Een hoogbegaafde jonge man
Jules Van Praet werd in Brugge geboren op 2 juli 1806. Hij droeg een in die stad goedklinkende naam. Grootvader Joseph Van Praet was gereputeerd als drukker en boekhandelaar en als actief organisator van het verenigingsleven. Zijn oudste zoon, Joseph Basile Van Praet werd één van de grondleggers van de Bibliothèque Nationale. François Van Praet speelde een niet onbelangrijke rol in het stadsbestuur en in het Leiedepartement. Bij de derde zoon Augustin, lagen de ambities minder hoog. Na de aanhechting bij de Franse Republiek werd hij griffier bij de rechtbank van eerste aanleg in Brugge, bescheiden ambt dat hem toeliet een gezapig leven te leiden. Hij was de enige van de drie broers die kinderen had: Jules en Virginie.
Jules doorliep de humaniora in het atheneum van Brugge en was pas vijftien toen hij het laatste (zesde) jaar van de middelbare schoolopleiding (de zgn. ‘retorica’) beëindigde, zodat zijn vader besliste dat de jonge snaak het jaar zou overdoen in het atheneum in Brussel. Toch nog te jong bevonden voor universitaire studie, werd hij aan de goede zorgen toevertrouwd van oom Joseph in Parijs. De zestienjarige werd geïntroduceerd in de intellectuele kringen waarin zijn oom zich bewoog. Bij de geneesheer William Edwards en zijn halfbroer de natuurkundige Henry Milne Edwards, die hun verblijf in Brugge niet vergeten waren, kon de jonge man mee luisteren naar de discussies tussen onder meer de natuurkundige Ampère, de historici Villemain en Mignet, de latere staatsman Guizot. Vooral ontstond een nauwe vriendschap tussen Jules en de veertigjarige Henry Beyle, toen nog niet de beroemde Stendhal van Le Rouge et le Noir. In een jarenlange drukke briefwisseling stelde Beyle zich als mentor van de jonge man aan. Contacten met grote geesten waren voor de vorming van de bescheiden jongen uit een provinciestadje, wellicht belangrijker dan vele leerjaren.
In 1823 keerde Van Praet naar Brugge terug en liep college aan de Gentse universiteit, waar hij zijn jeugdvriend Edward Conway aantrof en de latere Nederlandse minister-president Johannes Thorbecke als één van zijn professoren had. Op 10 augustus 1826 behaalde hij zijn doctoraat in de rechten met een verhandeling over de kansovereenkomsten.
Terug in Brugge koos de twintigjarige doctor het rustige baantje van adjunct-stadsbibliothecaris. Deze sinecure bood alle ruimte voor eigen hobbies. In 1828 publiceerde hij zijn
Histoire de la Flandre depuis Gui de Dampierre jusqu'aux ducs de Bourgogne en het jaar daarop
De l'origine des communes flamandes et de l'époque de leur établissement. Zijn reputatie groeide hierdoor zo snel dat hij, amper drieëntwintig, tot lid van de Koninklijke
Portret van Jules Van Praet
Academie werd verkozen. Op 21 mei 1830 volgde zijn benoeming tot stadsarchivaris en hij begon vlijtig te inventariseren.