Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 50
(2001)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
In memoriam Peter Cabus († 11.11.2000)
Foto: Perdieus & Partners c.o.
Mijn vriend Peter Cabus was niet heel groot van gestalte, ca. 1,75 m denk ik. Hij was tenger gebouwd, had een langwerpig slank aangezicht, blond haar, blauwe ogen, en droeg een onopvallende bril. Peter liep rechtop, met voorzichtige stap. Hij ging steeds voornaam gekleed zonder enig artistieke blikvanger, zodat hij vaak onopgemerkt mee scheen te lopen in de mensenmassa. Maar dat werd hem zelden gegund. Meestal werd hij herkend door hetzij collega's, leerlingen, ouders, officiëlen, kennissen of vrienden over heel het land verspreid. Want Peter was niet alleen docent hogere theoretische vakken in Brussel en in Argenteuil, hij was tevens directeur in Mechelen, lid van de koninklijke Academie, en bij talrijke andere organisaties, w.o. het FvV-Mechelen. Men kan zich afvragen waar de tijd voor rustig componeren dan nog wel zat? Te oordelen naar zijn opuscatalogus is die er onmiskenbaar geweest, want zijn oeuvre bevat letterlijk honderden werken, gaande van leuke notenleerlesjes tot symfonieën. Wie Peter Cabus in zijn doen en laten observeerde, kreeg onmiddellijk de indruk dat hij een rustig mens was die zijn leven nauwkeurig ingedeeld en gepland scheen te hebben. Tot op zekere hoogte wàs dat ook zo, doch vaak was hij innerlijk erg - tot zéér erg - opgewonden. Dáár ergens tussendoor was het dat de creatieve impulsen tot realisatie kwamen. ‘Ik werk het liefst tijdens de ochtenduren’ zei hij, ‘ik ben een morgenmens’. Peter was een ‘doener’, veel minder een ‘zegger’. Een gesprek met hem vlotte natuurlijk wel, maar een vloed aan woorden kwam er nooit. Hij sprak bedaard en met een ietwat gutturaal-nasaal stemgeluid. Wát hij zei was meestal punctueel, ook in zijn pittige woordspelingen. Hij leende altijd een welwillend oor, ontnam nooit anderen het woord, en gaf steeds het best mogelijke advies. Bovenal verkoos Peter ‘het’ te zeggen in muzieknoten en degelijk geconcipieerde partituren. Voor de ovaties die zij teweeg brachten dankte hij met een ernstig gezicht, een wat stramme buiging en de schijnbare bedenking ‘ik heb het werk gehoord, dat is voor mij de voldoening’. En of het nu zijn 7 symfonieën betrof, zijn 4 strijkkwartetten, zijn meerdere concerti, pianosonaten, koperkwintetten, koorwerken of liederen, Peter Cabus overtrof zichzelf steeds weer in bescheidenheid. Zijn naam is gegroeid en verspreid geraakt ondanks hemzelf, ondanks zijn teruggetrokkenheid in zijn geboortestad Mechelen, die hij trouw gebleven is tot in de dood. Hij werd er ter ruste gelegd in het erepark op de stedelijke begraafplaats. Raymond Schroyens | |
In memoriam Paul VanderschaegheVan Paul Vanderschaeghe (Handzame, o1930-Sijsele, 19.09.01) bewaar ik, behalve brieven en foto's, wel dertig uitgaven: romans (De straat waarin je leeft, 1969; Havikshorst, 1974; De magere morgen, 1978), verhalen (De angstbel, 1963), jeugdboeken, monografieën (Heinrich Böll, 1961 en Stefan Andres, 1962), dichtbundels (Een merel met gespleten bek, 1993, ‘gedichten met Praag in de veren’), een elpee, bibliofiele uitgaven i.s.m. plastisch kunstenaars die hij in kunstkroegen en galerieën hoogstaand en onvermoeibaar heeft ingeleid, zelfs streekkalenders (met tekeningen van Andreas Vanpoucke) voor zijn land van herkomst Handzame-Edewalle-Kortemark-Zarren-Werken (1995) én voor zijn geliefde Male (1997, 750 exemplaren!), waarvoor hij in 1987 een 216 blz. dikke studie Male: Stede ende paercke in 't licht gaf en dat hem, in zijn laatste vereenzaamde jaren, zijn beste vrienden bezorgde: e.h. Michiel Hostens en Carlos Derock. In veel van zijn verzorgd (en metaforisch en poëtisch rijk) werk, dat op een gestage aandacht van zijn lezers rekent, spelen de twee wereldoorlogen een belangrijke rol, met op de achtergrond de duidelijke overtuiging dat de wereld een onverbeterlijke komedie is waarin de naar geluk, liefde en zin zoekende mens veelal een nar is. Van de bescheiden Vanderschaeghe blijven me ten slotte nog bij: de inzet waarmee hij zich levenslang achter tal van initiatieven en projecten heeft geschaard, de stem en de intonatie waarmee hij, ook zijn eigen sterke poëzie, kon voorlezen én de eruditie en belezenheid waarmee hij het grootste deel van zijn leven een gedreven en taalvaardig lesgever is geweest: allereerst (als leraar Nederlands, Engels én Duits), van september 1954 tot augustus 1995, in het instituut Hemelsdaele in Brugge, vervolgens en tegelijkertijd (als leraar Nederlands en esthetica) in de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten eveneens in Brugge (van 11 september 1959 tot 15 september 1983) en daarna, van 1990 - tot twee jaar voor zijn verstilde en te vroege dood - in de Schrijfacademie van v.z.w. Moritoen. Toen zijn hart hem dáár in de steek liet, trok hij zich ontgoocheld, maar berustend terug in zijn witte, lommerrijke huis in de Pelderijnstraat in Sint-Kruis. Van de redactieraad van het tijdschrift Vlaanderen maakte Paul Vanderschaeghe van 1964 af deel uit. En zo is het gebleven tot eind 1990. Vooral in de jaren 60 en 70 verschenen van zijn vruchtbare, vindingrijke hand vele gedichten en teksten (vaak in voorpublicatie) in dit blad. Luc Decorte | |
In memoriam Roger Verkarre (1930-2001)
Foto: Rika Delafontaine
Literator en oud-redactielid Vlaanderen Ik was nog adolescent en barok groen toen ik voor het eerst ergens in de prille jaren '70 de kamer van Roger Verkarre betrad. Een haag van grote planten scheidde zijn bureau van een zithoek; verder: boeken en rook. Hij | |
[pagina 318]
| |
gaf me toen een gedachtenisprentje van Stijn Streuvels - ter Lo gegaan in handschrift. In het regentaat belandde ik bij hem in klas. Meine Herren, rauchen Sie ruhig eine Zigarette, wenn sie überhaupt Krebs bekommen wollen. We kankerden en rookten veel in die dagen. Hij liet ons vaak voorlezen, luisterde naar muziek en ritme van diverse intonaties. Schreeuwen en schelden deed hij het ene moment, daarna was hij weer gevoelig en zo goed als bloot. Als een vitale zenmeester doceerde hij eerder systeemloos (een inspecteur was aan hem niet besteed); hij sprong van de hak op de tak, maar vaak was er iets in zijn woorden en handelen dat je raakte, een brok die beklijfde. Je moest voor of tegen hem zijn, het was alles of niets, een middenweg leidde bij hem alleen naar Rome, was stilstand. Was ein Häkchen werden will, muß sich beiseite krümmen. De kracht van het cursieve, de stamper van stafrijm, het verdriet van de vrijbuiter,... hij droeg het hart nogal op de tong. Hij zweeg en uitte zich daarna weer weelderig (zie ook zijn vanaf 1990 talrijke bevlogen bijdragen in het tijdschrift ‘Ambrozijn’). Een beetje toch als die visvriend Paul Snoek: kleurrijk, lief en glad, maar ook voorzien van wat stekels naar boven en buiten toe. Hij liet zich kooien in zijn klas waarin hij zong en tierelierde en deed zo de tralies krommen met perspectief op experiment, ruimte en vrijheid. Leerde vogels en hun geslacht. Die Amsel, die Elster, die Schwalbe. (Een zwak voor het zwakke geslacht?) We moesten die gevederde vrienden zelfs tekenen. Hoe stuntelde ik toen in schoon mijn school! De tijd verstreek. De tijd verstrijkt. De ons uit- en aftellende, fataal ratelende rikketik van Conscience en Gezelle. ‘Je hebt de vod nu in handen’ zei hij me ter gelegenheid van de diploma-uitreiking. Ik studeerde verder: muziek, maar hield de taal aan het lijntje. We werden met de jaren meer dan goede vrienden. Zijn nog intacte ogen vielen op een menigte teksten van me. Hij streepte aan, kalkte de marge vol, uitroeptekende en bevraagde. Nog tal van vellen ruiken naar hem. Regels van rook. Een geur vol geheim. Bladen vol gekrast en bespat met sympathieke koffie- of wijnvlekken. Gedurende jaren hielden we bij mij thuis nachtsessies met veel sigaretten, kopjes, glazen. Enkele gedichten (o, katholieke kerk!) ontstonden naar aanleiding van die bezoeken. Voor onze kinderen had hij een reeks van dertig haiku's op het getouw gezet. We kregen ansichtkaarten vol vijf-zeven-vijf's. Nee, het is niet normaal dat man-alleen moeten zijn. Tegen celibaat keek hij wrang aan. Begreep hij bij al dat op-de-tanden-moeten-bijten de paradox van meer door minder? Zijn gedicht ter zake heeft het over vinken: die worden blind gemaakt om beter te kunnen zingen. Een rondje voor de eunuch. Toen kwam hij niet meer langs. Zijn zicht deed het niet meer en het wagentje (son Daf dans le temps, c'était la voiture des poètes) knalde (perte totale?) zijn leven uit. De dingen werden kleiner, net als bij Rilke, één van zijn lievelingsdichters. Af en toe lees ik wat in het postuum teruggekregen boek vol brieven van Luise Rinser aan Karl Rahner. Ik streep aan. Mijn krassen mengen zich met de zijne. Zoals Rika, de vrouw die hem de laatste maanden verzorgde, vaak zijn laatste bundel* openslaat om te weten wat hij haar wil zeggen, kies ik voor een Rilkedeeltje en tref aan: Meine gute Mutter, / seid stolz: Ich trage die Fahne, / seid ohne Sorge: Ich trage die Fahne,... Wees niet bevreesd, wij zullen de vlaggendrager, de man in de reus, de (school)kippetjes en de vissen die je bij leven zo trouw elke voormiddag voerde, blijven eren. Heb het ginds, terug bij moeder en met misschien Gezelle en Snoek en Van Wilderode in de buurt, maar gezellig. (We hebben je lief: we dragen de vlag.) Dirk Blockeel
Het is wel kil hier in het midden is te verkrijgen bij Rogers zus, Dina tel. (051- 30 44 64) | |
Wij huldigen Ward Lernout 70Ward Lernout is in mei dit jaar 70 geworden en had bij die gelegenheid een tentoonstelling van recente doeken en tekeningen in Galeries Beukenhof in Kluisbergen. Tekeningen toont hij niet zo vaak. Het is betekenisvol dat hij er omzeggens uitsluitend nieuwe doeken toonde waarin meer dan vroeger - of dan toch op een andere manier - de menselijke gestalte op de voorgrond treedt. Dat gaat gepaard met een bewust peilen naar wat in de mensen omgaat en wat hun onderlinge relaties zijn. Het illustreert ook zijn dynamisme en zijn enthousiaste creativiteit. Hij werd in 1931 in Geluwe geboren en ging zich in Tervuren vestigen na een verblijf in Afrika (1954-1960). Aan het Afrikaanse avontuur heeft hij ondermeer een door hem geïllustreerde dichtbundel gewijd waarin, zoals in zijn beeldend werk, zijn belangstelling blijkt voor de mens en zijn omgeving, voor het landschap van de natuur en dat van de geest. Hij is een fijne en bijwijlen uitbundige colorist die de kleur als beeldtaal waardeert en haar hoofdzakelijk insluit in een gedachte, in een geestelijk benaderen en evoceren van de dingen, dat wil zeggen: natuur, landschap, diepte, mensen die met die natuur zijn verbonden en daarnaast de anderen die musiceren of elkaar liefhebben. In sommige van zijn werken straalt de bewogen visie van een Brusselmans als de plotse opflakkering van een rustig voortschrijden in het vertellen van het geziene, het beleefde, het ingebeelde en verbeelde. Terwijl velen die als neo- of post-expressionist zijn gestart, later zonder enig probleem in de geo-abstractie of iets soortgelijks zijn beland, heeft Ward Lernout steeds enige verwantschap met een soepel en kleurig weergeven van een realiteit gehanteerd, met wat wij geneigd zijn als expressionisme te omschrijven. Daar blijft het echter bij, want zijn beeldtaal is zijn exclusief bezit geworden, zoals ook zijn geestelijke benadering van mens en natuur, van landschap en hartstocht, van sereniteit en vervoering. Ward Lernout is een discrete en enthousiaste getuige van zijn tijd in die zin dat hij mensen en dingen weergeeft, zoals ze aan zijn blik en zijn emoties verschijnen. Meer aan zijn mijmeren omtrent de structuur van wat de mens omringt, aan het uitbouwen van een suggestieve beeldtaal en aan de symboliek en de innerlijke samenhang van zijn kleurgebruik eigenlijk dan aan de realiteit die hij al lang met zijn persoonlijke visie heeft omgevormd, gesublimeerd. Zijn beeldtaal is een rijk en beheerst middel geworden om droom en werkelijkheid uit te beelden en ook de ontroering die groeit uit het langdurige bekijken en interpreteren van wat men liefheeft, waardeert, bewondert, wil bewaren. Ward Lernout bekijkt en bewondert, lang niet alleen met zijn ogen maar ook en vooral met het ritme van zijn hart en de trance van zijn geest. Daarom is zijn koloriet zo rijk en zo verrassend, zo reëel en irreëel terzelfder tijd. Hugo Brutin | |
Wim van Petegem 70De zeventigste verjaardag van de graficus en beeldhouwer Wim van Petegem uit Diest kon onmogelijk onopgemerkt voorbijgaan. Hoewel die ouderdom hem fysiek soms parten speelt (om die reden bleef een viering uitgesteld), is hij als kunstenaar nog steeds bijzonder creatief en zijn werkkracht is gewoon niet af te remmen. Hij blijft trouwens de ‘typische | |
[pagina 319]
| |
zwartwit kunstenaar’, een echte specialist van de (uiterst) fijne linoleumsnede. Dat kwam nogmaals tot uiting in een grote overzichtstentoonstelling in de maand juni, in de abdij van Averbode, maar in werkelijkheid is het vrijwel ondoenbaar in weinig regels de artistieke waarde van zijn grafisch werk te bespreken. Dat steekt, hoe dan ook, vol engagement en menselijkheid, het wil niet bepaald moraliserend zijn, maar achter het ‘getekende verhaal’, waarin Wim van Petegem zeer vaak de ziel van de gekwelde en getormenteerde mens blootlegt, liggen ook nog altijd de (hogere) levenswaarden verborgen. Deze kunstenaar is uitdrukkelijk te oordelen, de uitbeelder van goed en kwaad, van verzoening en aanvaarding, van wanhoop en verdriet, van verwachting, verwondering en weemoed. Het is een zoeken naar de innerlijkheid van de mens achter zijn maskers, de kunstenaar blijft graven naar de kern van de dingen. Daartoe maakt hij gebruik van volkse figuren en onbekende taferelen, motieven of personages uit de bijbel. Zijn werk is dikwijls ascetisch en het ontbreekt zelden aan een zekere symboliek. Wim van Petegem was gedurende vele jaren de gewaardeerde ‘huisillustrator’ in tijdschriften als 't Prieeltje en Creare, maar ook ontelbare verenigingen, o.a. Apollo (Diest en Harderwijk), ook het C.V.K.V. deden - nooit tevergeefs - een beroep op zijn medewerking. Dat heeft vele honderden lino's opgeleverd. Bovendien illustreerde hij talrijke dichtbundels. De jongste jaren was Wim van Petegem opnieuw zeer bedrijvig als beeldhouwer, het leverde beelden op van Nicolaas Cleynaerts (Grote Markt, Diest), Sint-Jan Berchmans (Diest Kagevinne) en ‘Tielebuys’, een nog niet onthulde beeldengroep met een dorpsidioot en een begijntje, die eveneens het straatbeeld in Diest zal versieren. Naar aan leiding van zijn zeventigste verjaardag en uit waardering voor zijn gewaardeerd werk werd aan Wim van Petegem een bundel ‘kleine ode aan...’ aangeboden, met werk van acht dichters uit het Hageland, de Kempen en Nederland. Wij wensen Wim nog vele creatieve jaren toe. Willy Copmans
In het nr. 286 werd onder het artikel over Jac Leduc, op blz. 189, niet aangeduid dat Luc. Clerinx de auteur is. Met excuus. | |
Abdij Zevenkerken: vijftig jaar verbond en tijdschriftDe viering n.a.v. het 50-jarig bestaan van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ en het CVKV is een succes geworden. Het decor was - net als vijftig jaar geleden - de gastvrije Abdij van Zevenkerken. Ruim 250 genodigden waren aanwezig en spraken met waardering over het vlotte verloop van de namiddag. Tijdens de academische zitting namen vier sprekers
Een aandachtig luisterend publiek tijdens de academische zitting.
Eerste rij (v.l.n.r.): Godfried Kardinaal Danneels, Paul Breyne, goeverneur van West-Vlaanderen, Werner Vens, erevoorzitter CVKV, mevr. W. Vens; tweede rij (v.l.n.r.): Norbert D'hulst, secretaris-generaal van het Davidsfonds, heer en mevrouw Fernand Bonneure, Luc Martens, volksvertegenwoordiger... [Foto: Adiel Van Daele] het woord: Jean Luc Meulemeester, voorzitter van het CVKV (welkomstwoord en huldiging van verdienstelijke personen), Godfried kardinaal Danneels (feestrede), Patrick Lateur, hoofdredacteur (presentatie van het jubileumnummer) en Paul Breyne, gouverneur van West-Vlaanderen (heilwens). De zitting werd prachtig opgeluisterd door ‘De Camer van Musiecke’ uit Brugge. Drie van de (nog levende) stichtende leden werden in de bloemetjes gezet: Fernand Bonneure, Anto Brys en Luc Verbeke. Naast de (aanwezige) eredekens en de leden van het Dagelijks Bestuur werden ook Robert Declerck en Adiel Van Daele gehuldigd omwille van hun 25 jaar inzet voor het verbond en tijdschrift, respectievelijk als redactiesecretaris en penningmeester. Na de academische zitting werd iedereen verwacht in de receptie, aangeboden door de Provincie West-Vlaanderen en het CVKV. Tussendoor kon men in de pandgang van de abdij twee tentoonstellingen bekijken. Door KADOC (Leuven) werd aan de hand van documenten het reilen en zeilen van verbond en tijdschrift gedurende de voorbije halve eeuw in beeld gebracht. Anderzijds kon men de foto's, waarmee Rony Heirman vijftig Vlaamse kunstenaars heeft vereeuwigd, bewonderen. Deze foto's werden ook gebruikt in het jubileumnummer ‘Project Rony Heirman’. Om 18 uur ging abt Paul Standaert voor in eucharistieviering in de abdijkerk, waarna het feestmaal volgde. Deze boeiende namiddag werd muzikaal afgesloten met een hoogstaand concert - i.s.m. Musica Flandrica - gebracht door het ensemble Gospodi dat Russisch Orthodoxe liederen vertolkte. | |
Drie stemmen Jean Luc Meulemeester, voorzitter CVKV‘De woorden uit onze naam - Christelijk Vlaams Kunstenaars Verbond - die hier zo'n vijftig jaar geleden ongetwijfeld na vele uren van discussie en dus met grote nauwgezetheid werden gekozen, hebben tegenwoordig een beladen inhoud. Het is vandaag, in het kader van politieke en godsdienstig-maatschappelijke tendensen, niet meer evident om zich in dit land christen én Vlaams te noemen. De diepere betekenis, de uiteindelijke inhoud ervan is weliswaar dezelfde gebleven, maar de termen, de woorden, worden anders begrepen, anders ingekleurd, anders voorgesteld. Ze worden tegenwoordig dikwijls verkeerd gebruikt, kregen een andere klank. Er rust een taboe op. Moeten we daarom, zoals heel wat instellingen, banken, verenigingen en politieke partijen, wijken voor de algehele hedendaagse tendens en onze naam en logo wijzigen zonder de inhoud ervan te veranderen? Of met andere woorden heeft | |
[pagina 320]
| |
onze vereniging met de doelstelling van zo'n vijftig jaar geleden nog bestaanszin?... Hebben hedendaagse kunstenaars, die vooral individueel en op een eigen manier bezig zijn, geen behoefte meer aan zo'n groepering? Betekent dit misschien dat onze werking en ons tijdschrift overbodig worden? Bestaat er in deze virtuele computerwereld met hoog technologische toestanden misschien geen interesse meer voor een cultureel op papier gedrukt tijdschrift? In hoeverre kan in deze multiculturele samenleving zo'n verbond nog religieus inspirerend werken? Kunnen we vandaag vanuit onze doelstellingen een uitvalshoek creëren en kunstenaars er rond samenbrengen? Hebben jonge mensen misschien minder behoefte om zich blijvend te binden aan eeuwenoude waarden die destijds hoog in het vaandel werden gedragen? Zullen de politiek-maatschappelijke gebeurtenissen van de laatste weken ook geen duidelijke invloed nalaten op de culturele wereld?...’ | |
Godfried Kardinaal Danneels‘Er was een tijd dat religie en kunst, God, de Kerk en de schoonheid in één adem werden vermeld. Zo dicht lagen ze bij elkaar. De Kerk was gedurende eeuwen de eerste biotoop en de mecenas van de schoonheid en een eerste promotor van de beschaving. Kunstenaars van alle slag werkten in kerkverband. En in elk kunstwerk, of bijna, stak een impliciete verwijzing naar God.... In de Renaissance zijn God en de wereld van de kunstenaar uiteengeklapt. Kunst verwees niet meer natuurnoodzakelijk naar God, maar naar de mens en vaak louter naar de mens. De kunst werd geheel gereïntegreerd in het universum van de mens. Altijd had de kunst trouwens wel over de mens gesproken, maar nu was het over de mens alleen. De Schepper was van naam en statuut veranderd. Hij woonde voortaan op aarde. Later dreven God en mens nog meer uiteen op het terrein van de kunst. Kunst en schoonheid waren helemaal niet meer een
‘De Camer van Musiecke’ uit Brugge luistert de academische zitting op
[Foto: Adiel Van Daele] geprivilegieerde weg om God te bereiken. Er was - naar het woord van paus Paulus VI - een diepe kloof ontstaan tussen de Kerk en de kunst, tussen Kerk en cultuur. Hij noemde het zelfs ooit de catastrofe van de eeuw. Was schoonheid nog wel een weg naar God, zij het dan daarom nog niet een sluitend Godsbewijs? In elk geval nergens werd deze weg in kerkelijke kringen en zelfs daarbuiten druk begaan. Er was zelfs een sluimerend conflict tussen Kerk
Godfried Kardinaal Danneels spreekt de feestrede uit. [Foto: Adiel Van Daele]
en kunstenaars. En dit niet alleen omdat het mecenaat van de Kerk al lang niet meer mogelijk was; er was meer: er heerste een bijna congenitaal wantrouwen. Er is de laatste tijd wel weer toenadering gegroeid tussen deze tweelingbroeders Ezau en Jakob. En dat van beide kanten. Ze vechten ook al lang niet meer om het eerstgeboorterecht. Het is de bedoeling bescheiden aan te tonen dat God, de mens en de kunst eigenlijk tot dezelfde familie behoren: ze vormen een existentieel “cluster”. Schoonheid is, blijft en wordt voor onze tijdgenoten meer en meer een weg naar God en - van de Kerk uit gezien - een steeds beter begaanbare en onmisbare weg tot evangelisering. Al is dit laatste niet de eerste bedoeling van de kunst. Maar het blijft waar: God en de schoonheid horen bij elkaar. Maar het moet gezegd dat de schoonheid als weg naar God in het hedendaagse denken en pastoraal bezig zijn van de Kerk zeer onderontwikkeld blijft.’ | |
Paul Breyne‘Ook vandaag beleven we opnieuw een tijd van grote onzekerheid en verwarring, met aan de ene kant een steeds vrijere, lossere en permissieve Westerse samenleving, die soms tekenen van grote intellectuele moeheid en culturele oververzadiging, zelfs vervlakking en verval vertoont, en aan de andere kant het opdoemend gevaar van onverdraagzaamheid, sektarisme en zelfs fundamentalisme. Dit moet ons tot nadenken stemmen, bewust en waakzaam maken, maar mag niet leiden tot pessimisme of zelfs negativisme. Dat is juist de uitdaging van de tijd waarin we leven. En onze opdracht is het om zowel de doemdenkende interpretators van Nostradamus als de verwarde meelopers van de Bin Ladens een krachtig en bezield halt toe te roepen. Want juist ook vandaag en wellicht meer dan ooit, zijn de idealen van de toenmalige stichters van het C.V.K.V, belangrijke en waardevolle signalen en wegwijzers naar een betere, zinvollere en wellicht ook gelukkiger samenleving én toekomst. Ook al is het C.V.K.V. een totaal onafhankelijke en zelfs breedgeschakeerde, pluralistische organisatie, toch ligt in zijn benaming zelf, een groot deel van ons Westers christelijk en humanitair denken en handelen vervat, en bij uitbreiding dus ook van ons eigen provinciaal kunst- en cultuurbeleid: christelijk in zijn ruimste betekenis, want gegrondvest op de aloude, fundamentele, echte “waarden” van onze westerse, christelijke beschaving, meer dan tweeduizend jaar oud, want teruggaand op joodse en christelijke, Griekse en Latijnse culturen en levensbeschouwingen. Meer dan ooit zijn deze christelijke, humane waarden in deze onzekere tijden een houvast en een leidraad voor een hoopvolle toekomst...’
De volledige tekst van de toespraak ‘God, de mens en de schoonheid’ van Godfried Kardinaal Danneels kan aangevraagd worden bij Adiel Van Daele, Lindenlaan 18 8700 Tielt. De volledige tekst kan men eveneens lezen op de website van ons tijdschrift http://www.cvkv-vlaanderen.be. Hij kan ook van op onze webstek gedownload en afgeprint worden in pdf-formaat.
Robert Declerck |
|