Brugge geboren op 27 september 1838 en overleed er, ongehuwd, op 2 september 1909, éénenzeventig jaar oud. Hij werd begraven op het kerkhof van Steenbrugge bij zijn ouders, de koopman Louis G.J. Delacenserie en Marie-Anne Th. Descamps. Van 1853 tot 1859 studeerde hij onder leiding van J.B. Rudd (1792-1870), een academisch gevormde neoclassicist, aan de Academie voor Schone Kunsten in Brugge. Delacenserie behaalde in 1862 de Grote Prijs van Rome voor architectuur, met een ontwerp voor een ‘Koninklijk Atheneum voor 250 externen en 100 internen, met een kapel en een woning voor de prefect’. Daarna ging hij een tijd werken in Gent bij architect Louis Roelandt (1786-1864), een leerling van C. Percier et P.F.L. Fontaine en een hoofdfiguur van de neoclassicistische architectuur in België, die bij gelegenheid echter ook in gotische trant gewerkt heeft. In 1870 volgde Delacenserie zijn vroegere leraar Rudd op als leraar aan de Brugse Academie. Negentien jaar later werd hij er directeur, een functie die hij tot aan zijn dood bleef uitoefenen.
Het onderricht van Delacenserie is alleszins vruchtbaar geweest. Onder zijn leerlingen vinden wij architecten die later bekendheid verwierven, zoals Charles Dewulf, Prijs van Rome in 1887 en Arthur Verhelle, Prijs van Rome 1890.
Delacenserie was ook directeur van de Nijverheids- en Handelsschool, een gemeentelijke instelling die hij deed bloeien.
Naast zijn taak in het onderwijs oefende hij nog diverse andere belangrijke functies uit. In 1870 volgde hij Rudd op als directeur van de Stadswerken (stadsarchitect) (tot 1892) en in hetzelfde jaar werd hij bestuurslid van de Société Archéologique, een genootschap dat bouwen en restaureren in de lokale historische trant fel aanmoedigde. Negen jaar later werd hij lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten; in 1901 werd hij tot effectief lid van deze Commissie bevorderd. En in 1902 werd hij nog werkend lid van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen en in 1904 eveneens lid van de pas gestichte Commissie voor Stedeschoon. Hij was ook vaak jurylid ter gelegenheid van architectuurwedstrijden.
De erg productieve architect werd in zijn tijd beschouwd als de vernieuwer en bewerker van de wederopbloei van de Vlaamse architectuur.
Als stadsarchitect heeft Delacenserie een belangrijke rol gespeeld in de bouwpolitiek van het stadsbestuur. Door zijn talrijke restauraties van privé-woningen en van belangrijke Brugse monumenten - zoals het Huis van de Heren van Gruuthuse en de Civiele Griffie - en door het bouwen van aanzienlijke
Hoofdingang van de Rijksnormaalschool (1880-1883) in de St.-Jorisstraat in Brugge. Architect L. Delacenserie
openbare gebouwen - soms op belangrijke plaatsen in de stad, zoals het Provinciaal Hof op de Markt - heeft Delacenserie ontegensprekelijk een eigen stempel op de stad gedrukt.
Door velen van zijn confraters werd hij bewonderd. Die waardering werd ook officieel bevestigd; Delacenserie werd officier in de Leopoldsorde en bekwam een aantal onderscheidingen, zowel van diverse genootschappen als van buitenlandse autoriteiten. Koning Leopold II heeft hem overigens persoonlijk opdracht gegeven tot het bouwen van de kerk van Sint-Pieter en Sint-Paulus in Oostende (1901-1905) en van het eclectische Centraal Station van Antwerpen (1895-1898).
Nog een factor die op Delacenseries bekendheid mag wijzen, is het feit dat hij - althans gedeeltelijk - als inspiratiebron gediend zou hebben voor het hoofdpersonage van de roman ‘Le Carillonneur’ (1887) van Georges Rodenbach. Een werk dat net als ‘Bruges la Morte’ van dezelfde auteur heeft bijgedragen tot de bekendheid van Brugge in de Franse culturele wereld.
Hieronder volgt een lijst van de - ons bekende - werken van Delacenserie:
Restauraties in Brugge: Poort, Boomgaardstraat 3 (1876); Huis, Jan van Eyckplein 18 (1877); Civiele Griffie, Burg (1877-1884); Huis, Jan van Eyckplein 9 (1878); Huis Sint-Annarei 18 (1879); Tolhuis, Jan van Eyckplein 1 (1880-1881); Huis van de Heren van Gruuthuse, Dijver 17 (1883-1911); Ambachtshuis van de metselaars ‘De Grote Vos’, Steenstraat 25 (1885); Lucas Huys, Minderbroederstraat 10 (1889-1891); Sashuis, Wijngaardplein 14 (1895-1896); Huis