Een oprechte belangstelling voor wat de ander deed, voor zijn intellectuele arbeid, interesses en ideeën leidde al vlug tot waardevolle uitwisselingen en vriendschap. In de Franse hoofdstad met
Luc Peire, Place Carrée. Marne-la-Vallée (witte, grijze, zwarte en blauwe betonstenen, 62 × 62 m, 1982)
haar talloze kunstenaars, schrijvers en critici telde hij weldra een groot aantal vrienden. Parallel met die integratie in de Parijse kringen groeide de bekendheid van en de waardering voor zijn werk.
In 1954 en 1956 nam de schilder deel aan de Biennale de Menton, in 1956 voor de eerste maal aan het bekende Salon de Mai, in 1958 aan het Salon des Réalitités Nouvelles, in 1961 aan het Salon Comparaisons. In 1960 had de eerste individuele tentoonstelling in Parijs plaats in de Galerie Hautefeuille; zij werd ingeleid door Michel Seuphor.
Tijdens de eerste helft van de jaren zestig gaf Peire uitdrukking aan zijn specifieke, door verticalisme, ritme, licht en ruimte gekenmerkte beeldende taal in schilderijen, grafische werken en de typische graphies. Een retrospectieve tentoonstelling in Bogota (1961), deelneming aan de Biënnale van Tokyo (1962), bekroning met de Prijs Floreal op de Biënnale van Menton (1964), aanstelling tot lid van het inrichtend comité van het Parijse Salon des Réalités Nouvelles (1965), publicatie van een monografie geschreven door Michel Seuphor (1965), individuele tentoonstelling in het Museu de Arte Moderna, Rio de Janeiro (1965), het zijn slechts enkele indicaties die een idee geven van het groeiende prestige van de kunstenaar en van de universele aanwezigheid van zijn werk op de kunstscène.
Na Parijs wilde Peire ook New York ontdekken. In de winter van 1965-1966 kon hij over een ruim atelier beschikken in de Bowery. Het idee voor een environment, dat hij al een tijdlang in de gedachte had, kreeg er duidelijker vorm. De Amerikaanse wereldstad werkte zeker bevruchtend, maar de kunstenaar kon er, gewoon aan de charme en de poëzie van Parijs, moeilijk wennen aan het harde realisme.
Environment I werd voltooid in het begin van 1967. Die schitterende synthese van Peires kunststreven begon een lange reis. Nadat het voor het eerst werd tentoongesteld in het Musée National d'Art Moderne in Parijs, was het te betreden en te ervaren in Rijsel, Brugge, Rotterdam, Helsinki, Groningen, Gent, Brussel, Knokke, Stuttgart, Keulen en Venetië, alwaar het, op de Biënnale, samen met de schilderijenreeks Elégies bekroond werd met de Gavina Prijs (1968).
Op uitnodiging van het Cultureel Comité van de Olympische Spelen in Mexico maakte de kunstenaar in 1968 een tweede environment. Dit werk ‘Ambiente Mexico 1968’ genoemd, kon in het Latijns-Amerikaanse land zelf gemaakt worden dank zij Mathias Goeritz, kunstenaar en kunstadviseur in het kader van de tentoonstelling bij de O.S. In een geïmproviseerd atelier van de universiteit kon Peire aan het werk gaan. Environment II werd na de expositie eigendom van het Museo Nacional de Arte Moderno in Chapultepec.
Het derde en laatste environment ontstond in het Knokse atelier naar aanleiding van tentoonstellingen die plaats zouden hebben in Nieuw-Zeeland ter gelegenheid van het New Zealand's Festival (1973). Het behoort nu tot de verzameling van de Auckland City Art Gallery.
De aard van zijn werk en zijn kunstvisie maakten Peire tot een vurig verdediger van de samenwerking tussen de architectuur en de beeldende kunsten. In een aantal teksten sneed hij het probleem van de integratie aan en legde steeds de nadruk op de noodzaak van een nauwe coöperatie van de diverse disciplines van de basis af.
In België realiseerde de kunstenaar een Muur-reliëf in de Bank van Breda in Antwerpen (1968), wanden in het Metrostation Roodebeek (1982), muurdecoratie in het Metrostation Albert (1993) en het 21 meter hoge Teken U.Z. Gasthuisberg in Leuven (1992).
Op het einde van de jaren zestig en tijdens de jaren zeventig wierpen de vele contacten die Peire in Frankrijk in de loop van de tijd had gelegd ook hun vruchten af op het gebied van het integratiewerk. Belangrijke realisaties ontstonden in het Collège Scientifique Universitaire in Angers (1969), het Collège d'Enseignement Secondaire in Montaigne-Bessoneau nabij Angers (1970), in het Lycée Paul Langevin in La Seyne sur Mer bij Toulon (1973), op de auditoria van de juridische en literaire campus van de universiteit in Villeneuve d'Ascq bij Rijsel (1974), in het Collège d' Enseignement Secondaire in La Harpe-Rennes (1977), op het plein Place Georges Pompidou in Noisy-le-Grand, Marnela-Vallée (1982).
De integratiewerken in Frankrijk, de Environments in Mexico en Nieuw-Zeeland en de talrijke werken in musea en privé-verzamelingen in vele landen tonen overtuigend aan dat de creativiteit van Luc Peire een internationale uitstraling heeft gekregen.