Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 50
(2001)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Norbert Hostyn
| ||||||||||||||||||||||||||||
KuurgebouwenTot de kuurgebouwen, gebouwen voor de gezondheid, rekenen we naast hydrotherapeutische instituten, ook preventoria, sanatoria en kinderhomes. Deze laatste ontbraken eigenaardig genoeg vrijwel geheel in Oostende: het beeld van zieken of herstellenden paste niet in het beeld van de swingende badstad die Oostende poneerde te zijn. Ook de gronden waren er te duur voor deze functies. Dus kwamen daarvoor de stadsrand (Mariakerke, Raversijde) en andere gemeenten zoals Middelkerke of Westende in het vizier, of Nieuwpoort en | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het Palais des Thermes (de gevel aan de zijde van de stad) (Prentkaart Albert)
Oostduinkerke. Uitzondering was het Sanatorium van Sint Vincentius a Paolo (Hoek Koningin Astridlaan - Sportstraat)Ga naar eind1
Het eigenlijke kuurcentrum, wat uiteindelijk het ‘Palais des Thermes’ zou worden, kende een lange, moeizame voorgeschiedenis. Een van de vroegste voorstellen kwam uit privé-hoek: van Louis Delbouille, de grote man achter de verkaveling van de domaniale gronden in Oostende. De inplantingssite die voorgesteld werden was het terrein tussen het Vissersdok en het Klein Strand. In 1876 diende hij bij de minister van Financiën een verzoek in om er een ‘Etablissement Hydrothérapique’ te kunnen bouwen. Zijn plan werd in 1881 definitief afgewezen door het ministerie. Delbouille ondernam een tweede poging, nu op eigen terreinen, een site waar voorheen een weinig succesvolle ‘Skating rink’ was aangelegd: het huizenblok Oosthellling Kursaal/Albert I Wandeling/Hertstraat/ Van Iseghemlaan met monumentaal ingangsgebouw langs de Oosthelling Kursaal. Het kuurcentrum kwam er in 1885. Het palmde een groot deel van het binnenste van het huizenblok inGa naar eind2. We gaan hier voorbij aan de ingewikkelde zakelijke perikelen en de eigendomswissels van de terreinen van Delbouille naar zijn diverse zakenpartners. Het ‘Etablissement Hydrothérapeutique’ kende blijkbaar geen al te succesvol bestaan en sloot reeds in 1911. Sporen van dit etablissement zien we nog in de nog steeds bestaande grote binnenruimte die, toegankelijk via de Van Iseghemlaan 83 (Residentie La Lorraine), nu een privé-parkeergarage is, en daarvoor Garage Peugeot was Stadsarchitect Gustave Vandamme werkte in 1908 plannen uit voor een locatie in de Hendrik Serruyslaan, tussen Sint-Sebastiaanstraat en Witte Nonnenstraat. Aanleiding was de hertekening van het Marie-Joséplein na het verdwijnen van de oude Schouwburg en de verbinding met het schitterende Postgebouw tussen Witte Nonnenstraat en Poststraat. De huizenrij tussen Sint-Sebastiaanstraat en Witte Nonnenstraat was voor de sloping van de vesten een echte uithoek van de stad en bestond uit een aantal vervallen huisjes die nu niet langer pasten in de buurt die volop aan het verfraaien was. Het plan Vandamme voorzag de bouw van een Justitiepaleis op de site van de verdwenen schouwburg. Zo zou er een opeenvolging zijn ontstaan van drie uitbundige neobarokke gebouwen in de Hendrik Serruyslaan: Justitiepaleis, Thermen, Post. Van die plannen kwam niets in huis: op het Marie-Joséplein kwam een groot woon- en winkelpand. Gustave Vandamme tekende in 1911-1912 een tweede plan voor een thermaal complex: in het Leopoldpark, in de middenas van de Leopoldlaan. Hij bedacht een sierlijk gebouw met alle nodige thermale infrastructuur, met een monumentale ingang, gebogen wandelgangen, een Wintergarten, terrassen, balkons, trappen, fonteinen, bloemperken en cascades. Beneden, aan de Serruyslaan, zou een publieke Trinkhall komen, boven een tweede, voorbehouden voor de kuurgasten. Het plan slokte bijna één derde van de oppervlakte van het stadspark op. Ook dit plan verdween in de prullenmand. Dit deel van het park bleef onaangeroerd tot in de jaren 1950 toen de autosnelwegterminus werd doorgetrokken tot aan de Leopoldlaan. Ondertussen had ook architect Antoine Dujardin nieuwe Thermen-plannen: In 1910 wierp deze zakenvennoot van Louis Debouille en ook reeds betrokkene in het Kuuroord aan de Oosthelling Kursaal, zich op als promotor van een ‘Etablissement Hydrothérapique’ te bouwen achter de Koninklijke Gaanderijen. Hij situeerde zijn project, zoals te lezen staat op een wervende affiche uit 1910, dus ongeveer op de plaats waar het latere Thermenpaleis zou verrijzen. De overheid ging op zijn voorstellen niet in. Na WO I zou Antoine Dujardin in Mariakerke architect en mede-eigenaar zijn van ‘L'Hydro’, een kuurinstelling aan de Zeedijk. In 1923-1924 werd het gebouw naar zijn plannen opgetrokken. In vergelijking met de vooroorlogse eclectische villaarchitectuur van Dujardin, oogde dit grote complex, op sommige plaatsen 6 bouwlagen hoog, moderner en soberderGa naar eind3. Toch was het geen art-decogebouw, maar getuigt van een sterk vereenvoudigd eclecticisme. Ook Vandammes derde Thermenplan, uit 1926, zocht het in de buurt van de Koninklijke Villa. Dit plan hield rekening met het volledig verdwijnen van de Koninklijke Residentie in Oostende. Koning Albert gaf immers de voorkeur aan Knokke. Ook dit ambitieus, maar qua geest verouderd plan, werd niet uitgevoerd. Het voorgaande leert ons dat Oostende anno 1930 nog steeds geen echt kuurcentrum, vergelijkbaar met dat in Spa, bezat. Wel een lange voorgeschiedenis met vele voorontwerpen, vele ideeën voor inplantingssites, een kortstondige poging.
Het eigenlijke kuurgebouw, het ‘Palais des Thermes’, werd pas gebouwd tussen 1928 en 1934. Ironie van heel de zaak is dat het Palais des Thermes - een kuurinstelling gecombineerd met een luxueus hotel en een openbaar zwembad - in gebruik werd genomen op een ogenblik dat de traditionele kuurformule voorbijgestreefd raakte, dat het profiel van het toerisme en de toerist - zeker dat van het doelpubliek van een kuuroord - in volle evolutie was. De exploitatie van het Palais des Thermes is dan ook nooit echt van de grond gekomen. Er bestonden in de jaren '70 ernstige plannen om het Thermenpaleis én de galerijen te slopen en er hoogbouw voor in de plaats te zetten. Verder dan een maquette kwam het gelukkig niet. Maar in 1980 sloten de deuren voor goed, nadat het voortbestaan kunstmatig was gerekt, tegen beter weten in. Voor het ‘Palais des Thermes’ werd een beroep gedaan op de Oostendse architect André Daniels en op het Parijse architectenbureau J. Flegenheimer - H. Bard - F. Garella. Het complex kwam deels op, | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||
deels achter de Koninklijke Gaanderijen, een concept dat destijds fel gecontesteerd werd. De Gaanderijen verloren er immers een groot deel van haar karakteristieken bij. De buitenpartijen van deze Thermae zijn neoklassiek van inspiratie en sluiten zo min of meer aan bij de esthetiek van de Koninklijke Gaanderijen van architect GiraultGa naar eind4, die er visueel echter door verpletterd worden. De interieurs echter zijn in de toen gangbare stijl van het art deco uitgevoerd. Het hotel neemt de hele zeedijkvleugel in. De verdiepingen bevatten 110 hotelkamers en de medische afdelingen van het Thermaal Instituut. Aan de stadszijde kwamen een zwembad met monumentale hall, en rondom het zwembad, op de verdiepingen, de omkleedhokjes. Twee langsgalerijen gaven toegang tot de Gaanderijen en het hotel. In de kelderverdiepingen was er een hamam (Turks badhuis) ingericht. Voor het mineraalwater ‘Ostende Thermal’ was er een bottelarij in de gaanderijen en in een van de paviljoenen van de Gaanderijen was de sierlijke ‘Trinkhall’Ga naar eind5 waar het water opborrelde uit een ter plaatse geboorde put. Op 28 juni 1933 werden de Thermae officieel in gebruik genomen. Koning Albert en Koningin Elisabeth waren aanwezig bij de inhuldiging Na het te lang uitgestelde debacle van 1979-1980 begon het hotelgedeelte, dat de meeste perspectieven bood, onmiddellijk - in 1981 reeds - aan een heropstanding, eerst o.l.v. de heer Willy Verdonck, later met de heer Marcel Van Geel. Tegenwoordig is het hotel in handen van de ADS Leisure Group van de heer Aimé Desimpel.
Zeedijkvilla's en Hotel Osborne op de hoek met de helling van de Kapucijnentraat (Prentkaart Albert)
Vele verbouwingen en functiewijzingen hebben sindsdien het oorspronkelijk uitzicht van de Thermen voorgoed gewijzigd. Zo werd het zwembad een evenementenzaal, het Turkse badhuis een dancing. | ||||||||||||||||||||||||||||
BadinstellingEnkele jaren na de ingebruikneming van het Palais des Thermes kwam ook de badinstelling onder de Oostendse Zeedijk klaar. De bouwwerkzaamheden startten in
Het Hotel Continental op de hoek met de helling van de IJzerstraat en het Hotel de l'Océan.
februari 1935. Ze werd gerealiseerd naar plannen van de architecten Bernard Christiaens, Marcel Colombie, Silvain Smis en Gustaaf Vallay. Blankenberge, Oostduinkerke en Knokke volgden. Door de badinstallaties konden de rollende badhokjes die door paarden naar zee werden getrokken eindelijk van het strand verdwijnen. Anno 2001 zijn paarden en huisdieren in principe ten strengste verboden in de badzones en dit om hygiënische redenen... Het gehele ondergrondse badcomplex was in de geest van de nieuwe zakelijkheid, zonder de uiterste gestrengheid van die stijl echter consequent te respecteren: rondingen en cirkelvormen kregen hun plaats naast strakkere bouwelementen. Aan de binnen- en buitenafwerking was veel zorg besteed. Zo kwamen er tegelbekledingen met figuratieve versieringen die verwezen naar het strandleven. De horlogetoren combineerde handig de functie van tijdwijzer met die van verluchtingskoker voor het complex. Ondergronds waren er tientallen ‘cabines’ (badhokjes) in diverse prijsklassen gaande van luxe tot derde klasse. Er waren stortbaden, voetbaden, wastafels en spoelbakken voorzien. Het licht in de ondergrondse ruimten viel binnen via lichtdoorlatende tegels die in de dijkvloer waren verwerkt. Voor de ondergrondse badinstallaties lag een voorbehouden strand, afgebakend met een omheining. De concessie van deze badinstelling was in handen van ‘Ostende-Plage’. Deze concessiehouder had ook het beheer van de strandhokjes, de verkoop van tickets om in zee te zwemmen en voor het kinderzwembad. In 1938 reeds was de bloeitijd van de badinstellingen voorbij. De internatio- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||
nale spanningen die toen reeds merkbaar waren, hadden een forse terugloop in het kusttoerisme tot gevolg. Het seizoen 1939 eindigde echt in mineur. De badinstellingen kwamen tijdens de oorlog in de Atlantikwallzone te liggen. Ongebruikt, ontoegankelijk, geplunderd en her en der vernield door bommen en brand. Na WO II werden de badinstellingen op vele plaatsen haastig verbouwd of hersteld zonder met de oorspronkelijkheid
Het Royal Palace Hotel (prentkaart)
rekening te houden. Later werden ze schaamteloos verwaarloosd en in de nazomer van 1997 gesloopt om plaats te ruimen voor een bredere wandeldijk met ondergrondse garages en een - beperkte - badinfrastructuur: eet- en drinkgelegenheden, reddingspost, toiletten, opbergruimten voor strandstoelen... Deze opende begin juli 1998. De golvende lijn die zo kenmerkend was voor de vooroorlogse structuur werd in deze van 1997-1998 hernomen. Bedoeling van die golvende lijn in het dijkprofiel was zakelijk: zo kon men méér strandstoelen plaatsen én verhuren aan zonnekloppers die de dijk boven het strand verkozen. | ||||||||||||||||||||||||||||
LogiesDe logementinfrastructuur voor de kuurgasten bestond op de eerste plaats uit hotels. Die waren doorgaans ingericht op langere verblijven zoals het toen mode was: de kortere verblijven zouden pas na WO I regel worden. Hotels waren er in alle prijsklassen. De duurdere, echte ‘palaces’ soms, stonden aan de Zeedijk: ‘Hotel du Cercle du Phare’Ga naar eind6, ‘Grand Hotel Osborne’Ga naar eind7, ‘Grand Hotel des Bains’ (de latere ‘Majestic’ van architect André Daniels)Ga naar eind8, ‘Grand Hotel du Littoral’Ga naar eind9, ‘Hotel Continental’ (1880-84)Ga naar eind10, het reusachtige ‘Royal Palace Hotel’ door architect Octave Van Rysselberghe (1898-1899)Ga naar eind11 met daarachter het ‘Buckingham Palace Hotel’ (herdoopt tot ‘Hotel Belvédère’) naar plannen van de architecten J. Dosveld en Ch. Deteins (1908)Ga naar eind12. Verspreid in de stad stonden nog belangrijke hotels, ook soms uit architecturaal oogpunt interessant: Het ‘Hotel des Thermes’ (hoek H. Serruyslaan-Aartshertoginnestraat) door Charles Van RysselbergheGa naar eind13, ‘Hotel Royal de Prusse’ (Van Iseghemlaan)Ga naar eind14, ‘Excelsia Palace’ (Adolf Buylstraat 1) (arch. André Daniels), ‘Hotel Imperial’ (Van Iseghemlaan)Ga naar eind15 gekend omwille van een eigen roulettespeelzaal in de jaren '30, ‘Hotel de Francfort’ (Kaaistraat)Ga naar eind16... Tijdens WO II brandden het ‘Hotel de la Plage’, het ‘Hotel Splendid’, het ‘Hotel Beau Rivage’ en het ‘Hotel Océan’ uit. Helemaal op het einde van de oorlog onderging het ‘Royal Palace Hotel’ hetzelfde lot. Het ‘Palais des Thermes’ werd zwaar beschadigd.
Naast hotels waren er ook de stadsvilla's, in origine vaak tweede verblijven van welstellende families uit het binnen- of buitenland. De geliefdste woon- en logeerplaatsen waren uiteraard die aan de Zeedijk (=Albert I Wandeling) en in de op de Zeedijk uitmondende straten, de grote nieuwe lanen met hun zijstratenGa naar eind17. Het betreft straten zoals de IJzerstraat, Kemmelbergstraat, Parijsstraat, Van Iseghemlaan, Koningstraat, Koninginnelaan, de hellingen van de Hertstraat, Christinastraat, Vlaanderenstraat en Louisastraat, de beide Squares. Ter hoogte vaan de oude vuurtoren, daar waar Visserskaai in Zeedijk overging veranderde het karakter van de bebouwing op de dijk: van volkse woningen, eethuizen, herbergen en logementhuizen in sobere bouwtrant veranderde het beeld totaal vanaf het Hôtel du Phare. Verder westwaarts wisselden zeedijkvilla's en hotels elkaar af. Het Kursaalgebouw onderbrak deze bebouwing, maar ten westen van het Kursaal was er net hetzelfde fenomeen. Na WO I verloren de meeste huizen hun oorspronkelijke functie van privézomerverblijven en vele werden tot hotel of pension omgebouwd. Voorbeelden zijn ‘Villa Doris’ die het ‘Grand Hotel de Bruxelles & New Claridge’ werdGa naar eind18, ‘Villa des Cygnes’ dat voortaan het ‘Grand Hotel Osborne’ was, ‘Villa Neptune’ die het ‘Hotel Empire’ werd of nog de ‘Villa Les Dauphins’ dat gewoon ‘Hotel Les Dauphins’ werdGa naar eind19. ‘Villa Hippocrate’ op de hoek met de Hofstraat was reeds tijdens WO I een tabakswinkel gewordenGa naar eind20. Ook het hotel-restaurant ‘Ypriana’ was oorspronkelijk zo'n schitterende zeedijkvilla vertimmerd tot hotelGa naar eind21. Tussen het Royal Palace Hotel en het gehucht genaamd ‘Albertus’ kwam er een tweede grote bouwzone voor villabouw. Het was architect Antoine Dujardin die belast was met de verkaveling en de verkoop van de loten bouwgrond. Er kwam ook een meisjespensionaat, het ‘Pensionnat du Sacré Coeur’Ga naar eind22. Op de dijk stond hier ook de Villa Osterrieth van de gelijknamige Antwerpse familie. Hier werd Prinses Marie-José geboren. De privé-architectuur was vooral geconcipieerd in de geest van het eclecticisme. Het aandeel van zuivere neostijlen was al veel minder en art-nouveauarchitectuur was zelfs bijzonder schaars. De bekendste in Oostende verblijvende architecten waren Henri Carbon, André Daniels (1883-1976), M.A. De Doncquers, Charles Pil, Achille Raoux, Gustave Vandamme, Jean Gobin (1860-1939). Gobin ontwierp een aantal stadsvilla's aan de Leopold II-laan (2,8,15), de Kemmelbergstraat (11,12,19) en de Koningstraat (28), Euphrosine Beernaertstraat (45). De meeste van zijn realisaties zijn verdwenen. Antoine Dujardin (1848-1933) was niet alleen de naaste medewerker van Louis Delbouille bij de verkaveling van de domaniale gronden in Oostende. Hij was ook de ontwerper van tal van villa's aan de Oostendse dijk en in de straten van de nieuwe stadswijken. In 1876 kwam hij naar Oostende om er enkele villa's te bouwen voor de groep Delbouille. In hetzelfde jaar kreeg hij opdracht voor nog zes huizen op | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de hoek Hertstraat-Van Iseghemlaan. Tussen 1880-1884 bouwde hij het Hôtel Continental op de Zeedijk. Met meer dan vijftig realisaties was hij ongetwijfeld de voornaamste architect te Oostende in de periode 1876-1914. Zijn stijl was uitgesproken eclectisch. Ook de grondplannen van zijn ontwerpen waren traditioneel. Hij ontwierp, samen met zijn broer Thomas die ook architect was, het ‘Casino de la Scala’, een klein variététheater in de HertstraatGa naar eind23. Architecten uit het binnenland voerden losse opdrachten uit in Oostende: Jules van Ysendyck, Franz Devestel, (Zeedijk 114; 1908; gesloopt 1977-78), Alban Chambon (café ‘La Terrasse’ in de Van Iseghemlaan), Paul Hankar (de ‘Villa Mackintosh’ op hoek Van Iseghemlaan/Helling Christinastraat)... A. Menessier was auteur van meerdere zeedijkvilla's, Edmond Serneels bouwde in de Van Iseghemlaan 99, de ‘Villa Gabrielle’ met een schitterende neogotische gevel (gesloopt 1979). Octave Van Rysselberghe bouwde de villa's ‘Les Terrasses’, ‘Primerose’, ‘Trèfle’ en het flatgebouw ‘Le Ponant’ (Zeedijk; Mariakerke). ‘Le Ponant’ was duidelijk modernistisch en betekende een breuk met het gangbare eclecticisme ten voordele van een meer sobere bouwtrant. Alleen de balustrades en de houten gevelelementen tonen enige uitbundigheidGa naar eind24 | ||||||||||||||||||||||||||||
Kursaal en casinoIn een kuuroord draait heel veel rond ontspanning. Dit betekende een Kursaal en Casino, een Schouwburg, een renbaan, parken. Het eerste Casino was ondergebracht in het Stadhuis: naar plannen van architect Frans-Tilleman Suys werd een grote zaal ingericht voor bals en concerten. Veel te klein voldeed dit Casino in de jaren '40 al niet meer aan de noodwendigheden. Vanaf 1852 beschikte Oostende over een eerste volwaardig Kursaalgebouw. Het was een luxueus houten paviljoen in 1851-1852 gebouwd naar plannen van Henri BeyaertGa naar eind25, een van de meest vooraanstaande Belgische architecten van dat ogenblik. De buitengevel was eclectisch, de grote zaal was oriëntaals opgevat. Omdat ook dit Kursaal algauw te klein werd, bouwde men er in 1860-1861 een grote ruimte in glas en metaal aan. Kursaal en glasconstructie waren demonteerbaar en werden dan ook verkocht toen het tweede Kursaal in gebruik werd genomen. Ze functioneerden nog lange tijd als Casino in het Noord-Franse Rosendaël. De glas- en metaalconstructie werd zelfs nog een tweede keer verplaatst en stond tot voor kort in Dunkerque waar het - zonder glazen wanden weliswaar - eerst als garage diende en daarna als remise voor badhokjes en ander strandmateriaal gebruikt werd. Nu is de constructie opnieuw ontmanteld en wacht in een loods op een nieuwe, vierde bestemming. In 1875 bouwde men een nieuw kursaal, het ‘tweede’ Kursaal op een plaats ten westen van de bestaande, op het westelijke uiteinde van de dijk.Ga naar eind26 De plannen waren van de architecten Naert en Laureys. Het werd opnieuw een gebouw in classicerende eclectische stijl, met belangrijke inbeng van metaalbouw en glas voor de ruimten met grote overspanningen. De toegangspartij was naar de stad gericht, de grote concertzaal keek uit op de zeedijk. Rondom deze zaal lag een open terras. Het gebouw oogde eigenlijk relatief sober. Dat veranderde toen tussen 1898 en 1906 dat ‘tweede’ Kursaal na elk seizoen stuk voor stuk gesloopt en heropgebouwd werd naar plannen van Alban Chambon. Na elk winterseizoen was een bouwfase - in theorie althans - voltooid, werden stellingen en bouwmaterialen weggenomen. Wie aandachtig de vele prentkaarten die er van dit gebouw bestaan, bestudeert, kan de veranderingen bijna op de voet volgen. De plattegrond en de indeling van Naert en Laureys werden om pragmatische redenen behouden. Chambon verwerkte rijke materialen die het gebouw een exuberante feeërieke allure gaven: rijke marmersoorten en andere gesteenten zoals graniet en porfier, mozaïeken, decoratieve ceramiek uit de Britse Doulton-fabriek...Ga naar eind27 Er was de concertzaal die uitkeek op zee en op de verdieping een ruime rondgaande galerij had. De zaal had een orkesttribune die plaats bood aan een symfonisch orkest van 150 man. Om echt van de concerten
Het ‘derde’ Kursaal (de gevel aan de zijde van de stad) (prentkaart)
te genieten moest men eigenlijk op de verdieping plaats nemen, zoniet kreeg men algauw een halskramp. Er was de speelzaal, de leeszaal, de Wintergarten, de balzaal, de privé-club met een indrukwekkende rotonde in oriëntaalse stijl, een café-restaurant. Spectaculair was een hoge toren in ijzer en glas met binnenin een wenteltrap die naar balkons leidde vanwaar van het panorama op stad en zee kon genoten worden. Onder deze toren was het ‘Salon Leopold II’, gedragen door granieten zuilen, met in het centrum een granieten fontein. De decoratie bestond uit een mozaïekvloer, wandbekledingen in kostbaar marmer, plafondschilderingen met een allegorie van de architectuur omgeven door voorstellingen van de beroemdste bouwwerken ter wereld. De bronzen portretbuste van Leopold II prijkte er op een sokkel. Deze buste staat vandaag de dag op de Square Clémentine. Een sfeervolle beschrijving van het Kursaal gaf ons Emile Verhaeren in zijn Ensor-monografie: ‘Met zijn koepels en zijn puntgevels en zijn rozetten en zijn lantaarns, met zijn elegante gouden versieringen en zijn ramen die open zijn zoals een tabernakel vol luisterrijke en klankrijke genoegens. Een knap orkest laat er iedere dag muzikale kunstwerken geboren worden en beroemde stemmen zijn er te horen - redenaars en conferenciers - en virtuozen waarvan de naam duizenden echo's oproept, creëren er werk van beroemde meesters dat op een storm van applaus onthaald wordt. Alle talen worden er gesproken. Spelers, geldmagnaten, mensen uit de wereld van de wedrennen, beursmensenn, prinsen en prinsessen, dames | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘derde’ Kursaal (de gevel aan de zijde van de zeedijk) (prentkaart L. Lagaert)
van de wereld en de courtisanen, allen verdringen er zich, kijken uit de hoogte op elkaar neer, verachten elkaar of vermengen er zich onder elkaar. De drie opeenvolgende Kursalen waren het decor voor tentoonstellingen, bals waaronder het fameuze jaarlijkse ‘Bal du Rat Mort’, symfonische concerten met optredens van de allergrootste solisten en dirigenten van toen, orgelrecitals... Verder voorstellingen van diverse pluimage gaande van demonstraties van de fonograaf (1889) en de ‘cinographoscope’ (1896), trekkingen van de Koloniale Loterij, tot jazzoptredens en ‘Nuits Cubaines’ in door Félix Labisse ontworpen decors. Uiteraard - en vooral zelfs - waren er de kansspelen. Het ‘derde’ Kursaal werd tijdens WO II op last van de bezetter afgebroken. Op dezelfde plaats verrees in 1951-1952 een nieuw gebouw naar plannen van architect Léon Stijnen. Een gebouw dat nu ook aan een drastische ingreep toe is. | ||||||||||||||||||||||||||||
SchouwburgLange tijd diende de kuurgast zich in Oostende wat toneel betreft tevreden te stellen met een aftandse schouwburg op het Komedieplein (het huidige Marie-Joséplein). Dit laat-18de-eeuwse gebouw, dat eerst de brouwerij ‘De Fortune’ was, diende van 1818 tot in 1904 als theaterzaalGa naar eind28. Er was geen eigen gezelschap. Er werd een beroep gedaan op diverse toneelmaatschappijen onder meer uit Mons, Maastricht, uit Frankrijk en Italië. Naast toneelvoorstellingen waren er ook concerten, opera, zag men er goochelaars of circusnummers. In 1892 stond Sarah Bernhardt er één dag op de planken, in 1895 kon men er La Belle Otéro bewonderen. Dit alles deed niets af van het feit dat het om een veel te kleine, onpraktische en verouderde schouwburgzaal ging, een badstad-met-allure onwaardig. Vanaf 1904 werd in de Van Iseghemlaan in recordtempo een nieuwe schouwburg opgetrokken naar plannen van Alban ChambonGa naar eind29. Na de opening van de nieuwe schouwburg werd het oude pand gesloopt. Dat gebeurde tijdens de eerste maanden van 1907. Op die plaats kwam een groot woon- en winkelblok, het ‘Huis Bouchery’ (gesloopt in 1995; nu nieuwbouw naar ontwerp van Bob Van Reeth uit 1996-1997). De schouwburgzaal was naar het traditionele, toen gangbare model gebouwd: podium met toneeltoren, omgeven van dienstlokalen, een zaal met parterre en meerdere verdiepingen met zitplaatsen.
Het ‘derde’ Kursaal De wandelgang rondom de verdieping van de concertzaal (prentkaart)
De architectuur was wat van Chambon verwacht kon worden: een ten top gedreven eclecticisme met kleurrijke materialen en aandacht voor figuratieve sculptuurGa naar eind30. De Schouwburg werd in 1965 gesloopt: hij moest plaats maken voor een 100 meter hoog torengebouw, het zgn. Europacentrum dat flats, winkelpanden en een parkeergarage omvat. Voorstellingen van het lichtere genre vond men o.a. in de ‘Scala’ aan de helling van de Hertstraat en Moulin Rouge-achtige shows werd aangeboden in het Café de Paris in de Van Iseghemlaan.Ga naar eind31 De kuurgast anno 1834 had niet zoveel keuze: er was het Casino in het Stadhuis op het Wapenplein. In 1832 was onder voorzitterschap van burgemeester Lanszweert en met medewerking van de Britse consul Fauche en van Duclos-Assandri de ‘Société du Pavillon et des Bains de Mer d'Ostende’ opgericht. Ze gaven in 1833 200 aandelen uit van 100 fr. Hun ‘Pavillon Anglais’ was het eerste badhuis. Het stond op de dijk ter hoogte van de Vlaanderenstraat, daar waar later het eerste kursaal zou komen. Ze baatten ook een badkarrendienst uit. In het ‘Pavillon Anglais’ waren er badvertrekken, salons voor dames en voor heren, een leeszaal, een spel- en biljartzaal. Het gebouw leek wel een miniatuurversie van het ‘Royal Pavillon’ in Brighton. Volgens de Oostendse historicus Carlos Loontiens bestond dit paviljoen slechts kortstondig: door een storm zou het in de stadsgracht zijn gewaaid. Gelukkig kon de badgast van augustus 1834 af ter verpozing terecht in een houten paviljoen op de dijk dat als café fungeerde. Jacobus Hamers bouwde het met de goedkeuring van de Minister van Oorlog. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De Leopold II-laan en het Imperial Hotel gezien van uit de tuin van het Kursaal (prentkaart Nels)
Het heette aanvankelijk ‘Pavillon des Bains’, maar na een bezoek van het vorstenpaar greep Hamers zijn kans om het paviljoen ‘Pavillon Royal’ te dopenGa naar eind32. Uit architecturaal standpunt was het ‘Pavillon Royal’ geen hoogvlieger: een centraal gedeelte met vooruitspringende portiek, geflankeerd door octogonale rotonden. De achterzijde, de zijde gekeerd naar de wallen was een echte horreur. Na een uitbreiding in 1842 met een vergaderzaal en restaurant werd het ‘Pavillon Royal’ ook een bescheiden kuurcentrum. De uitbreiding voorzag immers ook in kleine kamers voor het nemen van warme zeebaden en stortbaden. Tot in 1845 was Hamers op de zeedijk als het ware ‘alleenheerser’ in de horecasector. De eerste concurrentie was het ‘Pavillon Warrinier’ in 1841 gebouwd op het westelijke uiteinde van de Zeedijk. Men kon er warme en koude baden en warme zandbaden nemen. Tijdens de storm van 25-26 september 1843 werd het ‘Pavillon Warrinier’ totaal vernield. De volgende concurrentie kwam erbij in 1845: de ‘Cercle du Phare’, een fantasierijk bouwsel met grote terrassen, en met vier minaretachtige torentjes gebouwd rondom de oude, 18de-eeuwse vuurtorenGa naar eind33. De initiatiefnemer, de grootgrondbezitter Belleroche, mikte op een elitair publiek. De ‘Cercle’ werd nu de ‘place to be’. Het ‘Pavillon Royal’ had afgedaan. De Cercle had een conversatiesalon, een leeszaal, een dans- en muziekzaal, een rookzaal, een café en een restaurant. Op de verdieping waren er salons waar gasten een afzonderlijke bediening konden krijgen. Alle pogingen van Jacobus Hamers om zijn etablissement op te waarderen waren boter aan de galg: het installeren van een camera obscura, het invoeren van een cercle privé, het verbeteren van zijn kuurinfrastructuur... niets kon nog helpen. In 1851 gooide hij de handdoek in de ring. De ‘Cercle du Phare’ moest in 1877-1878 wijken toen de Zeedijk heraangelegd werd. De vuurtoren kwam opnieuw alleen te staan. | ||||||||||||||||||||||||||||
ParkenTot de vaste elementen van een kuurstad behoort het stadspark: een kleine groene oase als plaats voor ontmoeting en ontspanning. Tot 1829 had Oostende geen stadspark. Toen werd een klein wandelpark aangelegd op gronden ten zuiden van het Tweede Handelsdok. In 1831 gaf de stad de uitbating van dit park in handen van een privé-ondernemer. Hij stond in voor het onderhoud, maar ook voor het schenken van dranken. Deze ‘Stadswandelhof’ of ‘Jardin Public’ kreeg in 1832 de naam ‘Leopoldpark’. In 1838-1839 verdween dit park: de gronden werden benut voor de aanleg van een spoorwegstation. Er kwam een alternatief: in 1837 al werd het ‘Prinsenpark’ aangelegd in een zone die zich situeert tussen de huidige Hofstraat (die er zijn naam aan ontleent) en de stadswallen (nu Van Iseghemlaan). Op de wallen begon Leopold I trouwens met de aanleg van een zomerpaleis dat echter nooit zou voltooid wordenGa naar eind34. Het ‘Prinsenpark’ of ‘Jardin des Princes’ was een klein park in Engelse stijl. Net als het eerste Leopoldpark was de uitbating in concessie gegeven. Concessionaris was Louis Vanden Abeele, directeur van de ‘Messageries J.B. Van Gendt’, groothandelaar in kolen en guano. Zowel van het ‘eerste’ Leopoldpark als van het Prinsenpark bestaat bitter weinig beeldmateriaal. | ||||||||||||||||||||||||||||
LeopoldparkIn 1852 deed de tuinarchitect Bortier een eerste voorstel om buiten de wallen een park aan te leggen. Tot 1861 bleef het daarbij. Toen nam het Stadsbestuur het voornemen om een park aan te leggen buiten de Westpoort. Er moest immers dringend uitgekeken worden naar een vervanger voor het kleine Prinsenpark. De grond was toen nog militair domein en werd gebruikt als bleekveld en als speelterrein. In 1862 besliste de gemeenteraad om het park de naam Leopoldpark te geven. Meteen werd ook een parkreglement opgesteld. De toegang was aanvankelijk betalend. Deze maatregel werd door de Oostendenaars als biezonder onpopulair ervaren. Pas in 1865 werden de wallen die de stad van het park scheidden geslecht. Na een uitbreiding in 1870 kreeg het park de omvang die het zou behouden tot aan het doortrekken van de autostradeterminus: begrensd door wat nu de Hendrik Serruyslaan, Karel Janssenslaan, Leon Spilliaertstraat en Euphrosine Beernaertstraat zijn. De plannen voor het Leopoldpark waren van tuinarchitect Fuchs. Het werd een concept in Engelse romantische parkstijl. Het duurde uiteraard nog decennia eer dit park een min of meer ‘volwassen’ indruk boodGa naar eind35. De oude boringen van de artesische putten gaven nu aanleiding tot de bouw van twee paviljoentjes. Een eerste op de hoek Karel Janssenslaan/Hendrik Serruyslaan. Dit kleine paviljoentje verdween omstreeks 1940. Het tweede was groter, was een architecturaal niet onaardige rondbouw en kwam boven op de parkheuvelGa naar eind36. Het werd ‘Pavillon Royal’ - later doorgaans ‘Trinkhall’ - genaamd. Dit was in 1877... Het was een gebouwtje ter verpozing: het werd een tearoom, men kon er biljarten, er waren voorstellingen van een marionettentheater... In 1960 werd het afgebroken. De doortrekking van de Leopold II-laan en verregaande, onnodige aanpassingen van het padentracé in het park tijdens de voorbije drie jaar, hebben tot gevolg dat het Leopoldpark anno 2001 al heel ver af staat van de originele idee van Fuchs. | ||||||||||||||||||||||||||||
Het Maria-HendrikaparkDit park ten zuiden van de lijnbaan en de kazerne, was anno 1875 nog een onverzorgd bosgebied. Daar lagen oude wallen en grachten. Wegels doorsneden het gebied. Omwille van de oude versterkingen heette het bos ook ‘Bois des glacis’ en nog een andere naam, het ‘Bois des Amoureux’, hoeft geen verdere verklaring. Hier planden Leopold II en zijn medewerkers een stadsbos. De plannen waren van tuinarchitect Edouard Keilig en stammen uit 1876Ga naar eind37. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||
De oude naamkeuze - ‘Bois de Boulogne’ - voor het park verwees duidelijk naar het grote park in het westen van Parijs. Ook sites binnen het park kregen namen die expliciet naar de Franse parkcultuur verwezen: Ermenonville (oorspronkelijk pseudo-jachtpaviljoen), Laiterie (drankgelegenheid)Ga naar eind38... De naam Maria-Hendrikapark slaat natuurlijk op de echtgenote van Leopold II. De Oostendse gemeenteraad besloot in 1892 tot deze naamsverandering. Tussen 1888 en 1905 kende het bos diverse uitbreidingen. De uitbreiding van 1896, een oppervlakte van 7,7 ha, werd in 1897 uitgewerkt volgens plannen van tuinarchitect E. Lainé. Vóór Wereldoorlog I al, maar zeker tijdens het interbellum en vooral na Wereldoorlog II kromp het Maria-Hendrikapark; aan de randen werd er om diverse redenen grond afgepitst. een verkaveling voor luxevilla's, parkeerterreinen, een tenniscomplex, de Stedelijke Visserijschool, de H. Hartkliniek, een voetbalterrein, een dierenasiel, drie watertorens... Enkele doldrieste - uiteraard zeer lucratieve - plannen die een nog grotere aanslag op het park zouden hebben betekend, werden onder luid protest van een meer en meer milieubewuste en mondige bevolking afgevoerd. Dit was in de jaren '60 en '70. | ||||||||||||||||||||||||||||
De SquaresDe Koninginnelaan vormde de verbindingsas tussen de zone van het Kon. Paleis en het Maria-Hendrikapark. Aan de laan liet Leopold II zijn stallingen bouwen. Het werd een gebouw in Noorse stijl, naar plannen van een Noorse architect, Ivar A. Knudsen, die ook de Noorse villa op Raversijde zou ontwerpen.Ga naar eind39 Voorbij Petit Paris werden links en rechts van de laan op initiatief van Leopold II kleine intieme parken aangelegd omzoomd door huizen van een duurdere prijsklasseGa naar eind40. De beide parkpleinen met hun typische gesloten karakter werden ontworpen door E. Lainé en kregen namen van Belgische prinsessen: Square Stéphanie en Square Clémentine. Via de Civiele Lijst hield Leopold II persoonlijk toezicht op de bouwaanvragen: alles wat rond de squares gebouwd werd moest binnen een welbepaalde architecturale visie kaderen. Hier verrezen dan ook enkele van de mooiste stadsvilla's en herenhuizen die Oostende kende.Ga naar eind41 De meeste villa's van beide squares zijn tijdens de voorbije vier decennia vervangen door flatgebouwenGa naar eind42. | ||||||||||||||||||||||||||||
Stenen BankIn de as van de Koninginnelaan, ter hoogte van de Squares stond van ca. 1901 tot ca. 1966 de zgn. ‘Stenen Bank’: een monumentale arduinen zitbank in pure artnouveau. Ontwerper was de gekende architect Paul Hankar. Hij had de bank ontworpen als promotie voor enkele Waalse steengroeven en ze stond op de Wereldtentoonstelling 1900 in Parijs. Nadien werd ze naar de Oostendse Koninginnelaan overgebracht. Was het werkelijk om die enkele gewonnen parkeerplaatsen te doen of was het de kwalijke reputatie van faciliteit als beschermde
Het Leopoldpark. Gezicht op het verdwenen deel van het park met de ijzeren brug en de faux-rochers (prentkaart V.G.)
‘ligplaats’ voor vrijende koppeltjes die de bank in 't duister bood, die het Schepencollege tot afbraak van dit monument deden besluiten, net op het ogenblik dat Oostende zich opmaakte als gaststad voor de grote tentoonstelling ‘Europa 1900’, een tentoonstelling die nog steeds als het startschot geld voor de hernieuwde belangstelling in Jugendstil en art nouveau?... De steenbrokken van dit unieke art-nouveaukunstwerk werden gebruikt om... het uiteinde van een golfbreker te versterken. | ||||||||||||||||||||||||||||
Albert-ParkDe ontwikkeling van Mariakerke tot verblijfzone onder impuls van Leopold II en gerealiseerd door de Britse projectontwikkelaar kolonel John Thomas North in samenspraak met E. Lainé, noopte ook op deze wijk tot de aanleg van een stadspark. Het verkavelingsplan van Lainé werd later bijgestuurd, maar het park kwam er. Het kreeg de naam ‘Albert-Park’. Dit park bestaat nu niet meer: het is volledig ingepalmd door een voetbalstadion en een evenementenhall. | ||||||||||||||||||||||||||||
Het Park van SteneEen laatste parkdroom van Leopold II voor Oostende betrof de aanleg van een reusachtig modern stadspark met ruime sportaccommodaties in de Steense polders. Zijn raadsman voor urbanisatorische problemen, Josef Stübben, was ernstig met de planning bezig, toen het overlijden van Leopold II een punt zette achter dit project. Nu plant men opnieuw volop een stadsrandbos in deze omgeving. De aanplanting ervan is reeds enkele jaren geleden gestart. | ||||||||||||||||||||||||||||
Muziekkiosk op het WapenpleinBehoren parken tot de essentiële elementen in de infrastructuur van de kuurstad, een muziekkiosk op een publieke plaats is dat ook. De eerste vaste kiosk in Oostende werd in 1862 in het Leopoldpark geplaatst. Tijdens een vuurwerk in de zomer van 1876 brandde ze af en werd vervangen door de sobere constructie die er nog steeds staat. In 1895 kwam er een vaste kioskconstructie op het Wapenplein. Een onderbouw in rustica, smeedijzeren hekkens en gietijzeren zuilen die een koepelvormig dak dragen. De lokale architect was Theobald Van HilleGa naar eind43. | ||||||||||||||||||||||||||||
Koninklijke GaanderijenDeze Gaanderijen werden gebouwd op duinengrond die eigendom was van de Belgische staat. In 1901 startte de bouw van een galerij. De kostprijs van 1.500.000 fr. werd half om half gedragen door de Belgische staat en door Leopold II persoonlijk. In ruil kreeg hij het gebruikrecht van het terras op de galerijen en van de verbindingsbrug (‘De Drie Gapers’) met het domein van zijn paleis. Die lange galerij, getekend door architect Charles Girault, was bedoeld als overdekte wandelgang voor de badgasten. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een glazen middenwand die als windvang fungeerde, liet toe steeds een wandeling in de luwte te maken. | ||||||||||||||||||||||||||||
SportDe renbaanDe renbaanGa naar eind44 werd op 23 juli 1883 in gebruik genomen. Oostende had toen reeds een meer dan 50 jaar oude traditie van paardenrennen. De plannen voor de renbaangebouwen waren van Antoine Dujardin, die voor de rest niet zakelijk in het Oostendse renbaangebeuren betrokken was. In 1893 voerde hij ook de verbouwingen aan zijn in 1883 gebouwde renbaan door. In 1904 tekende Charles Girault plannen voor een overdekte hippodroom, te bouwen op MariakerkeGa naar eind45. Deze plannen bleven zonder gevolg. De renbaan werd in 1906-1907 totaal verbouwd naar plannen van de Franse architect Alexandre MarcelGa naar eind46. De renbaangebouwen werden beschadigd tijdens WO I en vernield tijdens WO II. Ze werden herbouwd naar plannen van de lokale architect A.V. Fobert. | ||||||||||||||||||||||||||||
KleiduifschietenOp het terrein van de renbaan werd een burchtachtig gebouwtje neergezet (architect onbekend; Alexandre Marcel?), bekroond met een sculptuur van een man die een duif laat vliegen. Hier vonden de sportieve badgasten elkaar voor een partijtje kleiduifschieten. | ||||||||||||||||||||||||||||
TennisEen andere elitaire sport was tennis. Het eerste tennisplein in Oostende kwam er naar verluidt in het Leopoldpark. Er kwamen ook pleinen achter de Kon. Gaanderijen, voor de Thermae gebouwd werden. Het tennisgebeuren verhuisde ten slotte naar een uitloper van het Maria-Hendrikapark, aan de Koninginnelaan en de Prinsenlaan. Het clubgebouw van de Ostend Tennis Club is naoorlogs. | ||||||||||||||||||||||||||||
WielerbaanEen wielerbaan brengt ons naar de wielersport, een meer populaire sport, een uitgesproken ‘kijksport’ ook. Deze sport kende in de jaren 1890-1895 een sterk opkomende populariteit. In 1895 werd de ‘S.A. du Vélodrome d'Ostende’ gesticht. Antoine Dujardin tekende de plannen voor de infrastructuur die ook voor voetbalwedstrijden en cricket kon dienen. De velodroom kwam er nabij het tramdepot op de Nieuwpoortsesteenweg en bij de renbaan. De wielerbaan bleek geen succes en werd in 1901 geliquideerd. Het bestaan ervan leeft enkel verder in een afficheGa naar eind47 en in de naam ‘Velodroomstraat’. | ||||||||||||||||||||||||||||
Transport en logistiekWas tot voor de komst van de spoorweg de diligence het meest aangewezen vervoermiddel en de trekschuit naar Brugge een erg comfortabel en geliefd transportmiddel, dan is het toch het spoor dat Oostende echt zou ontsluiten. Op 28 augustus 1838 werd de spoorweg Brussel-Mechelen-Oostende ingehuldigd. Het eindpunt van de lijn lag echter aanvankelijk buiten de stadswallen, op grondgebied van de gemeente Stene. Pas in december 1839 werd een eerste voorlopig station binnen de stadsmuren in gebruik genomen. Het eigenlijke station, op de zuidkant van het Tweede Handelsdok, werd gebouwd in 1842-1844 naar plannen van architect Auguste Payen. Het was een bouwwerk in classicistische stijlGa naar eind48. Meteen won de Kapellestraat aan belang: door de nabije ligging van het station werd dit de commerciële slagader van de stadGa naar eind49. Toen in 1880-1882 een groter station gebouwd werd naar plannen van architect Félix Laureys werd het bestaande gebouw in het nieuwe complex geïntegreerd. Dat nieuwe, monumentale station werd gebouwd in neogotische stijlGa naar eind50. Het station was al in onbruik toen het werd gesloopt in 1956. Het diende onder de naam ‘Albert Hall’ nog wel voor commerciële beurzen en zelfs als stempellokaal, maar treinen kwamen er niet meer. Meer dan 10 jaar dan beleven de gronden onbestemd: er waren plannen voor een helihaven, er stond een barak die als jeugdhuis fungeerde, kortstondig waren er een karting en een dolfinarium... tot er in de late jaren '60 en tijdens de jaren '70 enkele appartementsblokken en een supermarkt werden gebouwd. Waar eertijds treinen stoomden, rijden nu enkel nog winkelwagentjes rond. De spoorbundel die zich kromde omheen het Maria-Hendrikapark werd opgebrokenGa naar eind51. Op de vrijgekomen gronden werd een villawijk aangelegd alsook de terminus van de autosnelweg Oostende-Brussel. In 1844 was er een eerste ‘Zeestation’ gebouwdGa naar eind52. Dit station was specifiek bedoeld voor de aansluitingen met de pakketboten. Inde volksmond heette het dan ook de ‘débarcadère’. In 1910 startte de bouw van het nieuwe zeestation ‘Oostende Kaai’ naar plannen van de ingenieurs-architecten Otten en Seulen. Het werd een monumentaal gebouw in eclectische stijl vol reminiscenties aan de Franse renaissancearchitectuurGa naar eind53. De lokettenhall en de vertrekhall kregen overkappingen in glas en metaal. Stedenbouwkundig sluit het op monumentale wijze het perspectief van de Alfons Pieterslaan en de Vindictivelaan af, kijkende vanuit de richting Petit Paris. Tijdens WO I - kort na de ingebruikneming dus - werd het stationsgebouw ernstig beschadigd. Eén van de glazen overkappingen werd nooit meer hersteld. Na WO I kreeg dit station ook een functie als ‘gewoon’ passagiersstation, terwijl het stationsgebouw aan het de Handelsdok in onbruik raakte voor passagiersvervoer.
De badendiensten hadden uiteraard nood aan opslagplaatsen voor dieren en materiaal. De rollende badhokjes - een enorm volume! - werden na het seizoen op de terreinen van de renbaan geplaatst. Het gebouw van de badendienst stond tussen de Koningstraat en de Warschaustraat, bestond uit stallingen en diende als de opslagplaats voor het overige strandmateriaal dat buiten het seizoen van het strand werd weggehaald. De ingang voor de paarden van de badinstellingen bevond zich op het Leopold I-plein. De toegang tot de baddienst kant Koningstraat werd in 1904 afgeschaft. Een poortgebouw in de Warschaustraat gaf toegang tot een binnenplein en enkele functionele loodsenGa naar eind54. Het gebouw werd gesloopt in de jaren zestig. De locatie komt overeen met het huidige gebouw ‘Wielinghe’, nummer 29 in de straat. | ||||||||||||||||||||||||||||
BesluitDe aantrekkingskracht - architecturaal en anderzijds - van de badstad Oostende in de hier behandelde periode moet sterk gerelativeerd worden: het gekende fotomateriaal - de prentkaarten - tonen enkel en steeds opnieuw de mooie kant. De weelderige villa- en hotelwijken lagen als een dunne schil om het noorden en westen van de stad. Kwetsbaar voor elke economische of politieke schok zoals na WO I zou blijken, of voor veranderingen in het mobiliteitspatroon van de (kuur-)toerist. Het elitaire toerisme miste in Oostende grotendeels wat ze in Spa, in Karlsbad of Vichy wel hadden: het ritueel van het echte kuuroord. Daartegenover stond een grote troef: de zee en een mooi strand. Andere troeven waren het tijdens de zomermaanden goed uitgebouwde vermaak in een infrastructuur die jaar na jaar verbeterd werd. De badstad bood ook anonimiteit voor galanterieën allerhande. Gaf Leopold II trouwens niet zelf het voorbeeld? Oostende was dualistisch: elitetoerisme en lagere klassen leefden er op wandelafstand van elkaar in totaal verschillende, gescheiden werelden. Eens achter het stadspark, bijvoorbeeld werd men al direct met een gasfabriek en met kleine scheepswerven geconfronteerd. De oude binnenstad kende vele gore, vervallen buurten met bittere ellende, zeker in de visserswijkGa naar eind55. Zaken waarvoor de modale kuurtoerist anno 1900 de neus optrok. Pas tijdens de laatste jaren voor WO I kende Oostende enige rust op archi- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||
tecturaal vlak. Al is dat relatief want een stad staat nooit stil, is steeds in ontwikkeling. De grote bouwcampagnes waren echter voorbij: de havenwerken, de kerken, het Zeestation, het Postgebouw, de verbouwing van het Kursaal, de invulling van de verkaveling van de domaniale gronden... Feit is dat gedurende de hier besproken periode Oostende een stad moet geweest zijn waar voortdurend grote bouwwerkzaamheden aan de gang waren, verbeteringswerken het toerisme ten goede weliswaar, maar werkzaamheden die voor een continue werfsfeer en bijgevolg voor heel wat ongemakken zorgden. Tot in 1905 moest de badgast en de Oostendenaar het doen met een gammele schouwburg. Het oude hoofdpostkantoor in de Witte Nonnenstraat, of wat daarvoor moest doorgaan was een donkere spelonk, de stad onwaardig. Hele straten raakten stilaan ontsierd door een wirwar van telefoondraden. Ook het imago van Oostende-‘kuuroord’ dient gerelativeerd: het Thermenpaleis kwam er pas enkele jaren voor WO II. Oudere initiatieven kwamen nooit echt van de grond en toch ging men door met de bouw van een thermaal complex. Na WO II bleek de Thermen een bodemloos vat. Dit duurde nog tot 1980.
De noten verwijzen vooral naar supplementair beeldmateriaal | ||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|