| |
| |
| |
Bibliotheek
Poezie
Klaas de Jong Ozn., Hans Werkman en Jaap Zijlstra
Symbolen & Cimbalen. De beste gedichten uit de christelijke traditie van de twintigste eeuw, uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, verdeeld door LI-Probo, Ridder Dessainlaan 16, 2800 Mechelen, 2000, 200 × 125 mm, 167 blz., genaaid 598 Bfr. - De twintigste eeuw leverde Nederland hele bundels fraaie religieus geïnspireerde poëzie op. Dichters schreven zich toen nog probleemloos in een christelijke traditie in die hen nog de rijkdom, het materiaal en de achtergrond kon bieden. Ook grote auteurs maakten van het gegeven rijkelijk gebruik. Die tijden zijn veranderd. Uit de gouden ondergrond van toen en met af en toe ook moderne - let wel: somtijds verrassend mooie - poëzie, plukten Klaas de Jong Ozn., Hans Werkman en Jaap Zijlstra de bloemlezing Symbolen & cimbalen. De beste gedichten uit de christelijke traditie van de twintigste eeuw, met dien verstande dat ze echter niet in Vlaanderen hebben rondgedoold, want ook daar zou wel een en ander te vinden zijn geweest. Maar goed, het feit dat de titel zonder tegenbericht op het volledige taalgebied slaat (in de inleiding wordt dat natuurlijk wel verantwoord), neemt niet weg dat de drie samenstellers een prachtig boekje hebben afgeleverd met, zoals ik al aanstipte, soms verrassend mooie gedichten.
Monumenten als Gerrit Achterberg, Hans Andreus, J.A. dèr Mouw, Jan Engelman, Ida Gerhardt, Geerten Gossaert, Ed Hoornik, J.H. Leopold of Hendrik Marsman, worden in balans gelegd met moderne namen als Johanna Kruit, Toon Tellegen, Koos Geerds of het prachtigste gedicht uit de hele bundel, Harmen Wind met het onvergetelijke ‘Weg’, dat voor mijn part meteen in de galerij der onvergetelijke gedichten mag worden ingepast.
svdb
| |
Hendrik Carette
Pact met Pound, uitg. Kruispunt, Boeveriestraat 8, 8000 Brugge, 2000, 230 × 165 mm, 59 blz., paperback 600 Bfr. - De Brugse dichter en essayist Hendrik Carette (1948) heeft in deze, zijn vijfde, bundel veertig gedichten samengebracht. Vele ervan zijn vroeger al verschenen in Vlaamse literaire tijdschriften. De Amerikaanse dichter Ezra Pound (1885-1972), die sinds 1908 in Venetië, Londen, Parijs woonde, is, naast agressieve essays, vooral de auteur geweest van bijzonder knappe imagistische poëzie, aanvankelijk onder invloed van de prerafaëlieten en de troubadours. Hij werd in 1944 wegens zijn patent fascisme en antisemitisme door de Amerikanen gearresteerd en in Pisa gevangen gezet. Daar ontstonden zijn ‘The Pisan Cantos’, wellicht zijn voornaamste en bijzonder gevoelige werk. Waarom Carette een pact met Pound afsloot is niet geheel duidelijk. Er zijn wel kleine, wazige en misschien toevallige verwantschappen te bespeuren tussen beide dichters. Ze offeren allebei aan de intellectuele cultuur in de ruime zin van het woord en ze hebben een even vaste impressionistische band met de natuur: O op dat strand, aan dat randland/tussen de onzichtbaar aanrollende golven/en het onzichtbare land, daarieveranst/tussen Breskens en Cadzand.
Waarom vernoemt Carette anders Bob Dylan en Walt Whitman? Waarom roept hij Khnopff en Delvaux te hulp dan om dit efemere, monotone, verstarde, versteende, ondergesneeuwde westelijke land te situeren, maar ook de mensen die daar wonen te typeren en wat ze van zichzelf denken. En in het gedicht rechtstreeks aan Pound gericht, staat als laatste vers: Laat mij de zeis slaan in jouw graan. Deze stuk voor stuk voortreffelijke gedichten zijn rijper geworden met de jaren van de dichter en krijgen hier, bij elkaar geplaatst, een soort bezwerende toon, als een oud testament. Hier werd de dichter niet weinig geholpen door zijn precieuze, romantiserende, barokke taal. Alwat Carette schrijft vertoont overigens een esthetische luxe. Hij weegt nochtans zijn woorden als een goudsmid.
fb
| |
Hubert van Herreweghen
Kornoeljebloed, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 2000, 215 × 140 mm, 60 blz., genaaid 595 Bfr. - De bundel Kornoeljebloed (de titel verwijst naar de rode vrucht van de kornoeljeheester, waarop merels en lijsters verzot zijn) van Hubert ven Herreweghen bestaat uit zes afdelingen. Schrijvend over de zee, over planten, de liefde, het ouder worden, de naderende dood... altijd keert Van Herreweghen terug naar het beeld van de wandelaar die hij is en die zich gefascineerd weet door de natuur. Het eigene aan deze poëzie is dat de natuur zo eigenzinnig wordt benaderd en aangevoeld dat de verzen vanuit hun beschrijvend karakter een volheid van visie op het leven vertolken die het hic-et-nunc overstijgt. Van Herreweghen schrijft bijv. over de Costa del Silencio op Tenerife; het zijn verzen die hij opdraagt aan Maurits van Saene, ‘de heer der verven’, die in zijn marines ‘het zenit van een leegte’ verbeeldde. Van Herreweghen doet het met woorden: door de steeds herhaalde e-klanken verglijdt het gedicht bijna onmerkbaar naar ‘het metafysisch grijs / de vergleisde tuin van Eden’. De Tenerife-gedichten uit de eerste afdeling van de bundel zijn typerend voor Van Herreweghens manier van werken: woorden zijn er niet alleen om de verwijzing die zij inhouden, ze zijn eveneens, en misschien zelfs in de eerste plaats, de echo's die de weerklank opvangen van een andere wereld, die van het ondoorgrondelijke mysterie van het bestaan. Zo voelt de lezer aan waarover de dichter het heeft, als hij spreekt van de ‘wijsheid van het hout’ in ‘Beuk’: ‘Dit weet ik van de beuk: hij brult / binnensmonds, als ik hem nader / en 't oor leg op zijn bast geduld, / hoor ik zijn stem, ik hoor zijn vader.’ Intrigerend is de slot- en titelcyclus
‘Kornoeljebloed’, waarin Van Herreweghen werkt met een subtiele verwijzing naar het gekende aftelrijm over Anna op de blauwe steen. Het is oktober met de ‘volgedronken druiven’, van ‘karmijn de bessen rood’, maar: ‘morgen is al 't zilver lood’. De weemoed van de herfstmaand kleurt hier op een aangrijpende manier de visie van de dichter, die aanvaardt: ‘Vraag niets. Denk niet dat ik ween’.
jvh
| |
Leonardo da Vinci
Fabels, uitg. P, Sint-Antoniusberg 9, 3000 Leuven, 2001, vertaald door Patrick Lateur, zw.-w.-illu-straties, 210 × 160 mm, 48 blz., genaaid 495 Bfr. - Bij wijze van ‘uitleiding’ situeert de vertaler Leonardo da Vinci in de cultuur van zijn tijd als ‘de technische kunstenaar’ die zeer vaardig was in de artes mechanicae: een kunstenaar die kon schilderen en beeldhouwen, die paleizen, kerken, oorlogstuigen kon bouwen, kanalen en dijken kon aanleggen. Maar hij kende geen Latijn met als gevolg dat de wereld van de humanisten, van de artes liberales voor hem gesloten bleef. Het is allicht veel minder geweten dat hij toch ook een reeks fabels schreef die over verschillende handschriften verspreid staan: losse notities die in een paar regels de kern van een fabel geven, naast uitgewerkte fabels. De les die inherent is aan dit genre, kan bij Da Vinci pedagogisch van aard zijn of moreel of politiek. Fundamenteel reveleren ze zijn houding tegenover de natuur van mensen en dingen. Lateur beklemtoont echter nog meer dat deze fabels een wereld evoceren die nauw verbonden is met Leonardo's zoeken en denken. In een laatste deeltje schetst hij het verdere historische verloop van de fabels. Het komt me voor dat deze fabels te situeren zijn binnen een Westerse traditie van het genre, maar dat ze toch een eigen tonaliteit hebben. Ze spreken de lezer aan door de directe boodschap die ze brengen, maar die niet zonder meer te grijpen is. Dat vergt wel degelijk een aandachtige lectuur en inleving. Zelf wijst Lateur erop dat hij, terecht, de wel eens gecompliceerde zinsbouw van de originelen vereenvoudigd heeft. Het resultaat is een vlot, aangenaam leesbare tekst. De originele fabels die naast de Nederlandse vertalingen zijn afgedrukt laten een vergelijking toe. Een bijzonder aantrekkelijke uitgave, die bovendien werd verfraaid met aansprekende illustraties. Fraaie fabels in een vlekkeloze taal.
gg
| |
Arthur Verthé
Herfstbladeren, uitg. in eigen beheer (Lange Rei 61/3, 8000 Brugge), 2001, 100 × 150 mm, 112 blz. paperback 550 Bfr. (+ 60 Bfr. portkosten, rek. nr. 477-108 31 61-33). - Na tien jaar presenteert de auteur een nieuw bundeltje gedichten in de vorm van een mengeling van haiku's en senryu's, poëzie waarin de dichter naar het mooie of / en het goede reikt en telkens opnieuw in een onaflaatbaar pogen het geheim aftast. Het tweede luik opent een uitkijk op een verruiming van de menselijke beperking, een dichtkunst die neerkomt op een keer en wederkeer van een beweging die de grenzen van het mens-zijn verlegt, poogt te verleggen. Een streven dat wezenlijk verankerd ligt in wat de dichter zelf in de eerste haiku ‘mijn bestaanswonder’ noemt. De haiku's kunnen de lezer vrij overtuigend aanspreken, wellicht omdat ze gebaseerd zijn op een fraai verwoord, toch min of meer objectief gericht natuurbeeld waardoor hij tot een intuïtief, poëtisch doorleefd en persoonlijk meevoelen wordt bewogen. De senryu's beantwoorden m.i. iets minder aan de oorspronkelijke zin en toon van het genre. Ze zijn allicht toch iets te gemakkelijk geconcipieerd en uitgewerkt als wijsheidjes. Ze bewegen zich niet te uitsluitend in het domein van het denken, waardoor de boodschap een moeizamer verbeeldende vorm krijgt. Dit bedoel ik beslist niet denigrerend. Speelt bij de benadering van poëzie het ervaringsleven en de ontvankelijkheid van elke lezer niet altijd een medebepalende rol? En vergen beknopte verzen niet een voorzichtig en subtiel aftastende benadering? Dit is allicht geen uitzonderlijk grootse poëzie, maar de bundel biedt wel mooie en leesbare verzen. Hij biedt de neerslag van een authentieke en waardevolle persoonlijke getuigenis. Juist daarin en daardoor kan hij de lezer aanspreken. De dichter grijpt naar het volle leven dat doorheen zwarigheden ook momenten van gelukzaligheid biedt of kan bieden.
gg
| |
H.C. ten Berge
Oesters & gestoofde pot, uitg. J.M. Meulenhoff bv, Amsterdam, 2001, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 215 × 140 mm, 93 blz., genaaid 665 Bfr. - Deze bundel biedt een beeld van de poëtische veelzijdigheid die typisch is voor deze auteur, een beeld van de beweeglijke wijze waarop hij emoties en ervaringen in verzen verwoordt. Het vrij ver doorgevoerde modernisme van zijn debuutverzen blijft ook in de formele vormgeving van deze gedichten doorwerken, zij het minder geprononceerd. In de achttien gedichten onder de titel ‘Cantus Firmus’ toch ook rustiger melancholische zangen over het verlies van een geliefde dat ook wordt geprojecteerd in de verbeelding van een afstervende natuur. Vrij sterk tegengesteld daaraan ook vrije en blije - wel eens geestige - verzen die naar de volheid van leven en liefde uitgaan. Ten Berge heeft nooit een strak onderscheid gemaakt tussen vormgeving en taalgebruik van poëzie en proza. Ook in deze bundel is dat merkbaar, bijvoorbeeld in een kleine geslaagde cyclus (zes gedichten) onder de titel ‘de cycloop’ minder gelukkig allicht in wat hij ‘vier exercities’ noemt, reeksen opsommingen die meer spel dan diepere beleving zijn. Een bijzonder aspect van deze bundel bestaat uit het deeltje ‘Oesters en gestoofde pot, een maaltijd met acht dichters opgediend en
| |
| |
afgeruimd door Transmontanus’. Een bod van uitstekend vertaalde gedichten van o.a. Mark Strand, Christopher Middleton, Seamus Heaney, Cary Snyder, Ted Hughes. Gedichten die in geest en vormgeving niet zo heel ver verwijderd zijn van wat Ten Berge zelf presenteert in het eerste deel van deze bundel. Alleszins een merkwaardige verzameling.
gg
| |
Willem van Toorn
Gedichten 1960-1997, uitg. Querido, Amsterdam, 2001, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 190 × 125 mm, 341 blz., gebonden 1190 Bfr. - Uitgeverij Querido draagt sedert enige tijd op een aantrekkelijke manier haar steentje bij tot het ter beschikking stellen in verzameledities van de gedichten van een aantal van de belangrijkste hedendaagse dichters. Dat gebeurt in handzame, erg fraai uitgegeven boeken. Recentelijk ging het onder meer over het werk van Leonard Nolens, Wiel Kusters en Toon Tellegen. In dat gezelschap mocht bezwaarlijk de naam van Willem van Toorn ontbreken, van wie de Gedichten 1960-1997 werden verzameld. Van Toorn staat bekend om zijn mild-ironische toonaard, waarbij motieven als vervreemding, vergankelijkheid en de nood aan geborgenheid centraal worden gesteld. Een en ander wordt daarbij gegenereerd uit de beschrijving van landschappen, en dijt verder uit in een versoberde maar accurate zegging. Van Toorns gedichten werden al eerder verzameld onder de titel Herhaalde wandeling (1977). Zijn bundel Het landleven (1981) werd gelauwerd met de Jan Campertprijs. Een uitnemend (poëticaal) gedicht als ‘Het gedicht’, uit de bundel Gulliver en andere gedichten (1985), toont hoe een dichter aan het werk is die ook een vertederende discours kan hanteren, waarin bovendien een merkwaardige maar erg geslaagde symbiose tussen persoonlijk leven en poëzie wordt bewerkt: ‘Opdat je nooit vergaat / doe ik je in het gedicht: / hoe je loopt, hoe je ligt, / hoe je lichaam tegen me praat.’ Dit en andere gedichten, bijvoorbeeld uit Een kraai bij Siena (1979) onderstrepen de bijzondere plaats die Willem van Toorn in het letterland heeft ingenomen.
svdb
| |
Roel Richelieu Van Londersele
Een mens op de bodem. Gedichten, uitg. Atlas, Amsterdam, 2001, verdeeld door Veen Uitgevers Groep, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, 195 × 120 mm, ingenaaid, 60 blz., 600 Bfr. - De poëzie van Roel Richelieu Van Londersele (1952) heeft iets eerlijks, eenvoudigs, iets ontwapenends. Ook nu de dichter en romancier de overstap van een Vlaamse naar een Nederlandse uitgever heeft gezet, is de toonaard die uit zijn vroeger werk bekend was maar weinig veranderd. Enkele jaren geleden werd zelfs even gedacht dat Van Londersele het als dichter voor bekeken hield, want in 1995 verscheen bij Poëziecentrum (Gent) nog een keuze uit zijn Verzamelde gedichten. Verrassend genoeg was Van Londersele er toen plots terug, vooral als prozaïst dan, met de bij Atlas in Amsterdam uitgegeven romans De overtocht (1994) en De vriend van Vesalius (1997). In zijn jongste dichtbundel, Een mens op de bodem, exploreert Van Londersele de ruimte die een mens aan het einde nog kan resten. De dichter ontvouwt daarbij het beeld van zijn vader, tracht met het pijnlijke herkenningsmoment dat uit deze confrontatie ontegensprekelijk volgt, ook poëticaal iets te doen. Ik moet zeggen dat de nieuwe gedichten daarbij duidelijk tekstueel en wat suggestieve kracht ervan betreft, aan inhoud, stijl en concentratie hebben gewonnen. De ik-figuur in de poëzie wordt zich bewust van het feit dat afwezigen op een andere manier aanwezig dienen gesteld te worden, en op dat vlak scoort deze poëzie écht wel. Een mens op de bodem is een gerijpte en vooral gelouterde bundel, van een dichter die voor mijn part moet blijven doorgaan en de nu gevonden en volkomen gehanteerde teneur moet blijven gebruiken.
svdb
| |
Leo Vroman
De gebeurtenissen en andere gedichten, uitg. Querido, Amsterdam, 2001, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 240 × 160 mm, ingenaaid, 824 Bfr. - Eens te meer is dit een omvangrijke dichtbundel van Leo Vroman. Een kleine honderd twintig gedichten van deze blijkbaar eeuwig jonge dichter. Hij blijft werken in de lijn van zijn vroegere bundels met terugkerende thema's als het omvattende kosmische Systeem waarop hij zich in aansprekingen vaak beroept; een soms wat verholen maar voelbaar aanwezige bekommernis om de mens, mede bepaald door de gedachte aan leven en dood; aandacht voor het gewone, het normale dat wel eens wordt verbeeld met een ongewone, een suggestieve, wellicht zelfs wat surreële intensiteit; het aanhouden van de psalm als poëzievorm en het herdichten van eigen verzen in het Engels op een uitgesproken persoonlijke wijze, met daarnaast ook oorspronkelijk Engelse gedichten.
Daarover heen heerst de persistente vraag naar het waarom: ‘System, willingly or not / each time new worlds germinated / to love to hate to die in vain. / System, System, why again?’ En toch, is in deze bundel niet meer dan in de vorige deernis te voelen, deernis om wat de mens te dragen heeft, om wat de mens wordt aangedaan? Deernis die haar basis vindt in en groeit uit de optimistische levensaanvaarding van de dichter, zo lang reeds doorheen zijn vroegere werk voelbaar. Hoe dan ook, poëzie die haar diepste geheim niet zonder meer prijsgeeft, die intense inleving vergt en allicht telkens weer vernieuwend kan worden ervaren. Poëzie die het mysterie dat leven heet, benaderend verwoordt; die dat leven belijdt, maar ook het verborgene erkent. Zijn geloof en vertrouwen geen leidende principes voor de dichter? Dat wordt wel eens ironiserend verwoord. Maar ook een respectvolle formulering getuigt van een fundamentele kracht die het leven overeind houdt, waardoor het - hoe dan ook - waardevol is. Dat loopt wezenlijk in andere verzen gelijk met de uitdrukkelijke belijdenis van geloof in de toekomst. Het verleden dat de onzekerheid van het komende niet kende, is herinnering én hoop die nu leeft: ‘Ik zie geen komende seconde. / Ik voel geen pijn in een komende wonde. Ik geloof niet in dromen en gebeden. / Ik hoop op een goed verleden.’ Deze dichtkunst die grijpt naar het volle leven, heeft ook wel eens iets bitters, iets verwijtends: ‘Is er één vrouw die oorlog preekt / en pocht op haar verdiende loon / dat zij haar eigen zachte zoon / voor de slacht heeft opgekweekt?’ Een dichtkunst met vele aspecten, een dichtkunst die een ruim gamma aan invalshoeken biedt en de uitdrukking is van een rijk ervaringsleven. Een dichter die de betrekkelijkheid van het leven, de betrekkelijkheden die het leven biedt, positief wil duiden.
gg
| |
Jan Boerstoel
Atijd het niemandsdier, uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2001, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 200 × 125 mm, 56 blz., paperback 510 Bfr. - Altijd het niemandsdier bevat een selectie uit de zaterdaggedichten die Jan Boerstoel tussen september 1997 en oktober 2000 publiceerde in het Algemeen Dagblad. Met een breed lezerspubliek voor ogen wil Boerstoel in de eerste plaats een toegankelijke, eenvoudige en direct aansprekende poëzie schrijven. Ook al om zijn lezers het gevoel van herkenning te geven hanteert Boerstoel een klassieke versvorm, door Drs. P ooit ‘sonnettines’ genoemd: twee kwatrijnen, waarin een soort situatie wordt geschetst, worden afgerond met een distichon dat de moraal moet verwoorden. Boerstoel schrijft over erg herkenbare onderwerpen: de kat met negen levens, fastfood (woordspeling ook aangeduid als ‘spoedspijs’ of ‘vlugvoer’ of ‘gauwkost, symbolisch voor ons bestaan’), een ‘buitenbrader’ (zo'n installatie die je bij slagerijen opmerkt en waarin kippen worden klaargestoomd), toeristen (‘een plaag die bij de zomer schijnt te horen / En spuiten helpt niet, wordt mij door een junk bezworen’), de endemolisering van de televisie, de obsessie om op ieder moment van de dag bereikbaar te zijn (‘want niets is zo belangrijk als bereikbaarheid... / En als je dan zo iemand spreekt heeft hij geen tijd’), de gang van de seizoenen... De Boerstoel-sonnettines zijn vlug gelezen en al even vlug verteerd.
jvh
| |
Gerrit Komrij
Luchtspiegelingen. Gedichten, voornamelijk elegisch, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, verdeeld door Uitgeverijen Singel, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 69 blz., genaaid 595 Bfr. - In de titel van zijn bundel, ‘Luchtspiegelingen’, zet Gerrit Komrij al meteen de toon voor de verzen die hij er heeft bijeengebracht: wat eigenlijk aan verlangens en betrachtingen onuitspreekbaar blijft, wordt hier in taal gevat. Een taal die zo sterk beheerst, lijkt in haar strakke strofevorm (vooral kwatrijnen, vaak sonnetten, maar altijd weer netjes en obligaat rijmend) dat ook die uiteindelijk slechts een luchtspiegeling moet zijn. Komrij beseft het en is meteen bereid om wat hij doet ook sterk te relativeren: ‘De god van de Poëzie, o zie - hij schuurt / met zijn vereelte buik over de aarde / (....) Zijn laatste druppel bloed valt ongezien / in een kolonie kille kakkerlakken.’ (uit: ‘De bonenstaak’, p. 8). Komrij's luchtspiegelingen voeren hem, nu de dichter die met en om de woorden moet vechten, terug naar de tijd dat alles, ook in de taal, nog kon: ‘Daar sluimert alles wat je moeder zei, / Daar zijn de woorden uit je jeugd verdwaald, / Daar is de taal nog nieuw en vogelvrij.’ (uit: ‘Woordenschat’ p. 18); Het gevoel letterlijk en figuurlijk ontheemd te zijn inspireert hem tot voor de hand liggende verzen als: ‘Mijn leven volgt een zonderling patroon: / Want waar ik heenga voel ik me niet thuis / En waar ik thuis ben wil ik telkens weg. (...) Ik heb, om aan dit noodlot te ontkomen, / Een derde land verzonnen in mijn hoofd’ (uit: ‘Contragewicht’ p. 50). Omdat in het leven van de romanticus nu eenmaal geen rechtlijnig patroon te ontdekken valt, kan Komrij in ‘Anti-purisme’ (p. 49) dan ook schrijven:
‘Als taal mijn noodlot is, is mijn kleine land / Mijn schikgodin. (...) / Eén zegen komt mijn bittere pil vergulden: / Een taal die leeft bestaat uit vele talen. / Mijn vaderland is goddank een volière.’ Vervreemd van de taal, maar evenzeer vervreemd van zichzelf: ‘Terwijl ik levenslessen produceer / Voor vrienden die bezeerd zijn en gewond / Tast ik verdwaasd in eigen inborst rond.’ (uit: ‘Balans’ p. 61). Uit de bundel onthou ik in de eerste plaats de cyclus ‘Overal en nergens’: liefdespoëzie die in een litanieachtige herhaling van ‘Het is’ telkens naar een mooi slotvers wordt toegeschreven. Alleen spijtig dat die cyclus maar drie gedichten bevat.
jvh
| |
| |
| |
Discotheek
Musica aldersoetste konst
Polyfone liederen uit de lage landen; Huelgas Ensemble o.l.v. Paul Van Nevel; Maestro Music Productions - MMP 013; inlegboekje N-E-F, met liedteksten, 24 p.; 60′38″ - Met een opname van meerstemmige liederen op Nederlandse teksten uit de 14de tot de 17de eeuw behaalde wijlen Radio 3 in 1985 de ‘Radiopreis zur Interpretation alter Musik’ van de stad Innsbruck. Een selectie van deze ‘oude’ opnames werd nu door Klara op cd gezet. Het betreft liederen van o.m. Jacob Obrecht, Alexander Agricola, Antoine Brumel en een reeks anonieme composities uit Italiaanse, Spaanse, Tsjechische en Nederlandse bronnen. Hoofdzakelijk zijn het liefdesliederen (vaak liefdesklachten), maar ook Maria en de muziek zelf worden bezongen. Stuk voor stuk juweeltjes uit een nauwelijks gekend en zeer ruim repertoire. Op tintelend frisse wijze vertolkt, in gevarieerde bezettingen, vocaal, instrumentaal en vocaalinstrumentaal.
jvh
| |
Franz Liszt
Via Crucis. Variationen über ‘Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen’ - Mephisto-Walzer I & IV, Jan Michiels, piano, uitg. Davidsfonds/Eufoda, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 2001, 1 cd Eufoda 1324, DDD, 75 min, met geïllustreerd informatieboekje (N-E-F), 16 blz. - Magistraal, dat is het enige woord van toepassing op deze opname op historische instrumenten (een Bösendorfer - 1884, en een Erard - 1860) van late pianocomposities van Liszt door Jan Michiels. Donker, schrijnend elegisch met zeer intense expressie, dramatisch geladen en met een perfecte zin voor timing. Gewoon indrukwekkend. Tevens is het een hoogst interessante compilatie van toch wel weinig uitgevoerde composities. Centraal staat de pianoversie van de Via Crucis die in deze opname - en dat vinden we het enige minpunt - onderbroken wordt door de Variaties op ‘Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen’, een thema van Bach. Qua algemene thematiek sluit dit werk weliswaar nauw aan bij de Via Crucis, maar toch, de monumentale schraalheid van Via Crucis wordt hierdoor toch wel wat gestoord en ontwricht. Verder op deze cd de transcriptie van Isoldens Liebestod uit Wagners Tristan und Isolde, van Der Doppelgänger van Schubert en de Mephisto-Walzer I en IV; visionaire, ver naar de toekomst verwijzende muziek. Aangrijpende muziek; aangrijpend vertolkt.
jvh
| |
Capilla Flamenca
Margarete - Maximilian I. Musik um 1500, uitg. Radio Osterreich 1, Edition Alte Musik, CD 265, 2 cd's verdeeld door KOCH Benelux B.V., P.O. Box 38, 4900 AA Oosterhout, NL 2001, DDD, met informatieboekje (D-E-F-N) met de teksten van de gezangen, 31 blz. - Op deze twee voortreffelijke cd's wordt een overzicht gebracht van het muziekleven aan Vlaamse en Oostenrijkse hoven omstreeks 1500. De eerste cd reconstrueert een eredienst aan het Habsburgse hof. De Missa Iste est speciosa van Pierre de La Rue wordt aangevuld met meerstemmige propriumgezangen en gregoriaans uit de Choralis Constantinus. Er wordt een waaier aan uitvoeringspraktijken gedemonstreerd: het ‘cantare in organis’ waarbij knapen (van Cantate Domino uit Aalst) de bovenstem zingen en begeleid worden door het orgel, zuiver a-cappella-uitvoering, en alternatimpraktijk (afwisselend vocaal-instrumentaal). Ook de Zuid-Duitse uitspraak van het Latijn (in het proprium) en de Vlaams-Bourgondische (ordinarium) worden beide gebruikt in een (geslaagde!) poging om gestalte te geven aan de idee van de multiculturele ontmoetingen van toen. Op de tweede cd is een selectie bijeengebracht van wereldrijke muziek. Daarvoor hadden de vorsten en rijke burgerij een aparte ‘kapel’ waarin naast de zangers ook strijkers en blazers rijkelijk aan bod konden komen. Thema bij uitstek: de liefde; van luchtig en wulps tot intiem en melancholisch. Prima uitvoeringen, alleen jammer dat wat de knapen betreft op de eerste cd, de aandacht zozeer naar een mooie klankvorming gaat dat de dictie er zwaar onder leidt; de klinkervervorming is te sterk, dictie van de medeklinkers ontbreekt zo goed als totaal.
jvh
| |
Joseph Haydn
Missa in tempore belli ‘Paukenmesse’ / Salve regina. Choeur de Chambre de Namur & Prima La Musica olv. Dirk Vermeulen, uitg. Eufoda 1305, 1 cd, DDD, 59 min., met geïllustreerd informatieboekje (N-E-F) met de teksten van de gezangen van 24 blz., 795 Bfr. - Het klinkt enigszins verrassend voor een componist die als schepper van het strijkkwartet en van de klassieke symfonie de muziekgeschiedenis inging, dat het voor hem ‘veel gemakkelijker componeren is met dan zonder tekst’. De bejaarde Haydn waagde zich toch wel degelijk aan een reeks ambitieuze vocale composities. Daaronder de Missa in Tempore Belli (of Paukenmesse; 1796) geschreven naar aanleiding van het feit dat Napoleon, die vaste voet had gekregen in Italië, toen ook Oostenrijk bedreigde. Een duidelijke politieke stellingname, die Haydn een jaar later zou onderstrepen met de compositie van het Duitse volkslied. In de Paukenmis demonstreert Haydn zijn buitengewone bekwaamheid als componist van vocale muziek. De tekst dicteert de muzikale structuur en inspireert tot vele woord-toonschilderingen. Samen met de hierboven genoemde uitvoerders brengen Sophie Karthaüser, Wilke te Brummelstroete, Bart de Kegel en Tom Sol een geïnspireerde en geëngageerde uitvoering. In het Salve Regina (1771) voor vocaal kwartet, orgel en strijkorkest is Anne Grimm sopraan van dienst. Een mooi en zeer homogeen klinkend kwartet van vocale solisten. En dat is eerder uitzonderlijk!
jvh
| |
25 Vlaamse componisten
Miniaturen voor Archipel. 25 Vlaamse componisten, Kris Matthynssens en Pieter Stas; uitg. Cultureel Centrum, 9100 Sint-Niklaas; 1 cd, 44′44″, met inlegboekje, 15 blz.; 10 euro. - In april 2000 werd in Sint-Niklaas, in het kader van de ‘Dag van het boek’, de boekenestafette Archipel georganiseerd. Op verschillende locaties in de stad werden literaire workshops, lezingen en signeersessies gehouden. Aan altviolist Kris Matthynssens en cellist Pieter Stas werd gevraagd het geheel muzikaal op te luisteren. Zij namen het initiatief Vlaamse componisten uit te nodigen om voor die gelegenheid een miniatuurtje voor hen te schrijven. Wat begon als een losse flodder met veel vraagtekens, bleek op een onverwacht grote respons van componerend Vlaanderen te kunnen rekenen. De hier voorgestelde reeks van 25 schilderijtjes is de neerslag van hun initiatief. Oud en jong broederlijk verenigd. Representatief voor wat in Vlaanderen reilt en zeilt op ‘klassiek’ muzikaal gebied. Opmerkelijk soms hoe onmiskenbaar componisten zichzelf in dergelijke kleinodiën - tussen 1′04″ en 2′41″ - volkomen prijsgeven, a.h.w. hun visitekaartje afgeven. Voor elk wat wils op deze cd: onstuimig (Jan Van Landeghem), poëtisch (Bart Meynckens), meditatief (Alain Craens), pasticherend (Willem Ceuleers), grappig (Rik Verstrepen), mysterieus (Christian-Adolphe Wauters), swingend (Philip Deurinck), ... enkel het absolute Niets (letterlijk!) van Walter Hus hoeft, wat ons betreft, zovele jaren na Cage, niet meer. Beide musici bewegen zich met natuurlijk gemak door deze technisch en inhoudelijk zeer uiteenlopende minicomposities. Misschien is dat voor een opname niet zo uitzonderlijk, er is immers voldoende tijd om even ‘de knop om te draaien’. Maar wie de voorstelling van de cd
bijwoonde, en Matthynssens en Stas 25 miniaturen ‘zomaar’ hoorde uitvoeren, tussendoor gelardeerd bovendien met enige verbale improvisatie van beide musici, weet beter. Intussen is hun collectie miniaturen gestaag aan het groeien. Uitkijken dus naar deel II van deze klinkende encyclopedie.
jvh
| |
Luc Ponet
The Flemish Organ Heritage. St. Truiden-Begijnhof Ancion-orgel 1644-46. Volume 1, uitg. Naxos ref. nr. 8.555279-05, verdeeld door Min. Vlaamse Gemeenschap, afdeling Monumenten en Landschappen, Koning Albert II-laan 20, Bus 7, 1000 Brussel, 1 cd, DDD, informatieboekje (N-F-E) van 8 blz. - In de Sint-Agneskerk van Sint-Truiden, opgericht in de tweede helft van de dertiende eeuw, na de stichting van het begijnhof, bevindt zich het oudste homogeen en compleet orgel van de Zuidelijke Nederlanden. De begijnhofkerk is sedert 1933 beschermd als monument en daardoor kwam ook het door Christian Ancion gebouwde orgel in aanmerking voor restauratie. Het resultaat, de regeneratie van een authentiek zeventiende-eeuws klankbeeld, is vrij uniek. Luc Ponet speelt op deze technisch zeer behoorlijke cd een gevarieerd repertoire: werk van o.m.
Spaanse en Vlaamse meesters naast composities van o.m. Scheidemann, Bach en Händel, afgerond met een barokke improvisatie door de organist. De mogelijkheden van het orgel worden uitgebreid gedemonstreerd, tot en met de ‘rossignol’ en de ‘tambour’. Interessant is ook de uitvoering van de Salve Regina-versetten van Abraham van den Kerckhoven: het melodiefragment dat de basis vormt van de onderscheiden delen wordt vóór ieder verset gezongen (door Els Crommen).
jvh
| |
Joris Verdin
The Flemish Organ Heritage. Het Forceville-orgel in Broechem. Volume 2, uitg. Naxos ref. nr. 8.555809, verdeeld door Min. Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen, Koning Albert II-laan 20, Bus 7, 1000 Brussel, 1cd, DDD, informatieboekje (N-F-E) van 4 blz. - The Flemish Organ Heritage is een coproductie van radio Klara en de Afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap. Bedoeling van de reeks is een klankbeeld vast te leggen van als monument beschermde orgels in Vlaanderen die vakkundig werden gerestaureerd. Op deze tweede cd is het Jean-Bapiste Forcevilleorgel in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Broechem te horen, bespeeld door Joris Verdin. Het omstreeks 1720 gebouwde orgel belandde na een lange geschiedenis pas ruim een eeuw later, in 1832, in Broechem. Het is een van de zeldzame instumenten waarbij in 1832 een evenwichtige synthese werd gemaakt tussen oud en nieuw. Dat Verdin hier uitsluitend werk van Abraham van den Kerckhoven vertolkt, is aan het cd-doosje niet te zien. Nergens op de hoes wordt de naam van de componist vermeld: het instrument staat centraal. Een aantal werken (o.m. Kyrie en Gloria uit de Missa duplex) worden met orgel en zang (door de Capilla Flamenca) alternatim uitgevoerd. Een reconstructie van een destijds gangbare praktijk? Het inlegboekje is bijzonder karig met informatie; wie meer wil te weten komen, moet surfen, naar www.monument.vlaanderen.be
jvh
| |
Joseph Haydn
Symfonieën nr. 47, 48 en 49, Prima La Musica o.l.v. Dirk Vermeulen; Eufoda 1320; DDD; inlegboekje N-E-F, 14 p.; 795 Bfr. en Ignace Bossuyt, Joseph Haydn, Symfonieën nr. 47, 48 & 49, Davidsfonds, Leuven, 2000; 395 Bfr. - Met deze dubbeluitgave - cd en bijhorende luistergids - is Davidsfonds/Eufoda niet aan zijn proefstuk toe. Reeds eerder verschenen luistergidsen bij opnames van werk van o.a. Telemann, Schubert en Roelstraete. In zijn bespreking behandelt Ignace Bossuyt deze drie Haydn-symfonieën in numeriek omgekeerde volgorde, omdat dat nu eenmaal de chronologische orde is. Zonder in simplistische ‘Brouwerijenanekdotiek’ te vervallen, wordt de context geschetst waarin Haydn deze werken schreef.
Bovenal gaat de aandacht echter uit naar het puur muzikale verhaal dat Haydn vertelt, naar hoe Haydn op een ongeëvenaard originele manier omgaat met melodische motieven, met harmonische structuren, met compositietechnieken. Dat wordt geïllustreerd met een aantal partituurvoorbeelden die het gebruik van muziektechni- | |
| |
sche termen onvermijdelijk maken. Maar die vakterminologie wordt beperkt tot het uiterste minimum en bovendien steeds zo verhelderend geduid dat het zelfs voor de leek mogelijk moet zijn om het discours van de auteur (en dus van de componist) te volgen. Vooral symfonie nr. 47 wordt grondig geanalyseerd in een poging om de typische Haydnlogica te duiden. Jammer genoeg zijn precies in die bespreking een aantal fouten geslopen waarbij de muziekonkundige luisteraar onherroepelijk het noorden kwijt moet raken. Zo wordt ter verduidelijking van een compositietechniek een Latijnse spreuk uit een werk van Dufay geciteerd als ‘cancer eat plenus sed redeat plenus’ terwijl dit laatste woord ‘medius’ moet zijn. Volgt dan een vertaling en muzikale duiding van wat Dufay daadwerkelijk in zijn partituur noteerde, duiding die dus niet overeenstemt met het foute citaat. Even erg voor de onervaren partituurlezer is het feit dat bij de bespreking van de maten 1-35 van het eerste deel de maten 1-16 tweemaal (!) afgedrukt worden, de rest helemaal niet. Een bijzonder treurige vergissing, waardoor het vooropgestelde doel zwaar gehypothekeerd wordt. Een gevolg van tijdsdruk? De uitvoeringen van deze drie qua karakter zo verschillende werken door Prima La Musica zijn van een uitmuntende kwaliteit. Dirk Vermeulen heeft wat met Haydn. Op perfecte wijze voelt hij de spanningsbogen in diens werk aan zonder daarbij de details uit het oog te verliezen. Gepassioneerd, intiem, onderhoudend, feestelijk, helder, met scherpe maar keurig
gedoseerde dynamische contrasten en vurige ritmische stuwing. Voor wie nog steeds niet overtuigd mocht zijn: stijlgetrouwe uitvoering op moderne instrumenten kan.
jvh
| |
Literair proza
Annie Van Keymeulen
Bas, uitg. De Geus/EPO, Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Berchem, 2000, 210 × 130 mm, 256 blz., gebonden 798 Bfr. / f 39,30. - Hoofdpersonage in Bas, de nieuwe roman van Annie Van Keymeulen, is Marcel Lijsterman. Aan het begin van het boek is Marcel zestien jaar. De vier delen van het boek volgen hem over een periode van veertien jaar. Zij tonen hoe het hoofdpersonage in 1966, 1968, 1971 en 1979 vecht om zich langzaam, maar zeker uit het bekrompen milieu van zijn familie los te maken. Symbool voor de onvrede, het onbehagen dat Marcel voelt bij hem thuis is het verschil in muzikale smaak. Vader en moeder Lijsterman én de twee dochters zijn spelend lid van de Eerdegemse harmonie. Van bij de aanvangsregels is Marcels schaamte, zijn gêne daarvoor overduidelijk: ‘Van ver hoorde je ze aankomen, triomfantelijk als een kudde olifanten. Ze schetterden zelfs min of meer in de maat’. Het gestuntel van de majorettes en de valse noten van de harmonie staan voor alles waaraan hij wil ontsnappen. Hij vlucht weg van het geschetter van de fanfare: ‘Ik had het rijk alleen om te luisteren naar de muziek van mijn echte vader. Als ik hem hoorde op zijn sax, voelde ik dat hij van me hield. John Coltrane gooide zijn liefde in de lucht.’ De Bas van de titel verwijst naar de contrabas, een geschenk van Freddy, de antiquair bij wie hij in zijn vrije tijd gaat helpen en die hem inwijdt in de wereld van de jazz. Het instrument wordt zijn toeverlaat in zijn zoeken naar vrijheid en naar zichzelf. Een moeizame zoektocht. Want loskomen van de ouders verloopt niet zonder slag of stoot. Doorheen deze verhaallijn loopt ook zijn geleidelijke seksuele bewustwording. En aan het einde van het boek vinden we Marcel in Elzenhoek als dorpsonderwijzer terug. Hij leidt een rimpelloos
leventje met vrouw en dochtertje. Wanneer hij als vriendendienst de dirigent van de harmonie vervangt, loopt ook Marcel op zijn beurt met een harmonie door zijn geboortedorp. De auteur brengt met Bas een goed geconstrueerd verhaal over opgroeien en volwassen worden, over de spanning tussen ouders en kind, tegen de achtergrond van een dorp tijdens de jaren zestig. De rol die de jazzmuziek voor Marcel speelt in zijn loskomen van en toch betrokken blijven bij zijn ouders en familile wordt heel consequent volgehouden. Van Keymeulen houdt de toon bewust lichtvoetig. Een terechte keuze. Haar portretten van gewone mensen vallen op door hun soberheid. Met Bas brengt Annie Van Keymeulen andermaal de bevestiging van haar schrijverstalent.
gs
| |
Carlie Stijnen
Aswoensdag, uitg. De Arbeiderspers Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 319 blz., paperback 699 Bfr. - Ik weet niet of Carlie Stijnen mag gerekend worden bij de fameuze ‘Limburgse golf’ die enkele jaren geleden plots voor een reeks debuten - de ene al wat sterker dan de andere - tekende waarvan er enkele in deze rubriek werden voorgesteld (o.a. Johan Dirix, Karl Vissers en Jos de Wit). In elk geval is Aswoensdag van Carlie Stijnen opnieuw een Limburgs debuut en opnieuw een dat de moeite waard is. Het boek heeft 2 duidelijke verhaallijnen. De eerste situeert zich in de tegenwoordige tijd waarin 3 kinderen uit een talrijk gezin op geregelde tijdstippen bij elkaar komen om over heden en verleden bij te praten, hun levensproblemen te toetsen, te relativeren, op te lossen. Op zichzelf niet zo verschrikkelijk interessant als vertelstof - de boekhandels liggen onderhand stilaan vol met pseudo-therapeutische vaag psycho-analyserende ego-tripperij romans - ware het niet dat deze eerste verhaallijn haar volle betekenis slechts krijgt tegen de achtergrond van een tweede verhaallijn. Daarin wordt de groei van het groot gezin uitvoerig geschilderd. Dit deel van het boek situeert zich in de late jaren vijftig / vroege jaren zestig en we zien er dezelfde figuren uit de eerste verhaallijn als kleine kinderen opgroeien in een typisch Zuid-Nederlands katholiek gezin. Alles draait rond de hardwerkende, eerder conservatieve vader en zijn kantoor, zo op schone schijn gestelde, vaak zwangere moeder in haar keuken, de kinderen op school. De vriendinnetjes kennen luxe, maar ook incest, de welvaart neemt toe, de verhouding met de grootouders is delicaat. Het is allemaal zeer herkenbaar, maar met zeer veel warmte verteld. Het deed mij een beetje denken
aan de familiekronieken van Walter Van Den Broeck maar met minder luimig, iets beschaafder, met iets meer Hollandse keurigheid neergeschreven. Door de personages te zien opgroeien in de fifties van de tweede verhaallijn begrijpt de lezer beter hun mislukkingen, hun reacties, hun frustraties uit het heden van de eerste verhaallijn. Stijnen schrijft vlot en helder zonder dat het echt meeslepend wordt. Ik vond dit een zeer aangenaam debuut en wil deze schrijfster graag bijven volgen,
ft
| |
Jan Lampo
Blauwe duivels & enige andere verhalen, uitg. Davidsfonds/Literair, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 2000, 220 × 145 mm, 149 blz. gebonden 795 Bfr. - Wanneer is een novellenbundel opmerkelijk en goed? Het antwoord op deze vraag zal afhangen van het standpunt dat de criticus/onderzoeker/lezer inneemt. Sommige zullen zweren bij novellenreeksen in dezelfde toon, met onderwerpen gegroeid uit een samenhangende inspiratie en/of uit een consequent engagement. Anderen zullen zoeken naar de grootst mogelijke diversiteit in toon, stijl of onderwerpen, zelfs lengte van de novellen. De bundel die Jan Lampo vorig jaar liet verschijnen bij het Davidsfonds behoort ongetwijfeld tot de tweede categorie. Jan Lampo presenteert 6 novellen die zowel zuiver historisch geïnspireerd zijn (‘Klamme handen’) als hedendaags gesitueerd (‘De verhuizing’). In bepaalde gevallen is de novelle louter objectief-vertellend, in sommige teksten lijkt de schrijver erg betrokken bij het onderwerp (‘Janneke’). Toch zijn er enkele constanten in de verhalen van Lampo te ontdekken. Eerst en vooral loopt de stad Antwerpen (waar de schrijver als stadsambtenaar tewerkgesteld is) als een rode draad door de verhalen heen, soms met een gewone decorfunctie, soms opgevoerd om haar rijke historische verleden. Soms worden zelfs hedendaagse sociale en raciale problemen aangepakt. Een ander weerkerend punt in de Lamponovellen is de eerder trieste afloop van de verhalen: er wordt voortdurend verloren, afscheid genomen, afgetakeld, verweesd achtergebleven. Let wel, het wordt nooit tranerig, maar overvloedig schijnt de zon in deze verhalen niet. Niettemin heeft deze bundel beslist zijn verdiensten, niet het minst door het niet geringe metier van de auteur. Hij schrijft goed - weliswaar niet constant op hetzelfde niveau - hij weet de
dreigende monotonie van sommige verhalen te omzeilen door originele constructievondsten die de aandacht van de lezer gaande houden. Ofschoon geen hoogtepunt in het genre is dit boek een best aardige versnapering tussen al het hoogdravende literair geweld.
ft
| |
Jef Aerts
Vertezucht, uitg. Manteau-De Bezige Bij Literair, 2001, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 220 × 145 mm, 255 blz.,
gebonden 787 Bfr. - Vertezucht, de tweede roman van Jef Aerts, verkent binnen het kader van een ingenieus opgezette constructie, de grens tussen werkelijkheid en fictie. Aan het slot zegt de blinde ik-verteller: ‘Traag is deze wereld. Niets lijkt hier te veranderen. Het oppervlakkige, ja, dat bibbert een beetje, scheurt even en groeit dan weer dicht. Wezenlijk blijft alles zoals het was; zoals het altijd is geweest. Alleen in de leugen schuilt de vooruitgang van de wereld. Waarheid is stroef, saai, nutteloos.’ (p. 253) Wanneer in het Haute Coiffuresalon ‘Mex en Martha’ op een morgen vier mensen samenkomen, zullen zij, gewild en ongewild, met elkaar te maken krijgen. Martha blijkt Henri, de grote mensenleider, nog in een vroeger leven gekend te hebben. Matin, het visserskind (zij werd zo genoemd door haar vader, die als gigolo aan de kost komt en haar ooit als cadeau heeft gekregen van een van zijn klanten) dat wat komt bijverdienen in het kapperssalon, raakt hopeloos verliefd op Lode, de marinier die op het punt staat naar zee te vertrekken en nu zijn haar gemillimeterd wil. Meteen ontwikkelt zich een verhaallijn waarop iedereen met iedereen, maar dan vanuit een telkens anders opgevatte invalshoek, te maken krijgt. Wie het verhaal van de grote mensenleider voorop stelt, leest een soort politieke roman, waarin Aerts, zonder een blad voor de mond te nemen, de uitwassen van het extremisme blootlegt. Twee projecten van de leider gaan letterlijk en figuurlijk de mist in. Zonder veel moeite kan hier in de stad X/SS onze stad-aan-de-stroom herkend worden. Wie in de eerste plaats oog heeft voor de relatie tussen Matin en de marinier, leest een (relatief) klassiek liefdesverhaal over twee mensen die elkaar blijvend zoeken. Het ingenieuze van ‘Vertezicht’ zit hem nu precies in de manier waarop beide verhalen elkaar
weerspiegelen en zo balanceren op de strak gespannen draad tussen realiteit en verbeelding. Aerts speelt dit spel met veel overtuiging.
gs
| |
Jan Van Aken
De valse dageraad, het leven van Hroswithus Wikalensis, wereldreiziger en geleerde, uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2001, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 230 × 150 mm, 535 blz., paperback 725 Bfr. - Met De valse dageraad is de Nederlander Jan Van Aken (1961) aan zijn tweede historische roman toe. Hij werkte er maar liefst tien jaar aan. Het magische jaar duizend (de valse dageraad) en de regeerperiode van de jonge Duitse keizer Otto III (983-1002) vormen het historisch kader. Hoofdpersonage is
| |
| |
Hroswithus Wikalensis, afgekort Hroswith. Als 99-jarige slijt hij zijn dagen in een klooster en beslist op een dag in het jaar 1065 zijn levensverhaal neer te pennen. Daarvoor neemt hij een bijbel en krabt het perkament schoon. Waar ooit Genesis stond, verschijnen de lotgevallen van de zoon van smid Fritherik en Frijonde, een heidense vrouw die achteraf de gevluchte dochter van de Deense koning Harald blijkt te zijn. Hroswith heeft last van stemmen in zijn hoofd, maar heeft een briljant geheugen en een neus voor talen. Hij leert bij de pastoor van zijn geboortedorp Wikala, in het oosten van de Lage Landen, en bij monnik Quintillianus lezen en schrijven. In geen tijd memoriseert hij de bijbel. Na de brutale moord op zijn moeder en het overlijden van zijn vader begint Hroswith, verdacht van hekserij, aan een lange reis.. Die begint in Uplade waar een liefdesaffaire met de ambitieuze gravendochter Adela verkeerd afloopt. Hroswith wordt vogelvrij verklaard. Hij belandt als slaaf in Engeland en Denemarken waar hij opklimt tot hofsmid. Achtereenvolgens kent hij een leven als slaaf en handelaar in Kiev en Damascus, als wachtmeester in Moors Cordoba en als bibliothecaris en raadgever van Otto III en Silvester II, de eerste Franse paus, in Ravenna en Rome. Zijn levensloop is een aaneenschakeling van een decadent hofleven, huwelijken, seksuele uitspattingen, bloedige gebeurtenissen (uit wraak voor de dood van zijn moeder moordt hij samen met Denen zijn geboortedorp uit), gevangenschappen, zuippartijen en ontsnappingen aan de dood. Naast dit ruig en avontuurlijk bestaan leidt de hoofdfiguur ook een verrassend cultureel leven. Hroswith is gebiologeerd door boeken. Hij behoort immers tot de geletterde minderheid. Uiteindelijk komt hij in de eenzaamheid van een kloostercel terecht, wachtend tot de magere man hem komt halen. Van Aken heeft een schitterende roman
geschreven, laat ons daar duidelijk over zijn. Het verhaal is meeslepend, al kan de auteur er gedurende meer dan 500 pagina's - begrijpelijk allicht - niet altijd de spanning in houden. Ondanks de indrukwekkende historische kennis die Van Aken in deze roman heeft gestoken, maakt hij op dat vlak af en toe een uitschuiver. Door de keuze van het ikverhaal brengt de schrijver zich onvermijdelijk in moeilijkheden. Als hij het bijvoorbeeld over Italië als politieke entiteit en de val van het West-Romeinse Rijk heeft, denkt hij hedendaags en niet middeleeuws. Van historische onjuistheden is de roman dus niet gespeend. In de vroege Middeleeuwen was er van een horlogium nog geen sprake, had een particulier geen duizend boeken, bestonden slaven in onze streken niet meer en werd zeker niet over bord en pint gesproken. Het is onwaarschijnlijk dat het hoofdpersonage om de haverklap dezelfde figuren weerziet in bijvoorbeeld Spanje en Rusland. Dat Hroswith, die zo vaak in moeilijkheden en conflicten verzeild geraakt, zo ongeschonden oud wordt is niet erg realistisch. Een mensenleven was in het jaar duizend niet te veel waard. Hroswith lijkt wel James Bond die altijd en overal, door een of ander toeval, een uitweg vindt en rond wie de doden als bosjes vallen. Desondanks blijf je als lezer, nieuwsgierig naar de volgende gebeurtenis, op enkele passages na geboeid verder lezen. De valse dageraad zal velen leesgenot bezorgen. Geschiedenis, cultuur, politiek en het spannende dagelijkse leven zijn meesterlijk verweven in een roman die niemand onberoerd zal laten. Umberto Eco heeft in de Lage Landen een geduchte concurrent.
jdd
| |
Lucienne Stassaert
De lichtvoetige amazone. Het geheime leven van Aphra Behn, uitg. Davidsfonds/Literair, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 220 × 145 mm, 159 blz., gebonden 795 Bfr. - Hoofdpersonage in De lichtvoetige amazone, de nieuwe roman van Lucienne Stassaert is Aphra Behn. In haar woord vooraf bij het boek stelt de auteur dit personage aan de lezer voor. Aphra Behn werd vermoedelijk rond 1640 geboren in de omgeving van Kent. Ze groeide op tijdens de woelige periode van de Burgeroorlog. Rond 1660 verblijft zij een tijdje in Suriname, toendertijd een Engelse kolonie. Haar huwelijk met de Nederlander Behn, de man onder wiens naam zij beroemd werd, was van korte duur. Hij is vermoedelijk gestorven tijdens de pestepidemie van 1665. Als jonge weduwe slaagt Aphra erin contacten te leggen in de hoogste kringen. Op vraag van koning Charles II onderneemt zij een reis naar Vlaanderen als spionne van de Engelse kroon. Aphra Behn is er in het 17de-eeuwse Engeland in geslaagd als vrouw een literaire carrière uit te bouwen. Zij publiceert haar eerste toneelwerk in 1670. Vanaf dat jaar volgen de toneelstukken en komedies elkaar op. Aphra stierf in 1688. Haar stukken werden midden van de 18de eeuw regelmatig opgevoerd. Een boeiend en kleurrijk figuur alleszins. Lucienne Stassaert laat haar in het boek als oudere vrouw terugblikken op haar leven. Aphra komt ook zelf aan het woord door middel van fictieve dagboekfragmenten en brieven. Op die manier tracht zij een beeld te vormen van een vrouw die moest vechten voor haar plaats in de samenleving. Haar verheerlijking van de liefde, haar ontgoocheling... het komt allemaal aan bod en wordt door de auteur erg geloofwaardig uitgetekend. Ook de historische achtergrond waartegen dit vrouwenleven zich afspeelt, komt goed uit de verf. Stassaert combineert in De lichtvoetige amazone historische roman en psychologisch vrouwenportret tot een erg interessant en boeiend geheel.
gs
| |
Jan Brusse, Charlotte Hager e.a.
Als een god in de Provence, uitg. Het Spectrum, Utrecht, 2000, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen 1, 200 × 125 mm, 195 blz., paperback 440 Bfr. - Uitgeverij Het Spectrum zette met de literaire landenreeks Als een god in... een best aardig idee op te sporen. Italië, Ierland en Frankrijk waren al eerder aan de beurt. Nu wordt met Als een god in de Provence de geografische invalshoek aanzienlijk verscherpt en wordt meteen een oneindige bron van mogelijkheden aangeboord. Binnenkort volgen misschien Toscane, Andalusië, Schotland, enzovoort. Maar met de Provence is het natuurlijk altijd wel een schot in de roos. De opzet van de reeks is lovenswaardig, maar ook vrij eenvoudig: een aantal mooie, waardevolle literaire teksten rond het thema worden verzameld en/of vertaald. Samensteller is steeds weer dezelfde Loek Polders, en dat feit alleen al illustreert uiteraard de opzet, namelijk vlot lezende teksten bijeen te brengen zonder al te veel selectiecriteria of overwegingen. Natuurlijk zitten een aantal belangrijke auteurs die het onderwerp behandelen in de keuze: Couperus, Buysse, Gruwez, Hertmans, Nooteboom en Provençaalse schrijvers als Mistral of Arène. Het ontgaat mij volkomen waarom Jean Giono ontbreekt, of Marie Mauron, om het slechts op die Provençaalse schrijvers te houden. Maar van Nederlands-Vlaamse zijde vind ik evenmin een Menno ter Braak terug die over Arles een bijzonder fraai verhaal heeft geschreven, of een voortreffelijk kroniekschrijver als Rudolf Bakker. Bovendien vraag ik me af waarom, in de verantwoording, het ene verhaal wel uit zijn oorspronkelijke publicatie werd geplukt en het andere weer niet. Waarom wordt ‘Het koninkrijk Arles’ uit een lang nadien (ook bij Het Spectrum) verschenen bloemlezing
geplukt, en niet uit de uitgave van Couperus zelf? Het zijn misschien pietluttigheden waar de bruinende, tussendoor wat lezende toerist wellicht weinig boodschap aan heeft maar een uitgever natuurlijk wel.
svdb
| |
Bart Koubaa
Vuur, uitg. Querido, Amsterdam, 2000, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 165 blz., paperback 595 Bfr. - De laatste jaren ben ik zelden zo aangenaam verrast geweest door een debuut als deze keer met Vuur van Bart Koubaa. Het boek is eerder een kroniek dan een ontwikkeld en afgerond verhaal, ofschoon men toch zou kunnen stellen dat dit boek de laatste levensjaren - met enkele ingebouwde flashbacks naar zijn afkomst en verleden - van grootvader Kuda Bux vertelt. Kuda Bux is een oude zigeuner die vanuit zijn rolstoel het kamp waarin hij leeft, organiseert en de mensen van dat kamp domineert, amuseert en instrueert. Hij doet dat met humor en koppigheid en vooral met veel overtuiging, of vurigheid als men dichter bij de titel van het boek wil komen. Maar grootvaders worden oud en ook Kuda Bux moet door aftakeling in een ziekenhuis opgenomen worden. In een laatste opwelling van trots ontsnapt hij eruit, verbergt zich in zijn woonwagen en komt ten slotte om wanneer zijn wagen afbrandt. Kuda Bux, de man die over gloeiende kolen wandelde, die zijn kost verdiende als smid, sterft in een brand! Een zoveelste verwijzing naar de titel van het boek. Tot zover de kroniek. Daartussen lopen enkele interessante verhaallijnen. Ik noem er enkele: de vurige (sic) liefdesaffaire van kleinzoon Kuda Bux en Zoë, het dienstertje in een café en de activiteiten van Tante Wasmachine, waarzegster en hopeloos verliefd op de postbode. Maar in het boek zit veel meer, allerlei schelmse avonturen, wervelend verteld, met heel veel vaart en in een frisse, eigen toon. Soms is Koubaa beschrijvend en lyrisch, b.v. in de passage waarin Tante Wasmachine het leven vergelijkt met - hoe kan het ook anders - een wasmachine. Soms richt hij zich dan weer heel direct naar de lezer en geeft hij
haast mathematisch verifieerbare informatie weer, zoals wanneer hij zijn kamer in de stad beschrijft. En daarmee zit ik bij de hoofdfiguur van het boek: kleinzoon Kuda Bux, visceraal verbonden met zijn grootvader en toch strijdend om los te (kunnen) komen van het milieu en zich in te werken in de andere wereld buiten het kamp. Een strijd die hem vele vragen oplevert en waarop hij antwoorden zoekt, o.a. bij zijn zigeunertante die... waarzegster is. Koubaa slaagt erin voortdurend humor in zijn boek te brengen: niet alleen de caféwijsheden van opa Bux, maar ook de anekdotes (bijv. heel het verhaal over de diefstal van een waspoeder) brengen de glimlach op de lippen van de lezer en maken dit boek alleen nog maar rijker. Al heeft Kuda Bux niet de fysieke kracht van bijv. Walschaps Houtekiet, toch deed dit debuut mij voortdurend qua toon en inhoud - het zigeunerkamp als een soort alternatief Deps - denken aan het meesterwerk van Walschap. Een beter compliment om dit schitterend debuut te eren, kon ik mij niet voor de geest halen.
ft
| |
Jef Blancke
Holleweg, uitg. Atlas, Amsterdam, 2000, verdeeld door Veen Uitgevers Groep, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, 200 × 125 mm, 173 blz;, paperback 700 Bfr. - Zit de gewone lezer die zich geregeld wil terugtrekken uit de drukte van deze wereld te wachten op een boek als Holleweg van Jef Blancke? Een boek dat het levensverhaal vertelt van een hoofdpersonage dat gaandeweg zijn illusies verliest en versombert in een illusieloos bestaan? Zo een verhaal werd al zo vaak - en soms beter - verteld in vroegere boeken. M.a.w. Jef Blancke schreef weer eens een ander boek over hetzelfde. Is Holleweg dan een slecht boek?
Geenszins! Het is zonder meer een vlot leesbare roman geworden: de auteur beschrijft in een licht verteerbare stijl hoe Bert De Geest, een kind van de bevrijding, opgroeit in het Brabantse Beek. Die kinder- en jeugdjaren hebben als achtergrond de vele trauma's die WO II in kleine Vlaamse dorpen, zoals Beek dus, hebben achtergelaten. Ook dat is al zo vaak beschreven. Maar als dan daarbij nog de tegenstelling tussen de bastaardvader en de uit een keurige familie stammende moeder opduikt naast de voor de hand liggende evolutie van katholieke knaap naar revolutionaire rebel plus het contrast tussen de anarchistische Bert en de uiterst burgerlijke kameraad Paul, wordt het boek toch wel heel voorspelbaar. Een kortstondig homoseksueel avontuur, het niet te vermijden samenwonen in vrije liefde uit de jaren '60 en een problematische relatie met de zoon uit die relatie zijn dan bijkomende verhaallijnen die het boek zeker niet origineler maken. En dat is meteen mijn belangrijkste verwijt aan dit overigens verdienstelijk boek van Jef Blancke. Elke verrassing ontbreekt, zowel inhoudelijk structureel als stilis- | |
| |
tisch en die grijsheid wordt dan uiteindelijk misschien wel symbolisch gekristalliseerd in het kleurloze levenslot van het hoofdpersonage bij de Post. De weg die Jef Blancke in dit boek bewandelt, lijkt mij iets te eentonig om er vaak te gaan wandelen.
ft
| |
Geschiedenis
Mathilde van Dijk
Een rij van spiegels. De Heilige Barbara van Nicomedia als voorbeeld voor vrouwelijke religieuzen, uitg. Verloren bv, Postbus 1741, 1200 BS Hilversum, 2000, verdeeld door Maklu Uitgevers, Somerstraat 13-15, 2018 Antwerpen, reeks ‘Middeleeuwse Studies en Bronnen’, dl. LXXI, 240 × mm, 285 blz., ingenaaid f 59,50. - Het valt op dat in de Middeleeuwen bepaalde heiligen meer werden vereerd dan andere. De H. Barbara van Nicomedia behoort zeker tot die sinten waarvoor toen een grote devotie bestond. Waarschijnlijk was haar aangrijpend levensverhaal bij de meeste mensen toen bekend. Haar biografie werd dan ook geregeld neergeschreven. Kunstenaars hebben de H. Barbara met haar onafscheidelijk attribuut - een toren met drie openingen - veelvuldig afgebeeld. Haar vita behoorde ongetwijfeld tot de voornaamste vormende literatuur, die heel wat religieuzen doornamen of hoorden voorlezen in de refter. Zeker in vrouwelijke conventen werd dit verhaal geconsumeerd. Nu verscheen een grondige vergelijkende studie tussen de bewaarde handschriften met deze vita als onderwerp. Daarvoor consulteerde Mathilde van Dijk voor haar doctoraal proefschrift een reeks bibliotheken, openbare en private, en bestudeerde diverse versies (korte, lange en extra lange) van deze biografie die in vrouwenconventen in de Nederlanden tijdens de vijftiende eeuw werden opgetekend. Meteen hangt de auteur een beeld op van de vormingspraktijk in religieuze kringen in de Middeleeuwen en de rol die heiligenlevens daarin speelden. Voor allen die zich bezig houden met de Middeleeuwen, met de devotie en de iconografie een meer dan lezenswaardig boek.
jlm
| |
Fotografie
Ditmar Bollaert
Re-mind, uitg. Art Concern, Sprookjesdreef 20a, 8750 Zwevezele, 2000, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 210 × 210 mm, 84 blz., genaaid 500 Bfr. - Bij het eerste doorbladeren van Re-mind van Ditmar Bollaert (1963) weet je niet goed wat je in je handen hebt. De titel brengt je niet veel verder. Een Engels woordenboek leert je dat de titel betekent ‘herinneren aan’ of ‘doen denken aan’. In 1985 heb ik met de fotograaf kennis gemaakt. In Kortrijk leidde ik een fotografietentoonstelling in van zijn en Willy Dé's (ps. voor Desmet) werk. Van thuis uit was hij vertrouwd met ‘de werelden’ van theater en muziek. In die tijd verzorgde hij professioneel ook de affiches van de Gentse opera. Theater, muziek, een jong introvert kunstenaar. Fantasie, magie, ook iets van het sprookje en de moraliteit. In dit fotoboek is de esthetica vervluchtigd tot symboliek, ook tot ritueel object. Wie vertrouwd is met het hindoeïsme (ben niet in dat geval), herkent hier allicht de adem van India: de werken Lingam, Yantra (de swastika), de driehoek, Trisul (de drietand) staan centraal in het oeuvre van Bollaert, schrijft kunsthistorica Marie-Anne Gheeraert in haar inleidende essay. Eigenlijk is het ook zo, dat de beelden van Ditmar Bollaert bruikbaar zijn als meditatiemateriaal. Maar met kunst hebben deze prenten nauwelijks iets te maken. Kunst breekt de werkelijkheid open, de boeddhistische oefeningen maken de realiteit tot illusie. Eigenlijk is dit boek een goede introductie tot een oosterse spirituele traditie die van het lijdend scheppend leven een droombeeld, een hersenschim maakte. Voor het volle begrip van deze fotografie is enige vertrouwdheid met het hindoeïsme noodzakelijk, dacht ik. Lees dan maar eerst het woord vooraf. Dit is geen ‘belangeloos
welbehagen’, geen documentaire, maar heeft te maken met innerlijke cultuur, zeg maar religie, liturgie. Een beetje muziek of theater...
kvd
| |
Klassieke literatuur
Hein L. van Dolen
De Griekse komedie, uitg. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1999, verspreid door Uitgeverijen Singel 262, Schuttershofstraat 9, 2000 Antwerpen, geïll. met zw.-w.-foto's, 200 × 125 mm, 171 blz., genaaid 650 Bfr. - Tussen 500 en 100 v. Chr. werden vermoedelijk zowat 2300 blijspelen geschreven. Hiervan bleven slechts een goed dozijn volledig bewaard. Elf hiervan zijn van de hand van Aristofanes (circa 445-380), één van Menander (342-290). De oogst van wat is bewaard gebleven, is dus bijzonder mager. Men aanvaardt algemeen dat de Attische komedie en tragedie een gemeenschappelijke oorsprong hebben in de rituele en uitbundige volkse plechtigheden ter ere van de goden en de geesten die de vruchtbaarheid van de mens en de aarde bevorderden. Later waren die feesten ter ere van Dionysos. Naast een diep religieus gevoel bezaten de Grieken ook een uitgesproken zin voor humor.
Uit deze elementen is de komedie gegroeid tot een erg belangrijke vorm van toneelkunst, moeilijker om schrijven dan een tragedie. En in Athene vond de komedie het ideale culturele klimaat om zich te ontwikkelen tot een boeiend literair genre. Dankzij het feit dat enkele komedies bewaard zijn gebleven en de talrijke fragmenten kunnen wij ons nog enigszins een beeld vormen van de komische kracht en spetterende geestigheid van deze toneelstukken. De Atheners tijdens de vijfde eeuw waren dol op feesten. Volgens de Atheense staatsman Perikles werd het hele jaar door gefeest. Talrijk waren de processies ter ere van de goden. Hoogtepunt van het jaar waren echter de twee toneelfestivals die in de winter en de lente werden georganiseerd, met name de Dionysia en de Lenaea. Dagenlang bezochten de Atheners het Dionysostheater dat tegen de zuidoostflank van de Akropolis was opgebouwd. Hier vonden de plechtigheden en de toneelopvoeringen paats en kenden de komedies een groot succes. Het is opmerkelijk hoe weinig bekend is van deze ooit zo belangrijke vorm van Griekse toneelkunst. De classicus Hein L. van Dolen geeft op een heldere en boeiende wijze de recente stand van kennis weer. Achtereenvolgens beschrijft hij de vroegste geschiedenis, de organisatie van de Griekse komedie met de festivals en de theaters, de spelers, het koor, de kostuums en de maskers, de muziek en de dans. Ook de driedeling van de komedie in de Oude, de Midden en de Nieuwe of Hellenistische Komedie komt ter sprake. Deze stamt reeds van de geleerden van de Oudheid en zal door de volgende generaties letterkundigen worden gehandhaafd. Ten slotte geeft hij een overzicht met inhoud van de bewaarde stukken. Een beknopte maar goed gekozen bibliografie sluit het boek af. Samengevat vormt dit werk een boeiende en uitstekende inleiding in de Griekse komedie. Voor sommigen is het boek misschien een uitnodiging om eens een Griekse komedie van Aristofanes of Meander, zij het in vertaling, te lezen.
rn
| |
Piet Gerbrandy
Boeken die ertoe doen. Over klassieke literatuur, uitg. Meulenhoff, Amsterdam, 2000, verdeeld door Uitg. Kritak - J.M. Meulenhoff Vlaanderen nv, Diestsestraat 249, 3000 Leuven, 200 × 125 mm, 268 blz., paperback 640 Bfr. - Piet Gerbrandy brengt in ‘Boeken die ertoe doen’ een dertigtal bijdragen over klassieke auteurs bijeen die hij eerder publiceerde in o.a. De Groene Amsterdammer. Over het waarom en wanneer een boek ‘ertoe doen’, laat hij geen twijfel bestaan: ‘Mij interesseert niet wat een auteur voor zijn eigen tijd betekende, maar wat hij voor mij persoonlijk te zeggen heeft.’ (p. 151) Het persoonlijke komt er voor hem op neer dat hij wil geraakt worden door de tekst die hij leest, ‘ik wil lachen, huilen, verbijsterd worden, het boek moet me opwinden of geil maken, na het lezen ervan moet mijn kijk op de werkelijkheid veranderd zijn.’ (p. 8). Zonder waar dan ook een blad voor de mond te nemen zoekt Gerbrandy zijn gelijk te halen in zijn benadering en beoordeling van klassieke auteurs. Het boek is ingedeeld naar genre, waarbij achtereenvolgens aan bod komen: de epische dichters, de dramaturgen, de vertellers, de filosofen en de dichters. In de inleidende bijdrage over de criticus en de canonvorming schrijft hij: ‘Een criticus die zich over de canon uitlaat, wil schade aanrichten en gelijk krijgen.’ Van de lectuur van Vergilius krijgt hij een vieze smaak in de mond,
Dit paneel (71 × 105 cm) uit een Nederlandse privé-verzameling stelt een majestueus berglandschap met het bijbelse tafereel van de ontmoeting tussen Jacob en Laban voor.
Het schilderij werd uitgevoerd door de Antwerpenaar Tobias Verhaecht (1561-1631) die dit onderwerp in 1625 nogmaals schilderde.
volgens hem moet wie ‘Antigone’ van Sophocles leest, al gauw bemerken dat de plot is gebaseerd op primitieve theologische flauwekul en een serie gênante gesprekken tussen tamelijk domme mensen... Homeros onderscheidt zich dan weer van zijn collega's door de enorme omvang van zijn voorbeeldig gestructureerde epos, en door de virtuositeit waarmee hij de overgeleverde code hanteert. En Horatius' lyriek vindt Gerbrandy in vele opzichten uniek. Vast staat dat de emotionele aanpak van Gerbrandy, die vaak de indruk wekt dat hij zich aan het vergalopperen is, hoe dan ook raakt. Zijn teksten dwingen je ertoe om de teksten die hij de hemel in prijst of genadeloos neersabelt, zelf weer te gaan lezen en al of niet zijn kant te kiezen.
JvH
| |
Beeldende kunst
Paul Huys Janssens (red.)
Panorama op de wereld. Het landschap van Bosch tot Rubens, 's-Hertogenbosch-Zwolle, uitgeverij Waanders, 2001, 22,5 × 27 cm, harde kaft met stofwikkel in kleur, ingebonden, 224 blz., 95 zw.-w.-en 76 kleurenillustraties, f 59,50. - Het actieve conservatorteam van het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch organiseerde vanaf 17 maart 2001 de interessante tentoonstelling Panorama op de wereld. Het landschap van Bosch tot Rubens. Ter gelegenheid van deze boeiende culturele manifestatie verscheen ook een uitvoerige en fraai uitgegeven catalogus met dezelfde titel. Met deze uitgave én met deze tentoonstelling werd geprobeerd een overzicht te bieden van de ontwikkeling van de landschapskunst in de Zuidelijke Nederlanden van omstreeks 1500 tot op het einde van de zeventiende eeuw. Deze evolutie vormde eigenlijk de basis voor en beïnvloedde de bekende meer realistische landschapsschilderkunst in de Noordelijke Nederlanden tijdens de zeventiende eeuw. Zowel tentoonstelling als boek bezorgen ons een uitvoerige interpretatie van de natuur zoals kunstenaars die zagen gedurende
| |
| |
de vermelde twee eeuwen. In dit overzicht ontbreken de grote kunstenaars niet. Na Jeroen Bosch - aan wie een nieuw paneel uit het Museum voor Schone Kunsten van Valenciennes wordt toegeschreven - komen de voor het landschap belangrijke meesters, zoals Joachim Patinir, Pieter Bruegel de Oudere, Jan Soens, de gebroeders Bril, Gillis van Coninxloo tot Pieter Paulus Rubens aan bod. Ook minder bekende Vlaamse kunstenaars worden toegelicht: Tobias Verhaecht, Joos de Momper, Denijs van Alsloot, Frans de Momper, Peter van Bredael, Gillis Peeters, Gilles Neyts, Jacques d'Arthois... De inleidende essays van Paul Huys Janssen, Hans Devischer, Edwin Buijsen en Koenraad Brossens duiden de landschapschilderkunst in het geheel van de kunstgeschiedenis, verklaren de symboliek of tonen de evolutie ervan aan. Meer van dergelijke initiatieven zijn welkom.
jlm
| |
Multimedia
Reeks Helpdesk Computer
Uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, in co-editie met Unieboek, Amsterdam, 2001, kleurillustraties, 125 × 175 mm, paperback 383 Bfr. per deeltje. - De Engelstalige reeks Essential Computers is thans ook in het Nederlands ter beschikking. Ieder deeltje van deze achtdelige reeks telt 70 pagina's en bevat tientallen foto's waarmee iedere computerleek zich stap voor stap in een bepaalde sector van de informaticawereld kan bekwamen. In principe zijn die handige boekjes als initiatie bedoeld, maar iedere pc-gebruiker weet dat een opfrissing van de vele mogelijkheden van elk programma steeds nuttig en nodig is. Eén van deze basisvaardigheden leidt de pc-gebruiker binnen in de eenvoudige toepassingen van WORD 2000 (ISBN 90-209-4354-5). Hoe gebruik je tabs en voeg je lijnen toe tussen de kolommen? Hoe arceer je een alinea en wat zijn de courante termen van veel computer-Engels? Het deeltje over ‘Sneltoetsen in WORD 2000, (ISBN 90-209-4294-8) gaat een stapje verder en leert je AutFormat gebruiken, je eigen sjablonen creëren en meer dan honderd tijdbesparende sneltoetsen beheersen. Met ‘Werkbladen creëren’ (ISBN 90-209-4292-1) kun je op enkele uren tijd de basis leggen, voor het bouwen en bewerken van spreadsheets; kopiëren, invoegen, formules en berekeningen... In het verlengde hiervan kun je verdergaan met het deeltje over ‘Tabellen, grafieken en diagrammen’ (ISBN 90-209-4355-3) waarin je teksten leert converteren naar tabellen, grafieken opmaken en bewerken, enz.
Deze praktische-visuele boekjes vervangen vele uren opleiding en kunnnen steeds vlot geraadpleegd worden.
jv
| |
Reeks Helpdesk Computer
Uitg. Lannoo Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, in coeditie met Unieboek, Amsterdam, 2001, kleurillustraties, 125 × 175 mm, paperback 383 Bfr. per deeltje. - Een tweede groep initiatieboekjes in de reeks Helpdesk Computer brengt ons dichter bij het internet. ‘Brieven en Mailings’ (ISBN 90-209-4353-7) brengt de basisvaardigheden samen van tekstverwerken en spitst zich toe op het aanmaken van brieven, documenten en sjablonen. Opmaak veranderen, tekenstijl aanpassen, afdruk samenvoegen... Het zijn allemaal eenvoudige bewerkingen die toch de basis vormen voor iedere volgende stap in het werken met de computer. ‘Surfen op het web’ (ISBN 90-209-4291-3) is onmisbaar voor wie pas zijn internetverbinding heeft en wil leren zoeken, favorieten aanleggen, werken met een directory en naast het vele Engels ook de nieuwe Nederlandse woorden als zoekmotor of nieuwsgroep wil leren kennen. ‘Email’ (ISBN 90-209-4293-X) bevat het abc van de elektronische post. Adressenboek bijhouden, bijlagen verzenden, collectieve mails versturen: voor alles is er een eerste keer. Wie zijn eigen website wil ontwerpen krijgt een inleiding in Frontpage 2000 in het deeltje ‘Een Website bouwen’ (ISBN 90-209-4352-9). Dit boekje bevat een basisinleiding met vragen als: wat staat er op het web? wat staat er op een webpagina? wat is een webbrowser? hoe voer ik tekst en afbeeldingen in? enz. Deze Helpdesk Computerreeks is bijzonder aan te raden voor wie zijn eerste stappen zet in de wereld van het informatietijdperk en stelt de basisvaardigheden van het pc-gebruik op een levendige en duidelijke manier voor. Alle acht deeltjes zijn afzonderlijk te verkrijgen en te gebruiken.
jv
| |
Jeugdliteratuur
Erik van Os, Ik was zo'n steentje in jouw schoen. Gedichten over liefde - Kees Spiering, Dag Rots, Gil vander Heyden, De zachte dwang van regen, 3 uitgaven van DiVers, Amsterdam, 2001, verdeeld door Bakermat Uitgevers, Wollemarkt 18, 2800 Mechelen, 210 × 150 mm, 40 blz., genaaid 370 Bfr. per deel. - In deze drie dichtbundels voor twaalfplussers komen vooral liefde en familierelaties aan bod. Erik van Os in Ik was zo'n steentje in jouw schoen heeft het in vlotte, eenvoudige gedichten vooral over verliefdheid en ontluikende puberteit. Het is ongecompliceerde, begrijpbare poëzie waarin woordspelingen en klankherhalingen opvallen. Kees Spiering werkt in Dag Rots met complexere situaties en gevoelens. Hij vat de wispelturigheden en ontgoochelingen van prille verliefdheid, de twijfels van jongeren en de hang naar vriendschap in treffende beelden en suggestieve zinnen. Zijn sterkste gedichten getuigen van een diepe inleving en van doorvoelde emoties. De knapste bundel in deze reeks is De zachte dwang van regen van Gil vander Heyden. Zij werkt het meest suggestief, met beelden en paradoxen die minder gemakkelijk hun geheimen prijsgeven. Ze gebruikt details, vluchtige dingen en natuurelementen vaak als referentie voor stemmingen en gevoelens. Kleuren en gewaarwordingen helpen mee de onderhuidse gevoelens verwoorden. In het eerste deel van de bundel is de thematiek gevarieerd, het tweede deel bevat gedichten als herinnering aan een veertienjarige overleden jongen. Via gedichten probeert de dichteres het verdriet te verwerken en scènes van vroeger opnieuw op te roepen. Deze drie dichtbundels bieden twaalf- à vijftienjarigen en waaier van gedichten met een wisselende graad van complexiteit en poëtische zeggingskracht.
rds
| |
Hans en Monique Hagen
Ik zie lichtjes in je ogen, uitg. Van Goor, verdeeld door Standaard Uitgeverij n.v., Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 2001, met tekeningen van Marit Törnqvist, 220 × 145 mm, 114 blz., gebonden 520 Bfr. - In deze poëzie voor kleuters en jonge kinderen zijn soberheid en originaliteit troef. De wereld bekeken door kinderogen, met een speelse, fantasierijke, soms ondeugende bril. De gedichtjes schetsen situaties uit een kleuterleven en beschrijven heel inleefbaar gevoelens en verlangens van jonge kinderen. Er is veel aandacht voor klanken en klankherhalingen, voor ritmische zinnen die lekker in de mond liggen bij het voorlezen of opzeggen. Het verlangen om op zee te gaan varen in Zoute zee begint zo: de wind / waait wappers in mijn haren / de wind / waait golven in de zee / ik ga in een bootje varen / en de wallewis gaat mee. Soms gaat het om gewone observaties op een rake manier verwoord, zoals in Lichtjes: die kleine lichtjes / zijn de sterren / die grote lamp daar / is de maan / ik weet niet / waar het knopje zit / ze gaan vanzelf aan. Wat deze dichtbundel zo bijzonder maakt is de samenhang tussen tekst en tekeningen. Marit Törnqvist illustreerde elk gedicht op een levendige en sfeervolle manier. Haar zwartwittekeningen geven een meerwaarde aan de tekst, bieden kleuters een opstapje om het gedicht te interpreteren en laten ruimte voor fantaseren. Zo wordt deze dichtbundel eveneens een prentenboek, kijk- en voorleesboek. Dit boek bevat twee dichtbundels die eerder werden gepubliceerd: Daar komt de tijger (1988) en Misschien een olifant (1990). Deze nieuwe uitgave maakt deze bundels met knappe kleuterpoëzie opnieuw beschikbaar voor een groot publiek.
rds
| |
Germund Mielke
Speurneuzen in... Pompeji. Raadsels in de Oudheid, uitg. Leopold, Amsterdam, 2001, verdeeld door uitg. Zwijsen-Infoboek, Lil 51, 2450 Meerhout, geïll. met zw.-w-tekeningen van de auteur, 245 × 165 mm, 87 blz., gebonden 547 Bfr. - Antonius, de oom van Julia en Marcus, bekleedt als ediel een belangrijke functie in Pompeji tijdens de regering van keizer Nero. Hij moet vaak problemen oplossen in de stad en zijn neef en nichtje vergezellen hem geregeld. Het boek bevat acht verhalen waarin Antonius een netelig probleem moet aanpakken en erin slaagt via redeneren de schuldige aan te duiden. Telkens komt een ander onderwep aan bod, zoals de sabotage van de watervoorziening, het namaken van kruiden, een aanslag op een toneelspeler, het buitenspel zetten van een gladiator, het ontduiken van geld. Op die manier komt de lezer onrechtstreeks heel wat te weten over het dagelijkse leven in de stad. Het boek bevat veel tekeningen en schema's: plannetjes van de stad, doorsneden van gebouwen en voorstellingen van de personages. Een aandachtige lezer kan mee speuren en redeneren om de raadsels op te lossen. Achterin het boek bevinden zich de oplossingen en een verklarende woordenlijst van gebruikte Latijnse termen. De speurdersverhalen kunnen negen- à tienjarigen boeien en hen tegelijk ook laten kennismaken met de Romeinse tijd in het algemeen en met de stad Pompeji in het bijzonder.
rds
| |
Rindert Kromhout & Jan Jutte
Peppino, uitg. Leopold/Amsterdam, 20013, verdeeld door Zwijsen-Infoboek,, Lil 51, 2450 Meerhout, met tekeningen van Jan Jutte, 220 × 155 mm, 55 blz., gebonden 480 Bfr. - Peppino geeft in een circus elke dag voorstellingen in zijn berenpak. Als beer Peppino is hij beroemd, maar op een dag krijgt hij er genoeg van om steeds iemand anders te zijn. Hij verlaat het circus en brengt de nacht door in een verlaten huis in de Toscaanse heuvels. 's Morgens blijkt hij het gezelschap te hebben van een zwarte beer die hem volgt en hem dwingt te blijven. De twee beren leven een zomer lang samen en tussen hen ontstaat een vreemde vriendschapsrelatie. Als ze door jagers in het nauw gedreven worden, moet Peppino zich bekendmaken. De gevolgen zijn evenwel anders dan Peppino kan voorzien. Het thema van het boek is origineel en op een fijne, gevoelige wijze uitgewerkt. De jongen die uiteindelijk zichzelf wilde zijn, wordt door de zwarte beer gedwongen om meer nog dan vroeger voor beer te spelen en als beer te leven. Deze passages zijn de sterkste uit het boek. De tekeningen van Jan Jutte - de huistekenaar van de auteur - zijn sfeervolle, intimistische tafereeltjes. Het boek verscheen voor het eerst in 1990 en werd in 1991 bekroond met een Zilveren Griffel. Het werd ondertussen al in een aantal talen vertaald. Voor negenplussers blijft dit een verrassend en mooi verhaal.
rds
De recensies werden geschreven door:
fb: Fernand Bonneure |
ft: Frank Tubex |
gg: Guido Goedemé |
gs: Geert Swaenepoel |
jdd: Johan De Donder |
jlm: Jean Luc Meulemeester |
jv: Julien Vermeulen |
jvh: Jooris van Hulle |
kvd: Karel van Deuren |
rds: Ria De Schepper |
rn: Robert Nouwen |
svdb: Stefan van den Bossche |
|
|