den voorheen overwegend in kasten en kisten in woonvertrekken of (handels)kantoren geplaatst. De impact van de groeiende leescultuur noopte de Zwitserse boekhandelaar Johann Georg Heinzman toen tot de controversiële uitspraak dat het Ancien Régime niet de Franse jacobijnen, maar wel door het ‘lezen’ de genadeslag werd toegebracht. In het onderzoek naar privébibliotheken en leescultuur is de verspreiding van de ideeën van de Aufklärung al vele jaren een bevoorrecht item. Die verspreiding was inderdaad indrukwekkend, hoewel het even vaak voorkwam, dat bijvoorbeeld werken van Voltaire en Erreurs de Voltaire rug aan rug dezelfde boekenplank deelden.
In onze gewesten luidde de late 18de eeuw trouwens een periode in die volop mogelijkheden bood aan de boekenverzamelaar. De opheffing van de jezuïetenorde in 1773, afschaffing van de contemplatieve kloosters in 1783 en de ontbinding van religieuze instellingen door de ‘revolutionaire’ kerkpolitiek in de Franse Tijd (1796) brachten immers in één generatie tijd de eeuwenlange erfenis van tientallen kerkelijke bibliotheken op de vrije markt.
In deze scharnierperiode ontstonden een aantal institutionele bibliotheken die een groot deel van dit historisch boekenbezit hebben samengebracht, bewaard en ontsloten. Zo kwam er in 1797/98 in elke departementshoofdplaats van de Zuidelijke Nederlanden, in 1794 bij Frankrijk ingelijfd, een Bibliothèque de l'Ecole Centrale, een goed uitgeruste schoolbibliotheek die de nieuwe onderwijsinstelling ondersteunde. Voor de opbouw van de bibliotheek werd geput uit de geconfisqueerde boeken van afgeschafte kloosters, die vanuit alle hoeken van het departement naar de hoofdplaats werden aangevoerd. Niet overal was dat een succesverhaal. In Brugge verliet de erg jonge bibliothecaris William Edwards al vlug de stad om in Parijs zijn geluk te zoeken. De bibliotheek, ondergebracht in de voormalige Duinenabdij, sloot in 1802 haar deuren en zou pas in 1819 opnieuw beschikbaar zijn, nu als stadsbibliotheek ondergebracht in de weinig toegankelijke Gotische Zaal van het stadhuis. Ook in Antwerpen - de bibliotheek werd er ingericht in het voormalige klooster van de ongeschoeide karmelieten - verliep deze episode allesbehalve rimpelloos. Leraars van de Ecole Centrale graaiden in de bibliotheekcollectie om hun achterstallige loon te recupereren. De eerste bibliothecaris na de overname door de stad, de Fransman Beauroche, bleek totaal ongeschikt voor deze functie en werd er achteraf van beschuldigd boeken te hebben verbrand. In Gent liep het vlotter met bibliothecaris Karel van Hulthem, de stuwende kracht die zelfs zijn eigen kapitaal aansprak om de bibliotheek, gehuisvest in de voormalige Baudelo-abdij, uit te bouwen.
Maar de periode 1750-1850 bood vooral aan particuliere verzamelaars nooit eerder geziene mogelijkheden om grote bibliotheken samen te brengen. Wellicht was het geen toeval dat de eerste bibliothecarissen van de nieuw opgerichte stadsbibliotheken, de opvolgers van de in 1802 opgeheven Bibliothèques des Ecoles Centrales, terzelfder tijd gigantische privé-bibliotheken bij elkaar brachten. Voorbeelden zijn de reeds eerder genoemde Karel van Hulthem in Gent, Pierre-Jacques Scourion († 1838) in Brugge, Charles Antoine de La Serna Santander († 1813) in Brussel en Jan Baptist Lauwers († 1829) in Antwerpen.
Veel van deze verzamelingen maakten indruk door hun omvang. Een scherp en onfeilbaar boekengeheugen en zelf ontwikkelde hulpmiddelen zorgden ervoor dat kamers vol opeengestapelde boeken enkel voor de buitenstaander de aanblik hadden van een ondoordringbaar labyrint. Van Van Hulthem wordt graag beweerd dat hij elk boek uit zijn collectie (64.000 volumes) had gelezen. Jan Frans van de Velde († 1823) verbleef tijdens zijn levensherfst opnieuw in zijn geboorteplaats Beveren waar hij tienduizenden boeken (30.000 titels) in verschillende huizen had ondergebracht. Toen hij een specifiek boek nodig had, zond hij zijn meid op pad en omschreef met wiskundige preciesheid de plaats van het boek: huis, kamer, kast en plank en volgorde op de plank. Jacques Goethals-Vercruysse met een bibliotheek van 4.000 titels, schreef een vaak herwerkte Méthode facile pour faire le catalogue exact d'une bibliothèque telle nombreuse et dérangée qu'elle puisse être. Hij had het over de opstelling van boeken (formaatplaatsing), de signaturen, de beschrijving op steekkaarten, de catalogi. Goethals ging uit van een standcatalogus en leidde daarvan een systematische catalogus af, geïnspireerd op de indeling van J.C. Brunet († 1867), maar verder verfijnd volgens zijn particuliere noden.
Maar dit belet niet dat deze boekenmensen in hun veelheid gericht bezig waren. Nieuw bij deze generatie is hun uitgesproken bibliofiele smaak en belangstelling voor het oude boek en de geschiedenis van de boekdrukkunst. Vooral incunabelen vormen fel begeerde verzamelobjecten. Evenzeer werden inhoudelijk consistente verzamelingen aangelegd, zoals door de eerste Vlaamse letterkundigen op zoek naar de bronnen van de Nederlandse taal en literatuur. De op Parijse leest geschoeide ‘openbare’ bibliotheken schonken geen voldoening zodat Jan Frans Willems († 1846), Prudens van Duyse († 1859), Philippe Marie Blommaert († 1871), Ferdinand Augustin Snellaert († 1872), Constant Philippe Serrure († 1872) en een aantal mindere goden eigen verzamelingen aanlegden. Tot de literaire bronnen behoorden ook Middelnederlandse handschriften, die vaak nog voor een prikje op veilingen werden verworven.
De eerder genoemde Jacques Goethals-Vercruysse († 1838), een textielondernemer uit Kortrijk, staat voor een brede groep verzamelaars die lokaal-historische collecties aanlegden. Goethals betoonde een uitgesproken belangstelling voor de geschiedenis van zijn stad en streek en voor genealogie. Vandaar dat hij werk maakte van ‘dossiers’ waarin verwante thema's werden samengebracht, naast zogenaamde Miscellanea. De bibliofiel Goethals was evenzeer historicus; hij liet een uitgebreide schriftelijke nalatenschap na.
Sommige collectiedomeinen waren zo specifiek dat verzamelaars met enkele honderden boeken zowat alles bij elkaar brachten wat er op de boekenmarkt nog bereikbaar was. Een fraai voorbeeld is de verzameling van tweehonderd boeken over vrouwengeneeskunde en in het bijzonder ‘verloskunde’, bijeengebracht door de Brugs gynaecoloog, kunstverzamelaar en bibliofiel Isaac-Joseph De Meyer († 1861).
Veel van de grote particuliere bibliotheken die op het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw werden aangelegd, kwamen nog vóór 1850 onder de hamer en lokten telkens de internationale bibliofiele wereld naar Vlaanderen. Gedrukte catalogi werden verspreid in de buurlanden, soms tot in Sint-Petersburg en Italië. De grootste veiling uit die tijd, en wellicht de belangrijkste veiling die ooit in Vlaanderen plaats vond, voltrok zich in 1833 met de bibliotheek van Jan Frans van