| |
| |
| |
De bibliotheek van het kasteel van Loppem
Cécile Kruyfhooft
Baron Jean van Caloen (1884-1972) plande omstreeks 1940 de oprichting van een brandvrij gebouw om zijn omvangrijke collecties schilderijen, beeldhouwwerken, boeken, prenten, tekeningen, archieven, enz., afkomstig uit het huis op de Dijver en het kasteel, in een nieuw onderkomen samen te brengen. De bibliotheek werd uiteindelijk in 1953 in gebruik genomen en verrees los van het kasteel, op de plaats waar voorheen de hondenhokken stonden. Jean van Caloen was een vooraanstaand genealoog. In 1959 publiceerde hij zijn levenswerk Histoire généalogique de la Maison de Calonne et van Caloen en Tournaisis et au Comté de Flandre, suivant le manuscrit du Baron Jean van Caloen. Het is dus niet verwonderlijk dat een groot aantal genealogische werken en wapenboeken in de bibliotheek gehuisvest zijn, samen met een uitgebreid familiearchief en allerhande documenten met betrekking tot het kasteel en de bewoners ervan.
De vroegste werken zijn de verluchte handschriften. Jean van Caloen kon er destijds een twaalftal verzamelen waaronder een West-Vlaams gebedenboek uit 1428, een Latijns brevier met kalender uit 1540 en twee Latijnse getijdenboeken van ca. 1480-1500, alle in de Zuidelijke Nederlanden vervaardigd. Een bijzonder handschrift is een artificieel samengestelde codex die uit twaalf bladen bestaat. Elk blad is verlucht met een rijk gehistoriseerde initiaal en is in de randen uitvoerig met versieringen verlevendigd.
| |
Oude drukken
In Loppem zijn ongeveer 45 incunabelen ondergebracht. Eén van de mooiste is ongetwijfeld het Liber Chronicarum van Hartmann Schedel, in 1493 door Anton Koberger
Geborduurd boekbandje uit de achttiende eeuw met het wapen van de Prins van Kaunitz, Kasteel van Loppem
[Foto: Oswald Pauwels]
gedrukt en uitgegeven in Neurenberg. William Caxton die enkele jaren als handelaar en drukker in Brugge bedrijvig was, mag hier evenmin onvermeld blijven. In 1476 richtte hij in Westminster een drukkerij op, de eerste in Engeland. Zijn drukken zijn zo schaars dat zij nu zelfs per blad worden verhandeld. Baron Roland van Caloen, zoon van Jean en huidig voorzitter van de Stichting Jean van Caloen, kon zo een zeldzaamheid in een Brussels antiquariaat verwerven, een blad uit Ranulph Higdens Polychronicon, in 1482 in Westminster gedrukt. Ook van Colard Mansion, de eerste drukker in Brugge, is er een blad in de collectie; het komt uit Ovidius' Metamorphoses van 1484. 16de en 17de-eeuwse boeken van de drukkers-uitgevers Plantin-Moretus, Petit, Estienne, Badius Ascensius, Aldus, Giunta en Elsevier zijn eveneens aanwezig. De prominente rol die de Officina Plantiniana heeft gespeeld bij het bekendmaken en verspreiden van het cartografisch oeuvre van Gerard Mercator (1512-1594) en Abraham Ortelius (1527-1598) staat buiten kijf. Mercator wordt omwille van zijn wetenschappelijke ernst als de grondlegger van de moderne cartografie beschouwd terwijl Ortelius, die meer een pientere zakenman dan een grote geleerde was, de verdienste toekomt als eerste de ‘atlas’ te hebben ontworpen, namelijk een verzameling van kaarten die op gelijk formaat en in een logische volgorde werden gebundeld. In 1570 verscheen zijn Theatrum orbis terrarum, die meteen een enorm succes kende. Tussen 1570 en 1612 werden hiervan liefst 41 edities in zeven verschillende talen uitgegeven. De kostbare atlas in Loppem is een Latijnse editie die in 1592 bij de Officina Plantiniana is gedrukt. Hij telt 108 oud gekleurde kaarten en eindigt met het Parergon, een bundeling van 26 geografische kaarten van de Oudheid.
Een aantal boeken wordt gerangschikt onder de benaming ‘Blijde Intreden en Plechtige Uitvaarten’. Het zijn prachtboeken met grote uitslaande platen die de intrede tonen van Kardinaal Infant Ferdinand in Antwerpen
| |
| |
Michelangelo Buonarroti (1475-1564), De steniging van St.-Stefanus, 254 × 358 mm, Kasteel van Loppem
[Foto: Oswald Pauwels]
in 1635, de rouwplechtigheid voor Keizer Karel in Brussel in 1558 en in dezelfde stad de uitvaart van Aartshertog Albrecht in 1622.
Emblemataboeken zijn bundels die reeksen zinnebeeldige prenten bevatten, voorzien van een motto en moraliserende, meestal berijmde toelichtingen die ontleend werden aan de klassieke mythologie, de oude geschiedenis, de fabel, de bijbel enz. In de 17de eeuw zijn het in onze gewesten vooral de Antwerpse en Brusselse jezuïeten geweest die zich op dit genre hebben toegelegd. In Loppem bevinden zich een veertigtal emblemataboeken waaronder de bundel Emblemata van Horatius, in 1607 in Antwerpen bij H. Verdussen gedrukt. De 103 door Otto Venius vervaardigde tekeningen werden door talentvolle kunstenaars gegraveerd. Deze bundel wordt tot de sierlijkste gerekend, die ooit in de Nederlanden zijn ontstaan.
Roland van Caloen heeft zich jarenlang toegelegd op het verzamelen van Franse 18de-eeuwse geïllustreerde boeken alsook eerste drukken van vooral moderne auteurs, waaronder Guillaume Apollinaire, Maurice Maeterlinck, André Gide en James Joyce. Van deze laatste auteur verscheen in 1922 in Parijs de eerste druk van de roman Ulysses, een moderne interpretatie van de Odyssea. Het boek beschrijft de lotgevallen van Leopold Bloom gedurende een enkele dag in Dublin. In een geniaal taalgebruik verweeft Joyce elementen uit de bijbel, de talmoed, de kabbala en de zonnemythen wat het werk bijzonder esoterisch maakt. In de wereldliteratuur gaat het misschien wel door voor het meest ongelezen boek. Roland van Caloen kon enkele jaren geleden op een Belgische boekenveiling de hand leggen op de zeldzame eerste druk in een oplage van 1.000 exemplaren.
| |
Prenten
In de bibliotheek zijn duizenden prenten aanwezig waaronder vrij veel Vlaamse en Hollandse uit de 16de en de 17de eeuw. Enkele exemplaren naar Pieter Bruegel de Oude, waaronder zijn grandioze Alpenlandschappen en de amusante Zeven Hoofdzonden zijn in het kasteel permanent tentoongesteld. In de bibliotheek wordt nog een prent naar Pieter Bruegel bewaard, namelijk de hoogst zeldzame ‘eerste staat’ van De Dood van de Heilige Maagd. Verder is er een hele kast gevuld met oude portretgrafiek.
De luchtige frivoliteit van de Franse 18de eeuw die beheerst wordt door François Boucher en Antoine Watteau, leende zich uitstekend voor vertaling in reproductieprenten, in een combinatie van ets, gravure en aquatint. Van deze fraaie kleurenprenten zijn er heel wat in de bibliotheek evenals van de zogenaamde ‘opticaprenten’ die in de tweede helft van de 18de eeuw ongemeen populair waren. Dit zijn felgekleurde perspectivische platen die met een opticaspiegel moesten bekeken worden om een ruimtelijk effect te krijgen. Artistiek zijn ze niet zo interessant maar ze hebben een buitengewone charme. In Loppem zijn er honderden, veelal stads- en parkgezichten uit alle landen van Europa.
| |
Autografen
In de autografenverzameling berust een belangrijk contract uit 1642 tussen de kunstschilder Jacob van Oost de Oude (1603-1671) en zijn leerling Boudewijn Bedet; zo een document geeft een goed idee van de 17de-eeuwse atelierpraktijken in Vlaanderen. James Ensor gaat in een vlammende protestbrief van ca. 1920 heftig tekeer
| |
| |
tegen de afgraving van de duinen: Protestons! D'Ostende à Blankenberghe la virginité des dunes est menacée... In zijn verontwaardiging was hij eigenlijk een ecologist avant la lettre. Zijn brief is jammer genoeg nog steeds pijnlijk actueel.
Roland van Caloen kon uit de nalatenschap van Maurice Maeterlinck vier handgeschreven toneelwerken verwerven waaronder Osanna uit 1912 en La Nuit des Enfants, in 1941 geschreven in New York. In 1986 kocht hij op een Belgische boekenveiling een bijzonder handschrift van de jezuïet Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955), getiteld Comment je crois. Het beslaat 28 pagina's en is in 1934 geschreven in China waar Teilhard vanaf 1923 geologisch en paleontologisch onderzoek verrichtte dat hem definitief op weg zette naar zijn studie over de oorsprong van de Mens en van de Geest.
Een tweede jezuïet brengt ons van het Verre Oosten naar de ‘Far West’. Pieter Jan De Smet (Dendermonde 1801 - St. Louis, Missouri 1873), bijgenaamd de Grote Zwartrok, speelde een aanzienlijke rol in het behoud van de vrede onder de indianenstammen van Noord-Amerika en trad meermaals op als hun bemiddelaar bij de regering in Washington. In hun midden deed hij uiteraard aan missioneringswerk, maar hij was zich al vroeg bewust van hun precaire levensomstandigheden en dit resulteerde vanaf 1843 in talrijke publicaties en onderzoeken naar hun gewoonten, tradities, religie, taal, enz. De soms zeer kleurrijke namen van de stammen met wie hij in contact kwam zijn het vermelden waard: de Potawatomi, Flathead, Nez Percés, Pend d'Oreilles, Gros Ventres, Blackfoot, Coeur d'Alêne, Crow, Kalispel en Sioux. Hij stak maar liefst 19 maal de Oceaan over, bezocht pausen, koningen en presidenten om de zaak van de indianen te bepleiten, deed haast alle Europese landen aan en ging er op bedeltocht bij de weldoeners van het ogenblik. Het is dus niet verwonderlijk dat hij bij het echtpaar Charles van Caloen (1815-1896) - Savina de Gourcy (1825-1912), de bouwers van het kasteel van Loppem, zou aankloppen. Hij liet van zijn bezoek aldaar een niet gedateerd schrijven na in het Livre des hôtes de Lophem, waarin hij het kruisteken en langue des Indiens des Monts Rocheux neerpende. In Savina's Livre de ménage et dépenses 1847-1869 staat op 12 april 1869 ingeschreven: aumône pour mission d'Amérique (père De Smet)... 100 F, een voor die tijd genereuze schenking. Pater De Smet had een jaar voordien met zijn legendarische gezag en overredingskracht één van zijn belangrijkste vredesoffensieven tot een
goed einde gebracht. In juli 1868 namelijk kon hij de Hunkpapa-Sioux, onder leiding van de charismatische Sitting Bull, overhalen tot een vredesverdrag dat door alle naburige stamhoofden werd ondertekend.
| |
Boekbanden
Een boek wordt niet alleen om zijn opmerkelijke inhoud of zeldzaamheid verzameld, een kostbaar of bijzonder omhulsel maakt het tot een uniek object. De bij de vervaardiging aangewende bindtechnieken en versiering kunnen bovendien inzicht verschaffen in de datering en de origine van het boek, of bijdragen tot de identificatie van de binder en de opdrachtgever. Roland van Caloen heeft zich onder meer toegelegd op het verzamelen van boekbanden, voornamelijk uit de 19de en 20ste eeuw, van Franse binders als J. Thouvenin, R. Simier, V. Champs en J. Canape, en van Belgische binders als J. Weckesser, L. Claessens, Ch. De Samblanx, P.C. en J. Schavye. In 1989 kocht hij in een Brussels antiquariaat een collectie van 144 Belgische boekbanden; de beschrijvende catalogus, door een deskundige opgemaakt, bevat een overzicht in vogelvlucht van de stijlontwikkeling van de boekband in België van 1500 tot 1900. Uit deze verzameling worden hierna enkele bijzondere exemplaren even belicht.
Uit Brugge zijn twee blindgestempelde 16de-eeuwse registerbanden afkomstig, de ene met tekst in grote Romeinse kapitalen, de andere van Pauwel van Vardebeke (werkzaam 1521-1555), met een paneelstempel voorstellend Johannes de Doper in dierenhuiden gehuld die vijf vóór hem gezeten toehoorders onderricht. Een twaalftal 16de-eeuwse paneelstempelbanden, alle in blinddruk, komen uit Antwerpen, Leuven, Mechelen en Gent. Tot de Gentse behoort een band van Pieter de Keysere met op beide platten De Stedemaagd van Gent, zittend in een beloken tuin. Twee andere blindgestempelde kalfsleren banden zijn misschien in Antwerpen vervaardigd; de ene heeft een Fortunapaneel, de andere een paneel met Isabella van Portugal, uiterst zeldzaam. Voorts zijn er heel wat wapenbanden die toebehoord hebben aan illustere vorsten en abdijen. Twee prachtige laat-17de-eeuwse banden zijn vermoedelijk in Brussel ontstaan; op beide platten, goudgestempeld, een geometrisch patroon met in de aldus gevormde compartimenten bloemmotieven. De sneden zijn verguld en met bloemmotieven geciseleerd. Zes almanakken uit de 18de eeuw zijn in geborduurde bandjes gestoken, uitgevoerd in zijde, met goud- of zilverdraad en met pareltjes en pailletten versierd. De marokijnbanden uit de vroege 19de eeuw hebben vaak een goudgestempeld kader in neoclassicistische stijl. Een Gentse band, toegeschreven aan Jacques-François Burio is uit kersrood marokijn gemaakt en heeft op beide platten een kader van zes rolstempels rond een middenveld waarop een geometrisch patroon, alles goudgestempeld. Charles Ondereet, eveneens uit Gent, heeft een neogotische band op zijn naam staan: een kathedraalpatroon uitgevoerd in gesculpteerd ebbenhout met op het voorplat Godfried van Bouillon in een gotische nis, op het achterplat het wapen van de negen provincies. Van de zeer vakbekwame binder Pierre
Corneille Schavye (1796-1872) zijn er twee banden in chagrijn met respectievelijk een geometrisch patroon en een wapen, alles goudgestempeld. Vermeldenswaard ten slotte zijn twee banden met op beide platten een vlechtwerkpatroon dat duidelijk schatplichtig is aan de Franse Renaissance. Ze kunnen toegeschreven worden aan Louis Hagué, tussen 1870 en 1890 in Brussel als boekbandrestaurateur gevestigd. Hij had zich bekwaamd in het vervaardigen van kopieën van 16de-eeuwse banden die als authentiek doorgingen.
| |
Tekeningen
De bibliotheek huisvest tevens een belangrijke verzameling van ca. 800 oude tekeningen die dateren van de 16de tot de late 19de eeuw. Ze zijn door Jean van Caloen bijeengebracht op zijn talrijke zoektochten in binnen- en buitenland in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Van de Vlaming Johannes Stradanus (1523-1605) zijn maar liefst zes tekeningen aanwezig. Hij is in Brugge geboren (als Jan van der Straet), maar trekt naar Florence waar hij jarenlang zal werken voor Vasari (1511-1574). Hij wordt door Cosimo I de Medici als kartonontwerper aangesteld voor zijn pas opgerichte Arazzeria medicea of wandtapijtenateliers. Stradanus is ons vooral bijgebleven als een vooraanstaand tekenaar. Honderden van zijn tekeningen werden in Antwerpen, waar omstreeks 1580 een aantal roemruchte graveursfamilies zoals de Wierixen, Galles en Collaerts bedrijvig was, in prentvorm uitgegeven. Hij legde zich vooral toe op het vervaardigen van series en de zes tekeningen in Loppem maken deel uit van twee verschillende reeksen. Vier bladen behoren tot een serie met De Passie van Christus en twee tot
| |
| |
een Planetenserie en zijn uiteindelijk niet in prentvorm uitgegeven maar er bestaan wel varianten van. Ze zijn uitgevoerd in de karakteristieke tekentechniek van Stradanus: pentekeningen met zware arceringen in bruin, soms met wit gehoogd en met belangrijke correcties die aangebracht zijn op opgeplakte stukjes papier. Frans Floris (1519/20-1570) en de Meester van de Egmont Albums, een nog niet geïdentificeerde 16e-eeuwse kunstenaar, zijn ieder met een recto/verso getekend blad vertegenwoordigd. De tekening van Ambroise Dubois (ca. 1543-1614) die De Dood van Lucretia voorstelt wordt hier voor het eerst gepubliceerd. Ambrosius Bosschaert is in Antwerpen geboren maar emigreerde al vroeg naar Frankrijk waar hij verder als Ambroise Dubois door het leven ging en tot Peintre de la Reine werd aangesteld. Hij was vooral werkzaam in Fontainebleau. Er zijn slechts een vijftiental tekeningen van deze maniërist tot ons gekomen en het blad in Loppem toont voldoende kwaliteiten om er een aparte studie aan te wijden. De opvallende overeenkomsten in stijl en techniek met de tekeningen De Opschik van Psyche (New York, Pierpont Morgan Library), Studie van een vrouwenhoofd (Museum Stockholm) en Theagenes en Chariclea (Musée du Louvre) hebben tot de identificatie van de kunstenaar geleid.
De 17de-eeuwse landschapschilders Lucas van Uden, Lodewijk de Vadder en Lucas Achtschellinck inspireerden zich op het gevarieerde landschap van het Zoniënwoud. Van de dertien tekeningen van Zuid-Nederlandse beeldhouwers, ontstaan tussen 1650 en 1750, konden er zes op naam worden gebracht. Ze horen thuis in de groep van vooral Antwerpse sculpteurs uit de laatbarok die een grote werkkracht en virtuositeit aan de dag legden in de uitvoering van hun soms gigantische opdrachten.
Voorts zijn een groot aantal losbladige tekeningen en enkele volledig bewaarde schetsboeken van Noord-Nederlandse en Belgische kunstenaars aanwezig. De Belgische school van de 19de eeuw is met tientallen bladen van landschaps-, dieren- en historieschilders vertegenwoordigd. Jean van Caloen moet zeker een voorliefde gehad hebben voor schetsboeken van kunstenaars. Van Joseph Van Severdonck (1818-1905) verzamelde hij zes albums met oorlogstaferelen en klederdrachten. Henri Leys (1815-1869) vulde een tekenboek met allerhande schetsen van historische figuren en zijn leermeester Ferdinand De Braekeleer (1792-1883) liet een merkwaardig Liber veritatis na. Hierin legde hij in potloodschetsen zijn verkochte schilderijen en tekeningen vast met opgave van de titels van de werken, de prijs en de naam van de koper. Verder zijn er nog twee schetsboeken van de Antwerpse havenschilder Eugène Van Mieghem (1875-1930) en kon Roland van Caloen de atelierrestanten verwerven van de Belgische symbolist William Degouve de Nuncques (1867-1935).
Tot de Franse school horen twee tekeningen van Nicolas Poussin (1594-1665) en een charmant Portret van een meisje met kanten muts van François Boucher (1703-1770). De Engelse beeldhouwer en edelsmid Sir Alfred Gilbert (1854-1934) is vertegenwoordigd met tientallen tekeningen die afkomstig zijn uit zijn atelier in Brugge. Die zijn samengebundeld in een indrukwekkend boek dat bekend staat als The van Caloen Album. Dante Gabriel Rossetti (1828-1882) laat een blad na met Desdemona, voorbereidend aan het schilderij Desdemona's Death-Song, dat verloren is gegaan.
De kostbaarste tekeningen zijn echter de Italiaanse. Een zeer fraai blad van Cristoforo Roncalli (1552-1626) is in rood krijt getekend en stelt een naakte jongeling voor die een urne draagt. Van de Genuees Domenico Piola (1627-1703) zijn er twee tekeningen en Giovanni Francesco Barbieri, bijgenaamd // Guercino (1591-1666), onderscheidt zich met een zeldzame vroege tekening, ontstaan rond 1615-17, met enkele bedelende figuren die in wervelende pennentrekken zijn weergegeven.
| |
Michelangelo
Het bijzonderste werk in de bibliotheek is ongetwijfeld de tekening van Michelangelo Buonarroti (1475-1564), de enigste trouwens in een Belgische collectie. Ze stelt De Steniging van Sint-Stefanus voor en is uitgevoerd in twee densiteiten van zwart krijt over doordruksporen van graveerstift. Het blad wordt het eerst vermeld in 1741, in de verkoopscatalogus van de collectie Pierre Crozat waarin de Michelangelo's in kavels zijn gegroepeerd, vaak zonder omschrijving. Van de zes bladen van nr. 11 is er maar één nader beschreven als Une première pensée pour un Martyre de St. Etienne. Na Crozat kwam de tekening terecht bij de graveur Hecquet en vervolgens in de verzameling J.D. Lempereur die in 1773 werd verkocht. Sindsdien is men het spoor bijster en hoe dit blad ten slotte in Loppem is terechtgekomen, blijft onbekend. Vermoedelijk heeft Jean van Caloen het verworven in de jaren 1920-1930 en aangezien de studie van de oude tekeningen toen slechts sporadisch werd beoefend, heeft hij waarschijnlijk nooit geweten dat hij een Michelangelo bezat.
In De Steniging vallen een aantal kenmerken op die ook aangetroffen worden in Michelangelo's schilderijen en presentatietekeningen. In zijn composities namelijk past hij een zachte dieptewerking toe waarbij de vormen vooraan scherp benadrukt worden, terwijl die op de achtergrond worden vervaagd. Zulk een onderscheid in aandacht wendt hij ook aan in de behandeling van de figuren onderling, binnen eenzelfde vlak. In dit blad komt dit duidelijk tot uiting. Sint-Stefanus is krachtig gemodelleerd terwijl de aan hem ondergeschikte folteraars eerder vaag en losjes zijn weergegeven. Een overeenkomstige behandeling van de figuren vindt men terug in drie andere Michelangelo-tekeningen die in Los Angeles, Venetië en Oxford worden bewaard en alle zijn ontstaan rond 1530. Die datering lijkt ook steun te vinden in de tekening (rood krijt) van een mannenhoofd op het verso van het blad. Die tekening werd toegeschreven aan Antonio Mini, een weinig bekende Florentijnse leerling van Michelangelo, en is stilistisch te situeren rond 1525-26. Er is geen opdracht aan Michelangelo bekend voor een schilderij, een beeldhouwwerk of een wandtapijt met de voorstelling van een Steniging van Sint-Stefanus. Een dergelijke zorgzaam uitgevoerde compositieschets met grote figuren is een zeldzaamheid in zijn oeuvre.
Aangezien Michelangelo zijn geschilderde taferelen uitwerkte als waren ze gesculpteerd in haut-reliëf, is het moeilijk om uit te maken of deze tekening bedoeld was voor een beeldhouwwerk dan wel voor een schilderij. Ook een eventueel verband met de geplande decoratie van de voorgevel van de San Lorenzokerk in Florence ligt niet voor de hand. De vraag naar de oorspronkelijke bestemming van deze bijzondere tekening blijft voorlopig onbeantwoord.
|
|