| |
| |
| |
Een bibliotheek in dienst van Ruusbroec en zijn Genootschap te Antwerpen
Frans Hendrickx
De Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap is gegroeid samen met het plan van zijn stichters, waarbij pater Stracke het initiatief nam, om de geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden te bestuderen. Toen hij in 1903-1904 het doctoraat in de Germaanse Filologie te Leuven behaalde met een proefschrift over de Middelnederlandse levens van Christina van Sint-Truiden en Lutgardis van Tongeren, werd hij door zijn promotor Lodewijk Scharpé († 1935) aangemoedigd in zijn voornemen om een Bibliotheca Ascetica Patrum Societatis Jesu Provinciae Flandrensis op te richten. Deze centrale bibliotheek van de orde zou het nodige bronnen- en studiemateriaal leveren voor het onderzoek van de spiritualiteit der Sociëteit van Jezus in de Nederlanden vanaf de Contrareformatie tot de 18de eeuw. Want de Bibliographie de la Compagnie de Jésus, in twaalf banden samengesteld achtereenvolgens door Augustin en Aloïs De Backer († resp. 1873 en 1883) en Carlos Sommervogel († 1902) diende te worden aangevuld en verbeterd wat de Zuid- en Noord-Nederlandse jezuïetenauteurs betrof.
Doch ten gevolge van de vaststelling dat in de handboeken Nederlandse literatuurgeschiedenis de ascetische en mystieke geschriften een onvoldoende belangstelling en vaak een kleinerende behandeling kregen, en in het licht van de ontvoogding van Arm Vlaanderen - Strackes opmerkelijke rede uitgesproken voor de Katholieke Vlaamsche Wacht in Borgerhout op 13 november 1913 - groeide het oorspronkelijke plan, dat nooit werd verwezenlijkt, geleidelijk aan uit tot een meer globale navorsing van de Nederlandse spiritualiteitsgeschiedenis,
Miniatuur voorstellende de H. Cecilia met hoofddeksel, grauwe duif (of valk), palmtak en klokje (Zuid-Nederlands), in. Getijdenboek naar de vertaling van Geert Grote (Zwolle, Sint Agnietenberg (?), ca. 1450. - Antwerpen, Ruusbroecgenootschap, hs. Neerl. 1, fo Iv
[Foto: Antwerpen, Ruusbroecgenootschap]
Gehistorteerde goudbladinitiaal met blauwgroene pauw op tegelvloer, in. Getijdenboek naar de vertaling van Geert Grote (Zwolle, Sint-Agnietenberg (?), ca. 1450). - Antwerpen, Ruusbroecgenootschap, hs. Neerl. 1, fo 2r [Foto: Antwerpen, Ruusbroecgenootschap]
waarvan het uitgangspunt naar de Middeleeuwen werd verlegd.
Drie jezuïeten - allen germanisten afgestudeerd aan de Leuvense Alma Mater - Desiderius A. Stracke († 1970), Jozef Van Mierlo († 1958) en Leonce Reypens († 1972), werden de stichtende geleerden van een nieuwe werkgemeenschap. Stracke verdiepte zich in de studie van de kerstening der Lage Landen en van de levens der Merovingische heiligen; Van Mierlo en Reypens bestudeerden respectievelijk Hadewijch en Ruusbroec. Op aanwijzing van de Gentse mediëvist Willem de Vreese († 1938) ondernam dit driemanschap vergezeld van hun confrater Jozef-Jan Nieuwenhuyzen († 1958), die later naar de norbertijnen van Postel is overgegaan, in 1913 een verkenningstocht in bibliotheken van de toenmalige Oostenrijks-Hongaarse monarchie op zoek naar Middelnederlandse mystieke teksten in handschriften en incunabelen. Het daaropvolgende jaar publiceerde Stracke de resultaten van hun onderzoeksreis in de Verslagen en
| |
| |
Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde (Gent, 1914, p. 750-788). De voor de studie van de Nederlandse vroomheid onmisbare devotieboekjes en werkinstrumenten, meer dan 20.000 stuks, werden aanvankelijk in Leuven bijeengebracht. In dit verband getuigt de Nijmeegse karmeliet en hoogleraar Titus Brandsma († 1942), een van de eerste Nederlandse medewerkers, in 1935 over de rusteloze ijver van Stracke om allerlei devotionalia (vooral prentjes) uit het godsdienstige volksverleden te verzamelen: ‘Mochten er onder de vroegere bezitters misschien enkelen zijn, die achteraf spijt hebben gehad, dat zij een mooi oud boekje aan den in dubbelen zin meeslepende Pater Stracke hebben meegegeven, ze behoeven er geen spijt van te hebben, zij konden het niemand beter geven en het was bij hem beter dan waar het eerst was.’
De noodzaak van een bibliotheekgebouw en van een systematische aanpak van het wetenschappelijk onderzoek noopten de pioniers in 1924-1925 te verhuizen naar Antwerpen, waar zij zich vestigden in een afzonderlijke vleugel van het Onze-Lieve-Vrouwecollege. Intussen kwam een vierde jezuïet, de classicus Jan-Baptist Poukens († 1962), die oorspronkelijk bij de bollandisten in Brussel werkzaam was, maar er blijkbaar niet kon aarden wegens zijn Vlaamsgezindheid, zich bij het drietal voegen. De omstandigheden waren nu gunstig om over te gaan tot de feitelijke stichting van het Genootschap. Het werd welbewust geheten naar de grote Brabantse mystieke schrijver Jan van Ruusbroec, die de belichaming is van de zuiverste en hoogste contemplatie in de vroomheidsgeschiedenis van de Lage Landen. Ruusbroec, uit het Brusselse herkomstig, leefde van 1293 tot 1381. Na kapelaan te zijn geweest in de Sint-Goedelekerk te Brussel, stichtte hij samen met twee priesters van Sint-Goedele, onder wie zijn oom, de proosdij van Groendendaal bij Hoeilaart in het Zoniënwoud. Hij was er de eerste prior en stond bekend om zijn goedheid; men noemde hem trouwens de ‘goede prior’. In 1909 werd hij door paus Pius X zalig verklaard en in de Vlaamse bisdommen wordt hij op 2 december, zijn sterfdag, als Joannes de Wonderbare gevierd.
In 1926 hield Stracke tijdens de slotvergadering van de Vlaamsche Wetenschappelijke Congressen in Gent een lezing Over Nederlandsche letterkunde en mystiek (Antwerpen, 1926), waarin hij als in een programmaverklaring uiteenzette wat hij bedoelde met de ‘Geschiedenis der Nederlandsche vroomheid’. Het daaropvolgende jaar, in 1927, stichtten hij en zijn confraters het driemaandelijkse tijdschrift Ons Geestelijk Erf. Hiermee vulden zij een leemte aan in de Nederlandse geestelijke literatuurgeschiedenis en kwamen zij tegemoet aan een stijgende interesse voor spiritualiteit, die trouwens in de voorgaande jaren in West-Europa merkbaar was door het ontstaan van een reeks nieuwe wetenschappelijke tijdschriften op dat gebied: La vie spirituelle (1919) en de Revue d'ascétique et de mystique (1920) in Frankrijk; La vida sobrenatural (1921) en Manresa (1925) in Spanje; Zeitschrift für Aszese und Mystik (1926) in Duitsland. De ondertitel ‘Tijdschrift voor de studie van de Nederlandse vroomheid van de bekering af tot circa 1750’ verklaarde duidelijk het doel dat werd beoogd: de historische studie van de spiritualiteit, zowel in haar literaire als volkse uitingen, in het Nederlandse taal- en cultuurgebied met inbegrip van Noord-Frankrijk en het Rijnland, vanaf de 6de eeuw tot het einde van het Ancien Régime, toen onder de invloed van het 18de-eeuwse rationalisme het vrome leven onmiskenbaar een geestelijke achteruitgang vertoonde. Het lag geenszins in de bedoeling ‘de theorie van het inwendig leven theologisch steviger te grondvesten en psychologisch juister te beschrijven en te verklaren’, een analyse die meer in de lijn lag van het enkele jaren vroeger in 1921 opgerichte tijdschrift
Ons Geestelijk Leven. Het woordje ‘vroomheid’ in de ondertitel verdient enige verklaring. Stracke, vrijmoedig als hij was, verdedigde deze term tegenover de opmerkingen van katholieken uit het Noorden, die aan dit woord een zekere protestantse bijsmaak vonden, maar volgens hem moesten zij het woord maar weer tot het hunne maken, want het zegt wat het zeggen moet: het woord is namelijk toepasselijk én op de ascese én op de mystiek.
Van meet af aan werd er naar samenwerking met Nederland gestreefd. Het moest een gemeenschappelijk tijdschrift worden voor de hele Nederlanden... en in dit opzicht speelde het Genootschap een pioniersrol, lang voor er sprake was van een culturele integratie. Zo werd op initiatief van Titus Brandsma gestart met de vulgariserende reeks Bloemen van Ons Geestelijk Erf (1929-1932, N.S. 1949-1973): die bestond erin de Middelnederlandse geestelijke literatuur in de oorspronkelijke tekst uit te geven en te voorzien van een juxtavertaling in modern Nederlands tot stichting van het brede gecultiveerde en devote publiek; deze reeks werd voortgezet onder de benaming Ruusbroec hertaald, toen pater Lodewijk Moereels († 1986), die van 1945 tot 1973 preses van het Ruusbroecgenootschap is geweest, in een eenmansonderneming uitsluitend de geschriften van Ruusbroec, uitgaande van de Lannoo-uitgave (zie hieronder), op deze wijze tussen 1976 en 1983 voor het grote publiek toegankelijk maakte. Het was ook aan Brandsma te danken dat er in 1930 en 1931 in Nijmegen en in 1934 in Heeswijk (Abdij Berne) onder ruime belangstelling van Noord en Zuid ‘Congressen van Redactie en Medewerkers van Ons Geestelijk Erf’ werden georganiseerd. Meer recentelijk hield het Ruusbroecgenootschap twee congressen in Antwerpen in 1989 en 1993, met respectievelijk een driedaags symposion over Vrouwen en mystiek in de Nederlanden, 12de-16de eeuw (ed. Th. Mertens, Antwerpen, 1994) en met een studiedag over ‘Siet de brudegom comt’. Facetten van die ‘Die geestelike brulocht’ van Jan van Ruusbroec (ed. Th. Mertens, Kampen, 1995) bij de zevenhonderdste verjaring van Ruusbroecs geboorte.
Hoogtepunten in de aanvangstijd van het Ruusbroecgenootschap waren zeker de herdenking van de vijfhonderdvijftigste verjaring van Ruusbroecs dood in 1931 met de publicatie van de feestbundel Jan van Ruusbroec: Leven, werken, alsook met de oprichting van de wetenschappelijke reeks Studiën en Tekstuitgaven van Ons Geestelijk Erf. In die reeks verschenen tot op heden 25 delen. Deel 20 zal, eenmaal voltooid, de prestigieuze editie van Ruusbroecs verzameld werk in tien banden bevatten, die hiermee op definitieve wijze de nieuwe ‘kritische’ uitgave zal bezorgen van zijn geschriften. Die werden reeds in 1932-1934 (4 dln., Mechelen, Het Kompas & Amsterdam, De Spieghel) en opnieuw - maar ditmaal met een verbeterde opmaak en met nieuwe inzichten in de authenticiteit van enkele teksten - in 1944-1948 (4 dln., Tielt, Lannoo) uitgegeven, doch slechts met een voorlopige graad van volledigheid. Van voornoemde definitieve editie, waarin de Middelnederlandse tekst vergezeld is van een moderne Engelse vertaling en van de Latijnse vertaling uit 1552 door de Keulse kartuizer Laurentius Surius († 1578), verschenen tot dusver zeven delen bij Lannoo in Tielt aanvankelijk in sa- | |
| |
menwerking met Brill in Leiden (dln. 1-2, 1981) en vervolgens met Brepols in Turnhout (dln. 3 e.v., 1988-). Bij laatstgenoemde uitgever wordt Ruusbroecs gezamenlijk oeuvre bovendien mee opgenomen in de gerenommeerde reeks Corpus Christianorum. Continuatio Mediaevalis.
Wegens het steeds maar aangroeiend aantal boeken was het Ruusbroecgenootschap verplicht naar een ruimer verblijf te zoeken. In 1931 moesten de Ruusbroecleden uit het Onze-Lieve-Vrouwecollege verhuizen - er was hier een nijpend tekort aan klaslokalen - naar een belendend herenhuis aan de Rubenslei 15 om er de bibliotheek in onder te brengen. Die telde in 1933 17.000 banden (De Standaard dd. 15 april 1933). In 1937-1938 verhuisden zij opnieuw en vestigden zij zich in een 18de-eeuws oud herenhuis uit de tijd van vóór de Franse Revolutie, gelegen aan de Prinsstraat 17, dicht bij de Sint-Ignatius-Handelshogeschool. De aangekochte woning werd Ruusbroec-Huis genoemd. In dat jaar, meer bepaald op 27 april 1937, het feest van de Nederlandse jezuïetenheilige Petrus Canisius († 1597) - eigenaardig genoeg was de kans groot dat het in 1925 opgerichte Genootschap ook Petrus Canisiusgenootschap had kunnen heten -, werd het Ruusbroecgenootschap, dat reeds vroeger door de provinciale oversten was goedgekeurd, eindelijk kerkrechtelijk bevestigd door de generale overste Wlodimir Ledóchowski († 1942) in Rome. Deze officiële bevestiging en goedkeuring is trouwens niet zonder slag of stoot gegaan: een persoonlijk bezoek van Stracke aan Pater Generaal in november 1936, om deze te overtuigen van het internationaal belang van de Nederlandse vroomheidsgeschiedenis en van het feit dat de studie hiervan het wetenschappelijk werk van de bollandisten niet in de weg zou staan, was nodig om de erkenning er door te krijgen.
Ook intern was niet alles naar wens. De geestdrift van de beginjaren was enigszins geluwd. De vraag rees of het Genootschap niet ergens anders diende te worden ondergebracht; er werd gedacht aan een eventuele verhuizing naar Nijmegen. De oprichting van nieuwe ordetijdschriften, die zich ook met historich onderzoek inlieten, onttrok aan het Genootschap sommige medewerkers. De financiële moeilijkheden van het tijdschrift, dat uiteraard een beperkt afzetgebied had, wogen zwaar. De Tweede Wereldoorlog bemoeilijkten de contacten tussen Noord en Zuid. Maar met de komst, in 1945, van Strackes opvolger, pater Moereels, die over een groot organisatorisch talent beschikte, kwam er weer stuwkracht in de onderneming. Onder zijn voorzitterschap, dat hij 28 jaar zou uitoefenen, bood zich een hele generatie nieuwe vorsers aan: in 1946 de Nederlander Bernard Spaapen († 1977), in 1947 Albert Ampe (tot 1997), in 1955 Jozef Andriessen en van 1956 tot 1958 Albert Deblaere († 1994). Het verblijf van laatstgenoemde was wel kortstondig, maar invloedrijk op de volgende generatie onderzoekers die aantrad, toen eind 1973 het Ruusbroecgenootschap, met behoud van zijn eigenheid, als Centrum voor Spiritualiteit in het Departement Filosofie en Religieuze Wetenschappen van de Universitaire Faculteiten Sintignatius Antwerpen (Ufsia) werd geïntegreerd. Op dat ogenblik had pater Moereels de universitaire leeftijdsgrens overschreden en verhuisde hij naar het jezuïetenhuis in Heverlee (Leuven) om er zich ongestoord aan een oude droom, het hertalen van Ruusbroecs werken, te wijden (zie hierboven). De fakkel werd overgedragen: in 1974 aan Jos Alaerts (tot 1989) en Paul Mommaers, en in 1978 aan Paul Verdeyen. In 1985 kregen de jezuïeten het gezelschap van de Nijmeegse neerlandicus Thom Mertens die pater Andriessen in het Ruusbroecgnootschap opvolgde, terwijl
pater Alaerts in 1989, die binnen de orde andere opdrachten kreeg, aan zijn confrater Guido de Baere de zware taak overdroeg om de kritische editie van het vezamelde werk van Jan van Ruusbroec tot een goed einde te brengen (G. de Baere, De editie van Ruusbroecs Opera Omnia in wording. Bij het verschijnen van ‘Vanden xii beghinen’, Ons geestelijk erf, 74, 2000, p. 255-263). In de nabije toekomst worden twee nieuwe vorsers verwacht in opvolging van de jezuïeten Verdeyen en Mommaers die respectievelijk in 2000 en 2001 tot het emeritaat werden toegelaten. Zij zullen functioneren in de nieuwe structuur van de Vakgroep Religieuze Wetenschappen (sedert het academiejaar 1998-1999) met verbrede horizonten in het spiritualiteitsonderzoek, waarbinnen evenwel de eigen wetenschapsbeoefening van het Ruusbroecgenootschap, zoals het werd uitgestippeld door zijn stichters, gewaarborgd blijft.
Een eigenlijk bibliotheekgebouw ontbrak tot hiertoe nog aan de nieuwe vestigingsplaats van het Genootschap. De boeken stapelden zich overal in het Ruubroec-Huis op, het brandgevaar was niet denkbeeldig en de tairijker wordende bezoekers vonden niet eens een rustige plaats om ongestoord te werken. Bij de eerste jubileumviering in 1950 was de bibliotheek 40.000 banden rijk. Dankzij de financiële steun uit de nalatenschap van de Antwerpse
Miniatuur voorstellende de H. Clara met stralenkrans, kromstaf en monstrans op zwartewitte tegelvloer, in: Gebedenboek (Vlaanderen, ca. 1425).
- Antwerpen, Ruusbroecgenootschap, hs. Neerl. 11, fo 3vo
[Foto Antwerpen, Ruusbroecgenootschap]
industrieel Lieven Gevaert († 1935) kon een aanpalend pand, een oude koffiebranderij, in 1952 worden aangekocht en in 1953-1954 worden omgebouwd tot een modern relatief brandveilig boekenmagazijn waar op dat ogenblik 50.000 banden een onderkomen vonden. Een fraaie voor bezoekers beter toegankelijke leeszaal zorgde ervoor dat het wetenschappelijk onderzoek in comfortabeler omstandigheden kon gebeuren. Die materiële vernieuwing bewees haar deugdelijkheid, toen een aantal jaren later bij de oprichting van de Ufsia in 1965 de bibliotheek steeds meer diensten ging bieden aan de studenten, in het bijzonder een tijdlang als seminariebibliotheek fungeerde voor de studenten in de geschiedenis.
Misschien kan hier terloops nog wat cijfermateriaal worden medegedeeld in verband met de omvang van het boekenbezit: in 1961 telde het catalogusmeubel in het geheel 90.000 steekkaarten waarop het bezit van 51.000 banden, exclusief de tijdschriften, stond beschreven; in 1970, drie jaar vóór de integratie van het Ruusbroecgenootschap in de Ufsia, bevatte de bibliotheek, die evenwel het eigendom bleef van de jezuïeten der Loyola-Vereniging, 60.000 banden; in 1981, het
| |
| |
Ingekleurde kopergravure met randversiering voorstellende S. Andreas. Perkament; 195 × 159 mm; signatuur: An. Mar. [Bunel], prentenverkoopster, Antwerpen, 2 de kwart 18de eeuw. - Antwerpen, Ruusbroecgenootschap, Prenten, inv. nr 44.
[Foto Antwerpen, Ruusbroecgenootschap]
jaar waarin het zesde eeuwfeest van Ruusbroecs overlijden werd gevierd - met onder meer enkele wetenschappelijke manifestaties zoals een internationaal congres in het Instituut voor Middeleeuwse Studies te Leuven en een groots opgezette tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel -, was dat aantal reeds opgelopen tot 90.000 banden.
Dertig jaar na de oprichting van het eerste boekenmagazijn was dit niet alleen opnieuw aan verruiming toe, maar moest ook de verouderde infrastructuur van de leeszaal, van de bijzondere bibliotheekafdelingen en van de personeelskamers worden aangepast. De plaatselijke jezuïetencommuniteit van Loyola besloot de oude bibliotheek af te breken en op de vrijgekomen oppervlakte nieuwe bibliotheek- en personeelsruimten op te trekken. Aan het oude, vier verdiepingen tellende boekenmagazijn werd een evengroot magazijn hoeksgewijs aangebouwd. Er kwam een nieuwe spatieuze leeszaal en er werden ruime werk- en administratiekamers voorzien. De nieuwbouw werd opgericht tussen 1985-1988. Dit betekent dat de hele bibliotheek in nauwelijks drie jaar tweemaal is verhuisd. Tijdens de werkzaamheden werden de boeken en andere documenten van de Ruusbroecbibliotheek, op uitnoding van wijlen pater Jo Van Brabant († 2001), de gastvrije hoofdbibliothecaris van de Ufsia (1966-1986), ondergebracht in de magazijnen van de oude centrale bibliotheek.
De Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap heeft een heel apart karakter. In deze bibliotheek worden immers niet louter devotieboekjes bijeengebracht, zoals dit het geval zou zijn in een kloosterbibliotheek, namelijk tot geestelijke onderrichting van de kloosterlingen. Maar hoofddoel van de bibliotheek is het wetenschappelijk materiaal ter beschikking stellen van de vorsers, die het godsdienstig leven in het Nederlandse cultuurgebied in al zijn uitingen bestuderen. In totaal - dit zijn de moderne en oude drukken, tijdschriften en brochures- bezit de collectie ca. 120.000 banden. Welke zijn de zwaartepunten van de bibliotheek?
| |
A. Moderne boekenbezit
1. | De bio-bibliografische afdeling omvat de verschillene bekende wetenschappelijke naslagwerken op het gebied van de vroomheidsgeschiedenis en aanverwante disciplines, alsook handschriften- en archiefinventarissen, en catalogi van incunabelen en latere drukken. In deze afdeling horen ook thuis de historische bronnencollecties van de Commission royale d'histoire (België), van de Monumenta Germaniae Historica (Duitsland), van de Recueil des historiens des Gaules (Frankrijk); verder de patristieke verzamelingen, met name de Weense kritische uitgave van de Latijnse kerkvaders, Mignes Patrologia Graeca en Patroloigia Latina, alsook het Corpus Christianorum. Continuatio Mediaevalis uitgegeven door de benedictijnen van Steenbrugge en ten slotte de Acta Sanctorum, een door de bollandisten in Brussel verzorgde kritische uitgave van heiligenlevens. |
2. | De afdeling van de monografieën betreft de moderne drukken na 1800 en is hoofdzakelijk als volgt ingedeeld: algemene geschiedeniswerken, ook die met betrekking tot de Nederlanden als kennis van de achtergrond waartegen de religieuze uitingen zich hebben afgespeeld; kerk- en kloostergeschiedenissen, in het bijzonder betreffende de Nederlanden (met een goede vertegenwoordiging van protestantica, jansenistica en humanistica); werken over de geschiedenis van de ascese en mystiek en over de verschillende auteurs of stromingen die daarin een bijzondere plaats hebben; heiligenlevens; werken over kerkelijke kunst, belangrijk voor de studie van de religieuze iconografie; studies over religieuze volkskunde in verband met bedevaarten en bijzondere devoties, gebruiken en toestanden uit het dagelijkse leven; studies over plaatselijke geschiedenis die van belang zijn om de volksvroomheid te leren kennen; studies over Nederlandse literatuurgeschiedenis, die uiteraard in deze sectie een bijzonder onderdeel vormt bij het onderzoek van de Nederlandse vroomheid; werken over historische theologie als kader waarin ascese en mystiek zich hebben ontwikkeld. |
3. | De afdeling van de tijdschriften bevat voornamelijk bibliografische, historische, kerkhistorische en monastieke periodieken uit de ons omringende taalgebieden. Tot dusver telt de bibliotheek 764 geregistreerde tijdschrifttitels, waarvan een 250-tal lopend zijn. |
4. | De afdeling van de brochures telt talloze overdrukken (8 à 10.000), hoofdzakelijk van artikelen uit tijdschriften, waarop de bibliotheek niet geabonneerd is. |
| |
B. Oude boekenbezit
Bij de vermelding van het cijfermateriaal dient men ermee rekening te houden dat het oorspronkelijke bezit van deze afdeling in 1998 werd aangevuld met documenten die, naar aanleiding van de verkoop van de bibliotheek van het Onze-Lieve-Vrouwecollege der Jezuïeten in Antwerpen, aan het jezuïetenhuis Loyola, de eigenaar van de Ruusbroecbibliotheek, zijn overgedragen. Deze documenten, waarvan de inhoud bondig in verschillende lijsten voor intern gebruik is beschreven, zijn nog niet verwerkt in het bestand.
1. | De bibliotheek bezit 530 handschriften die belangrijk zijn voor de studie van het geestelijk leven, van de 12de tot de 20ste eeuw. Tot de verzameling behoren niet alleen literaire manuscripten, maar ook archivalia, want alles wat met de hand werd geschreven, valt er onder
|
| |
| |
| dezelfde noemer ‘handschriften’. Per eeuw is de bezetting de volgende (de getallen zijn meestal approximatief): uit 12de eeuw is een fragment herkomstig; 8 handschriften dateren van de 14de eeuw; tot de 15de eeuw behoren 25 handschriften; 55 handschriften zijn van de 16de eeuw; uit de 17de eeuw zijn 65 handschriften voorhanden; de rest is afkomstig uit de 18de-20ste eeuw. Per taal tellen we, behoudens enkele Duitsen Engelstalige, een 40-tal Franstalige, een 100-tal Latijnse en ongeveer 350 Nederlandstalige manuscripten, waarvan De Middelnederlandse handschriften... Eerste deel, door F. Hendrickx, in: Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor Dr. Jan Deschamps..., onder redactie van E. Cockx-Indestege en F. Hendrickx, dl. 1, Antwerpen, p. 63-103, werden bestudeerd. Soms is men verwonderd dat het Ruusbroecgenootschap geen enkel Ruusbroechandschrift bezit. Het antwoord is eenvoudig: daarvoor is het te laat opgericht. In 1925 waren alle bekende Ruusbroechandschriften reeds in het bezit van de vele rijks-, universiteits-, stads-, abdij- of seminariebibliotheken van ons Europese werelddeel. Het Ruusbroecgenootschap bezit evenwel twee fragmenten van Ruusbroechandschriften: een fragment uit Van den geesteliken tabernakel gedateerd in de tweede helft van de 14de eeuw (hierover H. Kienhorst, in: F. Hendrickx (ed.), Pampiere wereld. Litteraria Neerlandica uit het bezit van de Universiteit Antwerpen, Leuven, 1994, p. 34-36) en een fragment uit de Spieghel der eeuwigher salicheit behorend tot een onbekend verzamelhandschrift met Ruusbroecteksten uit de tweede helft van de 15de eeuw (G. de Baere, Een Mechels Ruusbroecfragment naar het Antwerpse Ruusbroecgenootschap, Handelingen van de Koninklijke Kring voor oudheidkunde, letteren en kunst van Mechelen, 102, 1998, nr.
1, p. 59-63; H. Kienhorst en M. Kors, Fragment van een onbekend Ruusbroec-verzamelhandschrift, Ons geestelijk erf, 72, 1998, p. 164-172). |
2. | De verzameling oude drukken bevat de ascetische en mystieke literatuur van de Nederlanden geproduceerd tussen 1500 en 1800, te weten geestelijke traktaten geschreven door een zeer uiteenlopende waaier van ordegeestelijken (overwegend in het Nederlands of in het Latijn); devotieboeken (vooral mariale); preken, in het bijzonder van seculiere geestelijken; bijbel- en patristieke literatuur; moraliserende werken voor leken; controversen; heiligenlevens en martyrologia; geschiedenissen van broederschappen, bedevaarten en miraculeuze beelden; religieuze emblemata en toneelliteratuur, enz. Deze afdeling telt ongeveer 30.000 banden, waarvan 92 incunabelen (beschreven in Polain) en 176 post-incunabelen (beschreven in Nijhoff-Kronenberg). De drukken verschenen tussen 1541 en 1600 zijn opgenomen in Belgica Typographica. Wat de 17de-eeuwse Nederlandstalige typografische productie in onze gewesten betreft, loopt momenteel het project Short Title Catalogue Vlaanderen (= stcv), waarin het grootste deel - maar nog lang niet alles - van de collectie uit de Ruusbroecbibliotheek op digitale wijze recentelijk is verwerkt. Ook vanuit andere invalshoeken dan de chronologische werd deze afdeling ontsloten, bijvoorbeeld onlangs door Peter M. Daly en John Manning, A survey of the emblematic holdings in the Library of the Ruusbroecgenootschap, Antwerpen, Ons geestelijk erf, 70, 1996, p. 269-288. |
3. | Aansluitend bij de voornoemde secties bezit de bibliotheek ruim 800 microfilms, waarvan er 542 zijn geregistreerd. Zij bevatten voornamelijk geestelijke traktaten uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Hieronder bevinden zich ca. 200 microfilms van handschriften met Ruusbroecteksten. |
| |
C. Prenten
Ook deze afdeling heeft haar ontstaan te danken aan pater Stracke, die bij gelegenheid van zijn talrijke lezingen voor de afdelingen van het Davidsfonds in alle hoeken van Vlaanderen naar ‘sanctjes’ (bid- en heiligenprentjes) vroeg. Ook werden verzamelingen geschonken of gekocht: in 1961 een collectie van 1000 sanctjes uit het bezit van E.H. Goffin, pastoor te Jesseren (Limburg); in 1965 een album doodsprentjes van de Antwerpse ere-advocaat Van Nuffel, van belang voor de genealogie van personen uit de regio van Hemiksem; de verzameling van de jezuïet Ferdinand Peeters († 1942), stichter van de Antwerpsche Sanctjeskring / Cercle Anversois de I'lmage (tot 1951), alhoewel hij een franskiljon was zonder enige belangstelling voor het Ruusbroecgenootschap; in 1986 de collectie van kunsthistorica Rita Hostie, lid van voornoemd gezelschap. Sedert 1985 kunnen we rekenen op de vrijwillige medewerking van de heer Filip Lemmens uit Deurne, zelf een groot verzamelaar van hoofdzakelijk te Antwerpen uitgegeven prenten, die uit onze iconografische collectie, naar schatting momenteel ca. 40.000 stuks van vóór 1850, reeds meerdere inventarissen heeft samengesteld, onder andere: Engelen, heiligen en begenadigden; Iconografie van Jan van Ruusbroec en Groenendaal; Tekeningen van Louis Beyaert-Carlier betreffende heiligen (Brugs kunstenaar, † 1952); Suffragia; Vaantjes en huiszegens; Plaatsgebonden devoties; Antwerpse devotieprenten met rijmgebeden; Antwerpse devotieprenten met zinnebeelden; Antwerpse mariale devotieprenten; Antwerpse evangelieprenten; Miniaturen; Snij-, knip- en prikwerk; Antwerpse devotieprenten met geschilderde randversieringen; Beklede devotieprenten; Bidprentjes van vóór 1800.
| |
Literatuur
J. Alaerts, Het Ruusbroecgenootschap te Antwerpen, Kultur leven, 60, 1993, p. 82-85. |
A. Ampe, Het Ruusbroecgenootschap, Kapstok, 8, 1984, nr. (= Kerk in de stad Antwerpen), p. 7-13. |
J. Andriessen, Het Ruusbroec-Genootschap, Berichten van K.U.V. - Katholieke Universitaire Vrouwenvereniging, 1957 zomer, p. 10-14. |
J. Andriessen, Het Ruusbroecgenootschap, Vlaanderen, 30, 1981, p. 189-192. |
J. Andriessen, Ruusbroecgenootschap. Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, 3, 1998, p. 2678. |
W. Audenaert, Clavis Foliorum Periodicorum Theologicorum Benelux - CFPTh, m.m.v. G. Ginneberge en H. Morlion (= strumenta Theologica. 13), Leuven, 1994, p. 275-280 (bet ‘Ons Geestelijk Erf’) |
R. Boudens, Het Ruusbroecgenootschap (= Kerk in Vlaande 69), Kerk en Leven, 1995 (29 november), nr. 48, p. 5. |
G. de Baere, Ruusbroec en het Ruusbroecgenootschap, Lew Tijdschrift van de Werkgroep voor streek- en volkskunde van Sint-Pieters-Leeuw, 13, 1994, p. 17-28. |
Christian de Borchgrave, Eerst Vlaanderen voor Christus. De pionierstijd van het Ruusbroecgenootschap. Averbode, 2001 passim. |
Gids van theologische bibliotheken in Nederland en Vlaanderen. Voorburg, 1983, p. 9-10 (betreft ‘Ruusbroecbibliotheek’). |
P. Grootens, De Bibliotheek van het Ruusbroec-Genootschap Antwerpen 1925-1950, Bibliotheekgids, 26, 1950, p. 31-3[...]. |
F. Hendrckx, The Ruusbroec-Society, Antwerp, Notes & Commentary. The Center for Contemplative Studies in the Univisity of Dallas, 1982 (Spring), nr. 4, p. 2-4. |
F. Lemmens en A.K.L. Thus, De iconografische collectie van het Ruusbroecgenootschap. Een rijke bron voor de studie van vroomheidsbeleving in de oude Nederlanden, Ons geestel[...] erf [ter perse]. |
[L. Moereels], Het Ruusbroec-Genootschap, Antwerpen, 19[...] |
L. M[oereels], Het Ruusbroec-Genootschap 1925-1950, We schappelijke tijdingen, 10, 1950, kol. 113-117. |
L. Moereels, Het Ruusbroec-Genootschap en zijn publicatie De syllabus, Maanbiad voor wetenschap en kunsten, 9, 19[...] p. 201-205. |
K. M[ortelmans], Het nieuwe gezicht van Ruusbroec. Het V[...] 10-12 december 1988. |
M. Rotsaert, Het Ruusbroecgenootschap - anno 2001, Cour[...] Ufsia-huisorgaan, 6, 2001 (6 juni), nr. 16, p. 1-2. |
Het Ruusbroec-Genootschap, Jezuieten, 19, 1961. Kerstnummer, p. 273-282. |
L. v[an] St[abroek] (= L. Moereels). Op bezoek bij het... Ruusbroec-Genootschap, Ons Volk, 30, 1947 (13 juli), nr. 28, p. 454-456. |
F. Willaeft, Van ‘Ons Geestelijk Ert’ tot aan ‘De Kapellekens baan’, Pampiere wereld. Litteraria Neerlandica uit het bezit van de Universiteit Antwerpen, ed. F. Hendrickx m.m.v. P. Couttenier en H. Meeus (= Miscellanea Neerlandica, 11), [...] ven, 1994, p. 2-15. |
Internet
http://www.ufsia.ac.be/ruusbroec/index.html
|
|