Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 51
(2002)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Antoinette Grossé (1862-1954)
| |
Natuurzijde en neogotiekHij begon met het fabriceren van zwarte en grijze zijden stoffen. Zwart omdat die kleur het minst onderhevig was aan modeschommelingen. Hij maakte een voor die tijd opgemerkte publiciteit en oogstte tot in het buitenland een beduidend succes. De zeldzame gaafheid van zijn stoffen werd alom geprezen en het weefwerk op mechanische getouwen kreeg het predikaat perfectieGa naar voetnoot(2). Door dit voortdurend zoeken naar nieuwe producten en technieken - zoals brokaat en zijden damaststof voor Vlaamse kapmantels - en door het streven naar steeds hogere kwaliteit bereidde hij zich uitstekend voor om een | |
[pagina 39]
| |
even grote rol te spelen in het ontwerpen, vervaardigen en verkopen van textilia voor eredienst en kerk. Louis was een kind van zijn tijd. In geheel West-Europa kwam in de 19de eeuw, vanuit Engeland, de neogotiek in zwang. In de kunstnijverheid dook de Gothic Revival op, meer bepaald de Arts and Crafts-beweging, die het kunstambacht wilde weghalen uit de greep van de opdringende industrie. De Guild of Handicraft (1888) en bijhorende opleiding zorgden voor de verspreiding van deze Kunst voor allen. De nieuwe ideeën werden ook in Brugge gehoord en besproken. De stad kreeg, mede door het opkomende toerisme, veel Britten op bezoek. Artiesten als de Prerafaëlieten Ford Madox Brown en Dante Gabriele Rossetti verbleven in Brugge en kwamen vooral onder de indruk van Van Eyck en Memling. Louis Grossé moet graag opgekeken hebben naar deze neogotiek. Het interieur van zijn eigen woning was een voorbeeld met brede inrijpoort, wintertuin, neogotisch meubilair, behang, gordijnen, atelier en ruimten om klanten en bezoekers te ontvangen. Zelf was hij lid van verschillende verenigingen, zoals de curieuze Heilige Beeldekensgilde en, belangrijker, de Société Archéologique, waar de basis werd gelegd van het huidige Gruuthusemuseum. Hij waagde zich ook op politiek terrein, maar zonder succes. Zijn bedrijf eiste al zijn aandacht en werkkracht op. Voor de te fabriceren zijden stoffen ging hij een stap verder. Hij wilde zijderupsen kweken, zodat hij zelf de grondstof kon produceren en mits spinnen en weven ook kon verwerken. Op de Singel, aan de rand van stad, kreeg hij een flink stuk grond in concessie, waar witte moerbeibomen, het voedsel voor deze rupsen, werden aangeplant. Deze originele grondstofproductie verliep met succes en werd tot rond 1880 voortgezet. | |
Borduurwerk en GrossékleurenIn eerste instantie kwamen al deze inspanningen ten goede aan het eigen bedrijf. Grossés hoofdactiviteit bestond immers in het vervaardigen van stoffen, maar ook in het ontwerpen en uitvoeren van textilia en andere voorwerpen voor de eredienst. In 1841 verscheen het standaardwerk The true pinciplesAntoinette Grossé (1862-1954) Brugge, Stadsarchief
[Foto: Leuven KADOC] of pointed or christian architecture van Auguste Welby Northmore Pugin. Or in de titel is typisch voor de tijdsgeest. Architectuur en kunstnijverheid moesten pointed (gotisch) zijn om christelijk te zijn of niet te zijn. Midden in de Franse vertaling (1850) van dit boek staat tussen de tekst een volle pagina advertentie van Grossé, waarin ten overvloede voorwerpen van zijn handel worden voorgesteld: paramenten, maar ook meubilair, kerkelijk vaatwerk, reliekhouders, processiekruisen, vlaggen, banieren, tronen, baldakijnen, zetels, kronen, kussens. Grossé was dus met veel soorten artistieke disciplines en technieken bezig, altijd neogotisch van vormgeving, en hij schakelde ook volop andere ontwerpers en ambachtslieden inGa naar voetnoot(3). Af en toe werd de kerkelijke sfeer verlaten. Joseph Grossé, begaafde broer van Antoinette, realiseerde de helaas in 1926 door brand vernielde geborduurde wandpanelen voor het Shakespeare Memorial Theatre in Stratford-upon-Avon. En in samenwerking met Adolphe Duclos en anderen zorgde Louis Grossé voor baldakijnen voor de Guldensporenstoet in Brugge in 1887, het jaar van de inhuldiging van het dubbele standbeeld op de Markt. Ritualisten van de anglicaanse High Church bestelden eigen kerkgewaden. De zeer gezagsgetrouwe katholiek Grossé aarzelde, maar kreeg in 1868 toch het fiat uit Rome. Dit werd waarschijnlijk de aanleiding voor het vestigen van een bijhuis van Grossé in Londen in 1880, waar eigen werk aan de man gebracht werd, maar ook van andere kunstambachtslieden uit Brugge: glas-in-lood, email, mozaïek, drukwerk, vlaggen, kantwerk. Zijn kinderen Joseph, Elisa en Antoinette gingen in Londen wonen om al dit Bruges work te promoten en te verhandelen. | |
A.E. Grossé, de zakenvrouwLouis Grossé overleed op 14 augustus 1899. Het jaar daarop nam zijn toen 37-jarige dochter Antoinette-Emilienne de leiding over. Zij kende het bedrijf al jaren en heeft het met vaste inzet en veel energie bestuurd en in geheel Europa bekend gemaakt. De officiële naam van het huis werd onmiddellijk A.E. Grossé. Zij bleef ongehuwd, had haar eigen woning in de Ezelstraat in Brugge en een riant zomerverblijf in Knokke aan de Piers de Raveschootlaan en de Judestraat. Ik herinner mij enkele ontmoetingen aldaar tijdens de | |
[pagina 40]
| |
grote vakanties vóór de oorlog. Zij was een statige verschijning, altijd heel verzorgd uitgedost, een echte Victoriaanse figuur. Zij sprak Frans, Engels en Brugs. Zij verzorgde zelf haar Engelse tuin met grote vijver, waar ze graag rondliep met twee bruin-zwarte Airdalehonden. De binneninrichting van woning en bijgebouwen getuigde van veel persoonlijke smaak, een stapje verder dan de neogotiek. Zij had een ruime artistieke belangstelling en omringde zich met intellectuelen en kunstenaars uit verschillende Europese landen. Zij moet ook een diep religieuze vrouw geweest zijn. In haar nalatenschap wordt haar exemplaar bewaard van het vijftiendelige werk L'Année Liturgique van Prosper Guéranger van de abdij van Solesmes, waarin zij geregeld las en notities maakte. In het bedrijf zelf heeft zij er vooral voor gezorgd dat de kunstwerken van Grossé uit de strenge neogotiek van Louis loskwamen. Zij zorgde voor het gaffelkruis en voor de centrale symbolische motieven op de gewaden, tevens voor vernieuwende stoffen en een grotere kleurenvariatie. In de wereld van de paramentiek werd zelfs van Grossékleuren gesproken. Bij personeel en klanten kreeg zij spoedig veel aanzien en won zij gezag door haar ruimdenkende commerciële geest, die zij handig wist te combineren met eigen artistieke uitstraling. Het huis Grossé werd in 1981 overgenomen en voortgezet door Michel Vernimme (1937), die met zijn bedrijf Arte al reeksen handgeweven stoffen had gerealiseerd en een totaal nieuwe dimensie aan de paramenten wist te geven. Motief, materie en snit vormden voortaan een vaste eenheid. Beroemde Duitse en Franse artiesten werden voor ontwerpen aangesproken. Samen met Marc Schotte bestuurt Vernimme thans de firma Arte/Grossé. | |
Europa binnen en buitenLouis en Antoinette Grossé hadden op artistiek gebied een voortreffelijke raadsman in Camille Callewaert, eminent kunsthistoricus, die trouwens met veel Brugse kunstambachten en paramenthuizen contact had. Hij was, als voorzitter van het Groot Seminarie, ongetwijfeld nuttig voor de bekendmaking van het Huis Grossé. Kunstwerkstukken werden vanuit Brugge over de hele wereld verspreid in kathedralen, kapellen, abdijen, begijnhoven, scholen, musea. Vooral in het buitenland werd Grossé een begrip. Uiteraard in Groot-Brittannië en de dominions, maar ook in Frankrijk, Zwitserland, Italië, het Vaticaan, Duitsland, de Verenigde Staten. In al deze landen dragen kardinalen en bisschoppen, ook anglicaanse, Russische en Griekse prelaten gewaden en mijters die in Brugge werden gemaakt. In het Brugse werkhuisAffiche van de vestiging van Grossé in Londen
werden ook unieke geborduurde kerkgewaden, antependia, wandtapijten en vlaggen professioneel gerestaureerd. Het grote huis op het Simon Stevinplein was dan ook jarenlang een trefpunt waar heel wat kunstenaars, ontwerpers, intellectuelen elkaar ontmoetten. Louis de Farcy, auteur van het naslagwerk op zeer groot formaat La Broderie du XIo siècle jusqu'à nos jours was met Louis Grossé bevriend. Ook architect en auteur Eugène Violet-le-Duc was in Brugge een goede bekende. Guido Gezelle ontmoette er de Hollandse dichter Jozef Albert Alberdingk Thijm, de architect Louis Delacenserie, de kunstschilder Flori van Acker. Uiteraard kwamen in Brugge wonende of voorbijkomende Britten over de vloer: Architecten als Robert Dennis Chantrell, William Brangwyn, Welby Pugin, Thomas Harper King, voorts baronet John Sutton, de stichter van het Engels Seminarie aan de Potterierei, waar Gezelle een tijdlang leraar was, Frederik Sander, de orchid Grower uit Sint-Andries, kunsthistoricus James Weale, kunstverzamelaar John Steinmetz, archeoloog George Mivard en Jean de Bethune, stichter van de eerste Sint-Lucasschool in Gent. Grossé staat met ere ingeschreven in de opmerkelijke artisanale ontwikkeling die Brugge kende in de 19de eeuw met diverse meubelbedrijven, steendrukkerijen en kunstateliers. Behalve Grossé waren er in Brugge veel thuisborduurders en zeker een dozijn borduurateliers, zoals dit van de ler Henry English en dit van de Bruggeling Henri Slabbinck. Dit laatste kent tot op heden een bloeiend bestaan en kreeg op zijn beurt internationale waardering. Decennia lang speelde Grossé een eersterangsrol in het vervaardigen van kunstige werkstukken, die tot heden de trots uitmaken van menig kerkelijk en profaan bezit. Niet voor niets is Antoinette Grossé opgenomen in Vrouwenzaken / Zakenvrouwen, een boeiende tentoonstelling over Twee eeuwen vrouwelijke ondernemers in VlaanderenGa naar voetnoot(4). |
|