Triptiek met de ‘Passie van Christus’, begonnen door Bernard van Orley, afgewerkt door Marcus Gheeraerts (1561-66), hersteld door Frans II Pourbus. Brugge, O.-L.-Vrouwekerk [Foto: H. Maertens / Brugge, Stedelijke Musea]
van Maria van Bourgondië en van Karel de Stoute. Dit altaarstuk bevindt zich nog steeds in situ. Ook de decoratie van de custoden en de omheining van deze graven kwamen vervolgens Gheeraerts toe.
De volgende jaren schilderde Gheeraerts werk op paneel en doek bestemd voor kerkelijke instellingen in Brugge (opnieuw de Onze-Lieve-Vrouwekerk, het minderbroedersklooster) en andere steden in Vlaanderen (Sint-Elooiskerk in Duinkerke). Van opdrachten voor particulieren of werk voor de vrije markt is niets bekend. Toen Gheeraerts' bezittingen in 1567 onder de hamer kwamen, trof men drie schilderijen in zijn atelier aan; twee andere had hij in veiligheid gebracht bij een vriend. Deze werkstukken werden openbaar verkocht en de opbrengst verdween in de vorstelijke schatkist. Karel van Mander stipte aan dat Gheeraerts vooral als landschapsschilder een grote faam genoot. Van het geschilderde oeuvre is er vandaag evenwel nauwelijks iets bewaard. Een aantal werken (‘De triomferende Christus’: Brugge, Memlingmuseum) kunnen wel op onzekere gronden aan hem worden toegeschreven.
In 1561 benaderde het Brugse stadsbestuur Gheeraerts met een project dat hem onsterfelijk zou maken: een groot stadsplan van Brugge. Op 10 platen etste hij de straten, monumenten, huizen en tuinen van de stad met een verrassende topografische precisie: een Europese primeur. De nauwgezetheid waarmee hij de Brugse binnenstad in kaart bracht, steekt schril af tegen de ‘verbeelding’ waarmee de korte verbinding van Brugge met de zee werd weergegeven. Dit plan kaderde immers in een propagandaprogramma van de stad Brugge naar aanleiding van waterwerken die de stad als zeehaven nieuwe kansen dienden te geven. Dit verklaart ook de verbluffend korte termijn waarmee Gheeraerts deze opdracht tot een goed einde bracht (juni 1561-september 1562). Kort daarop verwierf hij alle rechten op deze kaart en kon hij afdrukken voor eigen rekening in de handel brengen. Reeds in 1564 werd in het spoor van de internationale handelscontacten een exemplaar aangetroffen in Sevilla in Zuid-Spanje.
Zijn grafisch talent en de perfecte beheersing van de etstechniek wendde Gheeraerts enkele jaren later aan bij de uitgave van ‘De warachtighe fabulen der dieren’ in 1567, gedrukt door de Brugse boekdrukker Pieter de Clerck. Het betreft een fabelboek met 106 fabelen, telkens gekoppeld aan een emblematische voorstelling en voorzien van een geëtste illustratie. Meteen was dit het eerste Nederlandstalige embleem-fabelboek en volgden er bewerkingen in het Latijn, Frans en Duits en in Vondels ‘Vorstelijcke warande der dieren’ (1617). Dankzij zijn gezag als kunstenaar en ondernemer slaagde Gheeraerts erin het Brugse artistieke milieu voor dit project te winnen. In het bijzonder geldt dit voor zijn vriend en stadsgenoot Eduard de Dene, behorend tot de top van de toenmalige Vlaamse rederijkerswereld. De Dene zorgde voor zowel de bewerking van de fabels als de modieuze emblematische bewerking. Maar het succes van de ‘Fabulen’ is vooral terug te voeren op de ontzettend kunstige illustraties. Gheeraerts' realisme en compositorisch vernuft zorgden voor ruim honderd meesterwerkjes. Zijn originaliteit ging hand in hand met een uitstekende kennis van wat in dit genre op de Europese markt aanwezig was.
Marcus Gheeraerts was als kunstenaar bijzonder succesvol en dat maakte hem tot een vermogend man. Alleen al de opdrachten voor de Onze-Lieve-Vrouwekerk (1561-1566) beliepen 528 pond tournois. De commercialisering van het Brugse stadsplan was in zijn handen en het ‘Fabulen’-project werd door hem gefinancierd en gecoördineerd. Dit alles vertaalde zich nauwelijks in materiële rijkdom. Hij bezat geen eigen huis en ook geen andere onroerende bezittingen. Zijn woonhuis omvatte op de benedenverdieping een woonkamer, een keuken en een slaapkamer, alles schaars gemeubileerd. Op de eerste verdieping waren er twee kamers die wellicht als atelier fungeerden. De situering van het woonhuis in de Brugse binnenstad is niet bekend.