| |
| |
| |
Jan Dewilde
Leve de Koning!
De vroege vaderlandslievende composities van Peter Benoit en zijn houding tegenover patriottisme, nationalisme en orangisme.
De nationale liederen schitteren met hun illustraties in de vitrines van de muziekuitgevers (...), elke week zien we nieuwe werken ontluiken (...). Dat schrijft op 13 juli 1856 Uylenspiegel, het Vlaamsgezinde, Franstalige weekblad waaraan Félicien Rops en Charles De Coster - twee bekenden van Peter Benoit - meewerkten. Het verbaast het blad dat Belgische componisten die zich 25 jaar lang tevreden hebben gesteld met de Brabançonne van François Van Campenhout, elkaar nu verdringen om hun vaderlandsliefde te demonstreren. Volgens Uylenspiegel volgen de nieuwe patriottische liederen en koren elkaar zo vlug op dat de Belgische componisten de hele aardbol van nationale liederen kunnen voorzien: dichters van alle rangen, musici van alle niveaus, ze grijpen naar hun lier en hun luit - of naar hun piano - en zetten zich dapper aan het werk.
Die stortvloed aan patriottische muziek had natuurlijk alles te maken met de 25ste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid en van de kroning van Leopold I. Op de middag van 21 juli 1856 werd de jubilerende koning op het Brusselse Sint-Jozefsplein onthaald met een cantate, een Te Deum en een Domine salvum fac regem, alles van de hand van François-Joseph Fétis. De koninklijke kapelmeester had het plan opgevat om zijn op het gregoriaans gebaseerde Te Deum unisono te laten zingen door meer dan duizend kinder- en mannenstemmen, begeleid door een monsterorkest van blaasinstrumenten en slagwerk. Maar omdat de plaats waar de enorme tribune voor de musici moest komen door de clerus opgeëist werd was Fétis zo ontgoocheld dat hij het dirigeerstokje doorgaf aan Joseph Fischer, de nijvere kapelmeester van Sint-Goedele. In de vooravond verplaatste het massakoor (gevormd door zangverenigingen uit het hele land) zich dan naar het plein voor het hertogelijk paleis waar het onder leiding van Fischer gelegenheidswerken uitvoerde van Jean Simon Eykens (Dieu protège le roi), Armand Limnander van Nieuwenhove (Chant jubilaire), François-Auguste Gevaert (Évocation patriotique) en Karel Miry (Au roi!). Na het banket volgde nóg een koorserenade, alweer gedirigeerd door Fischer, deze keer met werk Jules Denefve, Jean-Valentin Bender en Fétis. Twee werken van Eduard Lassen en Adolphe Samuel werden niet uitgevoerd, naar verluidt wegens gebrek aan repetitietijd.
Maar ook buitenlandse componisten betoonden vorst en vaderland muzikale eer. Zo was het de Franse pianist-componist Henry Litolff die een dag later de officiële muzikale en literaire plechtigheid in de Augustijnenkerk opende met zijn orkestouverture Le Chant des Belges. Daarna volgden nog cantates van Gevaert (De nationale verjaerdag, op tekst van Prudens van Duyse) en Etienne Soubre, met tussendoor de bekendmaking van de laureaten van de officiële dichtwedstrijd. Aan Vlaamse kant wonnen ex-aequo Prudens van Duyse en Jan Van Beers. En 's avonds werd dan in de Muntschouwburg en in aanwezigheid van de koning de Cantate nationale belge van Charles Louis Hanssens (op tekst van Clément Michaëls) gecreëerd. Op 23 juli was er een tweede galaconcert in de Munt met muziek van onder anderen Grétry, Fétis, Hanssens en Lassen. Naast deze officiële concerten speelde de toneelvereniging de Wyngaerd in de Schouwburg der Nouveautés de Vlaamse opera Willem Beukels van Eduard Grégoir en Den 21en July (volkstafereel met zang van F. Roelant) en werd in het Théâtre du Cirque Karel Miry's La Belgique, ou le règne de 25 ans uitgevoerd.
Die manifestaties verzamelden, op Albert Grisar na, alle vooraanstaande Belgische componisten, zij die in het buitenland werkten incluis. Verschillende van hen waren laureaat van de Prix de Rome, de zeer gegeerde staatsprijs voor muziek. Het was een duidelijk signaal van de Belgische overheid dat het officiële muziekonderwijs goede componisten afleverde. Of zoals Louis Hymans het in zijn verslag van de julifeesten van 1856 schreef: (...) binnenkort mogen we een legioen briljante componisten, gevormd in onze conservatoria, toevoegen aan onze schilders, beeldhouwers en industriëlen, om de naam België te doen beminnen en respecteren door alle volkeren van het continent.
| |
De Belgische Natie
Ook aankomende componisten leverden hun bijdrage. De jonge Peter Benoit zelfs met twee werken. Op dat moment was hij al een tijdje als componist en dirigent verbonden aan Jacob Kats' Tooneel der Volksbeschaving, een Vlaams toneelgezelschap dat toen het Parktheater in het Warandepark bespeelde. Het is op tekst van Kats dat hij in juni 1856 op acht dagen tijd un mélodrame flamand en trois actes schreef, zoals hij het werk in een brief aan zijn ouders bestempelde. Dat melodrama is De Belgische Natie, of zoals de volledige titel op het tekstboekje luidt: De Belgische Natie. Dramatische feesttaferelen in twee bedrijven en vier tooneelveranderingen door Jakob Kats, bestuerder van den vlaamschen troep: Het Tooneel der Volksbeschaving te Brussel. Kooren, aria's en orkestmuziek door Pierre L.L. Benoit. Verrykt met zangstukken van Orlandus Lassus, Grétry en Grisar. Voor de eerste mael vertoond door de tooneelisten van het hier bovengemeld tooneel, in het koninglyk schouwburg der Warande, te Brussel, den 19 july 1856, ter gelegenheid der vyf-en-twintigjarige regering van Leopold de eerste. Het werk is aan koning Leopold I opgedragen. Tussen juni en de creatie moet er nog aan het werk zijn gesleuteld, want de drie bedrijven werden er uiteindelijk twee. L'Indépendance belge van vrijdag 18 juli 1856 kondigde Benoits werk aan als een revue patriotique en roemde de prachtige decors van Varnoult. De creatie op zaterdag 19 juli werd vreemd genoeg niet gedirigeerd door Benoit maar, volgens het tekstboekje althans, door Victor Bernier. Die moest dan wel in het halfduister dirigeren want volgens de krantenverslagen was de gastoevoer van de verlichting defect. Vermoedelijk speelde het stuk tot 28 juli en werd een van de uitvoeringen door leden van de koninklijke familie
bijgewoond. Alleszins bezorgde Kats op 13 juli het stuk aan de koning waarop diens kabinet op 12 augustus een bedankbrief stuurde.
Het libretto van De Belgische Natie is typisch Kats. Hij koppelde flamingantisme aan sociale bewogenheid en als lid van de vrijdenkersbond Les Amis de la Vérité was hij bovendien antiklerikaal. Hij geloofde sterk in mondelinge propaganda en gebruikte
| |
| |
Parkschouwburg in Brussel. Jobard naar een tekening van Moreau. Litho, 14 × 21 cm. De Parkschouwburg werd in 1782 opgetrokken door de gebroeders Bultos, naar de plannen van Louis-Joseph Montoyer. [Museum van de Dynastie, Brussel]
toneelstukken om zijn ideeën te verspreiden. Niet voor niets luidde zijn devies: Wie lagchend 't licht verspreidt, ook 't volk tot waerheid leidt.
Het eerste, pastorale tafereel van De Belgische Natie speelt zich af op de vooravond van de koningsfeesten van 1856, in een landelijke streek net buiten Brussel. Terwijl vanuit de hoofdstad flarden muziek komen aanwaaien spreekt pachter Akkermans (rol van Jakob Kats) met de simpele koewachter Peer (gespeeld door de komiek Gassée). Akkermans onderhoudt hem over de schoonheid van de natuur, sociaal onrecht, het belang van kennis en wetenschap en het gebruik van de moedertaal: Het schynt thans eene mode te wezen, dat de begoede lieden hunne kinderen latyn, grieksch en alle vreemde zaken, behalven hunne moedertael leeren, waerdoor zy veeltyds zoo veel onnoodige dingen kennen, dat zy niets van de dagelijksche verschynselen der natuer weten, en zich somtyds als vreemdelingen in hun eigen vaderland bevinden, daer zy dikwyls niet in staet zyn zich onder hunne landgenooten in de tael hunner vaderen behoorlyk uit te drukken.
Akkermans wil zich over Peer ontfermen en nodigt hem uit om de dag nadien mee te gaan naar de koningsfeesten in Brussel. In zijn slaap verschijnen na elkaar negen historische figuren, een uit elke provincie. Zij zijn de spreekbuizen waarlangs Kats zijn opinies ventileert. De eerste is Godfried van Bouillon die, lang voor het Vaticaan, excuses aanbiedt voor het bloedvergieten tijdens de kruistochten: Wat kenden wy van het menschlievend Christendom, in de tyden waer onwetendheid en barbaerscheid alom den scepter zwaeiden? Het enige nut van de kruistochten is geweest dat vele nuttige wetenschappen der Oostersche volkeren werden meegebracht en dat tijdens de afwezigheid van de adellijke kruisvaarders ( dwaze gelukzoekers, die hunne eigene landgenooten in de slaverny hielden) hun onderdanen zich van hun juk konden bevrijden, wat zoo veel heeft bygedragen om de gemeente-regten te vestigen. De kruisvaarder ruimt plaats voor Jacob van Artevelde (gespeeld door Kats' zoon) die hulde brengt aan de Vlamingen, in dien tyd, reeds een der vryste, verlichtste, nyverigste, en dus ook een der meest welgestelde volkeren van Europa. Dan komt Jan van Eyck spreken over de nieuwe verftechnieken die hij met zijn broer ontwikkeld heeft en vertelt Vesalius over de moeilijkheden die hij ondervond om lijken te ontleden: Het schynt dat hoe ligter men overgaet om het leven der menschen te verspillen, hoe strenger men doorgaens is, om te beletten dat men de levenlooze lichamen geene pyn veroorzaakt. Orlandus Lassus herinnert zich dat hij van in zijn vroegste jeugd door God voorbestemd was voor de muziek, als zynde dit een der beste middelen om de harten der menschen te veredelen. Waarna het koor zijn motet Agimus tibi gratias zingt. Daarna volgt Simon
Stevin (vertokt door Felix Vande Sande die ook de regie verzorgde) die zijn boeken in de moedertaal schreef, omdat al wie iets nuttigs weet, moet willen dat zyne medebroederen hetzelve ook kunnen weten, wil hy hen
Omslag van De ‘Belgische Natie’ van Jacob Kats, waarvoor Peter Benoit de muziek componeerde. [Stadsbibliotheek, Antwerpen.]
waerlyk als zich zelven beminnen. Na Rubens die kort zijn carrière schetst en vraagt of zijn schilderijen nog in waarde worden gehouden, is het de beurt aan een gewone ambachtsman, Mesmakers uit Namen. Een anonieme werker, want arbeiders werden in het verleden niet naar waarde geschat. Maar daar komt nu stilaan verandering in: Het behaagt de eeuwige Regtvaardigheid ten hoogste, dat de verlichting dezer aerde zoo ver is doorgedrongen, dat men de menschen, van alle standen, volgens hunne bekwaemheid en verdienste, begint te achten en te belonen. Tot slot duikt Grétry in Akkermans' droom op. Op zijn beroemde melodie Où peut-on être mieux uit de opera Lucille zingt het koor Kunnen wij beter zijn, dan waer we ons wel bevinden. De Luikse componist vraagt of er sindsdien nog beroemde melodieën in België zijn geschreven. Op de achtergrond klinkt het begin van La folle, Grisars beroemde romance die toen in heel Europa populair was. Grétry luistert verrukt naar Grisars melodie, daarin bijgevallen door het koor dat tot slot van de lange droomscène zingt: O dierbaer vaderland, / blyf steeds de kunsten eeren, / hoû de muziek in stand, Dat ieder Belg het leere’; / Dit is de sterkste band / Voor Volk, Vorst, Vaderland! Akkermans wordt wakker uit zijn lange droom en bevestigt dat muziek hét geschikte middel is om mensen te verenigen, want het is in de eensgezindheid, en niet in de verdeeldheid, dat het geluk der Natie, ja zelfs dat van alle volken ligt opgesloten.
| |
| |
In het tweede bedrijf verplaatst de actie zich naar de Grote Markt van Brussel waar Akkermans en Peer de feestelijkheden ter ere van de koning willen bijwonen. Daar aangekomen wijst Akkermans in een monoloog op het nut van de hervormingsscholen van Ruiselede en Beernem. Hij haalt er zelfs statistieken bij: (...) hoe het ook zijn moge, is het althans eene groote weldaed voor de maetschappelijke samenleving, het middel gevonden te hebben, om van honderdéén-en-vijftig verdwaelde kinderen, nog honderdéén-en-veertig brave menschen te vormen; die allen geleerd hebben om door nuttig werk zich een bestaen te verschaffen. Akkermans prijst de regering die deze scholen heeft opgericht en dankt de koning, omdat hij de leraars van die scholen het Erekruis heeft geschonken.
Het derde tafereel speelt zich af op het Congresplein. Het scènebeeld toont acht afgevaardigden van het volk - van boer Akkermans tot een rechtsgeleerde - die op een schild de grondwet torsen. De godin der natie zingt samen met het koor de lof van koning en grondwet. En een senator wijst er in zijn toespraak op dat het dankzij die grondwet is dat in België gelijkheid, vrijheid en vrede heersen. Het tafereel wordt besloten met een zegenpralend koor: Leve Koning, wet en Belgen! Het werk eindigt met een praeltooneel. De groep die de grondwet torst, staat onder een boog met de opschriften Eendragt maekt magt en l'Union fait la force, omringd door kinderen en door het koor. Terwijl de Brabançonne weerklinkt, met een nieuwe tekst van Kats, verschijnt een engel die bloemen gooit op de grondwet.
Dit werk bevat verrassend veel muziek: orkestrale inleidingen, koren en solonummers, terwijl ook de dialogen met orkestrale effecten onderstreept worden. Bij Kats beschikte Benoit trouwens over een mooi gedoseerd orkest bestaande uit fluit, hobo, twee klarinetten, twee fagotten, twee hoorns, twee trompetten, trombone, slagwerk, strijkers en waarschijnlijk ook harmonium. De recensent van Le Guide musical van 31 juli 1856 had veel waardering voor Benoits melodische vinding en voor zijn talent om stem en orkest te combineren. Alleen mangelt het hem nog wat aan theaterervaring en moet hij er zich voor hoeden de moderne meesters al te veel als voorbeeld te nemen.
| |
Leve de koning!
Het enthousiasme voor de viering van Leopold I was er dus ook aan Vlaamse kant. In zijn streven om de onafhankelijkheid te vrijwaren deed de koning er alles aan om la nationalité belge te versterken. Die eigenheid van het jonge land lag in het feit dat de meerderheid van de bevolking katholiek én Nederlandstalig was, wat België onderscheidde van respectievelijk Nederland en het dreigende Frankrijk. Daarom ook steunde Leopold van kort na zijn aantreden de Vlaamse Beweging in haar taaleisen. Enkele weken vóór de nationale feesten, op 27 juni 1856, tekende hij het koninklijk besluit dat de oprichting van de Vlaemsche Commissie (beter bekend als de Grievencommissie) regelde. Die commissie had als opdracht maatregelen voor te stellen om het gebruik van het Nederlands in de administratie te verzekeren en de Vlaamse literatuur te bevorderen. En dus kon men ook in flamingantische kringen ‘leve de koning!’ roepen. Dat was meteen ook de titel die Benoit en Felix Vande Sande hun ‘dramatische studie’ meegaven. In de uitgave uit 1857 noemt Vande Sande zijn hulde aan Leopold I een nederig bloempje dat de schryver met zynen vriend, Pieter Benoît, tusschen de massa geurige bloemen heeft gestrengeld, die in july 1856 de vijf-en-twintigjarige regering van Belgies vorst tot kroon verstrekten. Beide schrijvers droegen ter dier gelegenheid het stuk voor, hetwelk, dank vooral aen de heerlyke muziek waermede het doorweven is, eenen grooten byval verwierf.
Het grootste deel van het stuk bestaat uit melodrama, wat betekent dat een acteur zijn tekst voordraagt boven een orkestbegeleiding (of in de woorden van Vande Sande en Benoit: proza-strofen met begeleiding van orkest). In het eerste melodrama (largo maestoso) wordt gevraagd naar de aanleiding van de feesten: Weet gy waerom de belgische vaen op den fiersten kerktoren en op de nederigste hut wappert? (...) Weet gy (...) waarom Wael en Vlaming, Vlaming en Wael elkander met den warmen handdruk en den broederzoen bejegenen? Het antwoord wordt gegeven in een recitatief (allegro - largo - larghetto) en een ariette: De koning leve! Lang leve Leopold! / (...) Het is thans vyf-en-twintig jaren / Dat hy by Belgies zonen voor al wat heerscht alom / Op vrygevochten boêm / een vryen toon beklom. In het daarop volgend allegro wordt de eenheid, maar ook de taalverscheidenheid tussen Vlamingen en Walen beklemtoond: En van Aerlen tot Oostenden / By bekenden, onbekenden / En by Vlaming en by Wael / Roept men in de Moedertael: / Leve! Leve! Ja, Hij leve!!... Die zelfde thematiek - de eensgezinde verering van de koning door arm en rijk, jong en oud - komt nog eens aan bod in een melodrama en een strofisch tooneellied. Zelfs een gevangene zingt vanuit zijn cel het refrein mee: Leve de koning! Daarop wordt, alweer in een melodrama, amnestie gevraagd voor die gevangene die in eenen oogenblik van dwaling van het goede spoor afweek; zyn hart is niet verdorven; een enkele blik van u kan hem de vryheid wedergeven. (...) Laet, o Vorst, ter gelegenheid van uw jubelfeest dien medelydenden blik op hem nedervallen, opdat hy met ons, uwe vrye zonen, blydelyk moge herhalen: Leve de Koning!
| |
De brandende haard van het patriottisme
Benoits patriottische composities uit 1856 kaderen in de hele Belgische artistieke productie die al kort na 1830 op gang was getrokken met als doel het creëren van een Belgische identiteit door middel van de (re)constructie van een eigen heroïsch verleden. In zijn bijzonder goed gedocumenteerde boek Beeld en geschiedenis (1987) toont Tom Verschaffel aan hoe de jonge Belgische staat kunstenaars - en ook wel historici - aanspoorde om zich in deze dienstbaar op te stellen. Hij citeert Alexandre Pinchart die in zijn boek De la peinture historique (1830-1846) opriep: Belgische kunstenaars (...) het is in de brandende haard van het patriottisme dat uw genie opgewarmd moet worden (...). Dat het buitenland in de vruchten van uw talent de geschiedenis van ons land leze. En bij de inhuldiging op het Brusselse Koningsplein van het ruiterbeeld van Godfried van Bouillon verklaarde eerste minister Charles Rogier op 15 augustus 1848: Gelukkige zending van de artiest aan wie het gegeven is om met de kracht van zijn verbeelding en het prestige van zijn talent, die grote, door het volk beminde beelden weer tot leven te wekken.
De kunstenaar had dus de verheven, ja zelfs heilige taak om de geschiedenis van België mee te ‘maken’. De jonge onafhankelijke staat had geen verleden en dus geen identiteit. Bovendien moest ook de broze onafhankelijkheid en de bestaansreden van het nieuwe land intern en extern bevestigd worden. Het creëren van een gemeenschappelijke, nationale geschiedenis was nodig om het land zowel een politieke legitimiteit als een culturele identiteit te verschaffen. Zo zou de nieuwe politieke, maatschappelijke en culturele realiteit onderbouwd en bevestigd worden als een natuurlijke en definitieve orde. De nieuwe natie zocht haar bestaansreden in de voorbije eeuwen en zag die geschiedenis als haar eigen voorafschaduwing. En die geschiedenis liet men ver in de nevelen van de tijd beginnen: bij Boduognat en de strijd van de Nerviërs tegen de Romeinen, of bij Ambiorix. Het was niet zonder symboliek dat tijdens de Wereldtentoonstelling van 1867 in Parijs het Belgische kwartier werd opgefleurd met de standbeelden van Ambiorix en Leopold I. De hele geschiedenis werd opgevat als een strijd tegen overheersers, vóór vrijheid, en met de revolutie van 1830 en de kroning van Leopold I als onontkoombaar culminatiepunt. Naar aanleiding van de onthulling van de Congreskolom schreef de krant l'Indépendance belge op 27-28 september 1859: (...) een volk waarvan de hele geschiede- | |
| |
nis niets anders is dan een voorbereiding, een initiatie op die in 1830 bevochten onafhankelijkheid; voor België is de vrijheid noch een noviteit, noch een toevalligheid, maar een eeuwenoude traditie.
In zijn interessant artikel ‘Glorifier à jamais la patrie’ (1999) wijst Marc Holthof op de mechanismen die met de (re)constructie van een eigen geschiedenis en het creëren van mythes gepaard gaan en de belangrijke rol die de kunst daar in speelde. Kunstwerken hebben immers op geschiedenisboeken het voordeel dat ze kunnen ontroeren en overweldigen. Dat maakte kunst tot een efficiënt propagandamiddel. En dus werd die geschiedenis afgebeeld en verzinnebeeld in schilderijen, standbeelden en bustes, romans, gedichten, toneel- en muziekstukken. Daarbij werd de geschiedenis meestal gepersonaliseerd in historische figuren die tot de collectieve verbeelding spraken. Het zijn historische figuren, veldheren en vrijheidsstrijders (Boduognat, Ambiorix, Godfried van Bouillon, Jan Breydel en Pieter de Coninc, Jacob van Artevelde, de graaf van Egmond en de graaf van Hoorne), schilders (Rubens, Van Dyck, Jordaens, de gebroeders Van Eyck), schrijvers (Van Maerlant), componisten (Lassus, Grétry), geleerden en denkers (Justus Lipsius, Mercator, Vesalius). Al deze iconen werden niet alleen opgevoerd ter bevordering van de vaderlandsliefde, ze fungeerden ook als morele voorbeelden. Zoals Holthof opmerkt zijn deze grands hommes de nieuwe heiligen van de geseculariseerde staat, de nieuwe gidsen voor het volk. En van sommigen straalde hun grootheid ook internationaal op België af. Figuren als Rubens en Grétry hadden een grote internationale vermaardheid en het is dan ook niet te verwonderen dat net zij de eerste kunstenaars waren die al vroeg na de onafhankelijkheid in standbeelden vereeuwigd werden: Rubens in 1840 en Grétry twee jaar later in Luik (ook toen al had men oog voor communautaire evenwicht). De onthullingen van de standbeelden genereerden ook nog artistieke nevenproducten, zoals
gedichten, toneelstukken, koren en cantates. Werd van de kunstenaars in eerste instantie verwacht dat ze hun roemrijke voorgangers vereeuwigden, tegelijkertijd moesten ze met hun eigen historiestukken, beelden, romans, poëzie en muziek het jonge België internationaal aanzien geven. Het besef dat de grootheid van een land in belangrijke mate werd mee bepaald door zijn culturele realisaties en prestaties was sterk aanwezig. De overheid ondersteunde daarom jonge kunstenaars door middel van staatsprijzen zoals de Prix de Rome. En ook Leopold I steunde op persoonlijke titel kunstenaars.
| |
De koninklijke verjaardag
Los van de koninklijke en nationale jubilea waren er jaarlijks meerdere vaderlandslievende plechtigheden die met muziek - liefst nieuwe muziek - werden opgeluisterd. Op de nationale feestdag werd steeds een Te Deum of een mis uitgevoerd, van gevestigde Belgische componisten of van recente winnaars van de Prix de Rome. Ook Benoit, laureaat van Romeprijs in 1857, viel die eer te beurt. Op zondag 21 juli 1861 werd in Sint-Goedele tijdens de hoogmis van tien uur zijn Messe solennelle uitgevoerd. De financiële middelen voor de uitvoering van deze concertmis door meer dan 200 musici werden geput uit la cassette particulière du Roi. Precies twee jaar later werd opnieuw een werk van Benoit gekozen, zodat op 21 juli 1863 zijn Te Deum kon worden gecreëerd.
Ook de verjaardag van Leopold I, 16 december, werd steeds met muzikale luister gevierd. Zo werd op 16 december 1859, de 69ste verjaardag van de koning, Benoits cantate La Belgique in de Muntschouwburg gecreëerd. De tekst was van Désiré Devos, een advocaat bij het Hof van Beroep die elke gelegenheid gretig aangreep om zijn royalisme te belijden. Voor de dertigste verjaardag van de onafhankelijkheid schreef hij ook de Nouvelle brabançonne en Trente ans ou La Léopoldienne, teksten die hij tevergeefs aan Hanssens ter compositie aanbood. Voor de creatie van zijn La Belgique kon Benoit een beroep doen op de ensembles en de eerste solisten (de sopraan Vandenhaute, de tenor Wicart en de bas Depoitier) van de Munt. De uitvoering werd bijgewoond door leden van de koninklijke familie. De krant L'Echo du Parlement belge schreef twee dagen na de creatie dat de tekst al te veel over de Congreskolom ging. De eerste zin luidt inderdaad: Gloire à toi, gloire à toi, Colonne radieuse en het gedicht besteedt veel aandacht aan het Nationaal Congres. Dat laat vermoeden dat het werk bedoeld was voor de inauguratie van de Congreszuil. Het 48 meter hoge monument van Joseph Poelaert, met bovenop het bronzen beeld van Leopold I door Willem Geefs en met zijn maçonnieke symboliek was enkele maanden vroeger, op 26 september, ingewijd. Tijdens de onthulling werd een gelegenheidscantate van Samuel door twee koren en harmonieorkest uitgevoerd, - naargelang de bronnen, door 400 à 2.500 musici. Misschien was daarnaast geen plaats meer geweest voor een andere cantate of hadden Benoit en Devos hun werk niet tijdig klaar en werd het dan maar op het eerst volgende nationalistische evenement gecreëerd? Of wou men de koning op zijn verjaardag nog eens herinneren aan het aan hem gewijde monument?
Deze partituur is verloren gegaan, maar uit het orkestmateriaal en het tekstboek zijn de bouwstenen van de compositie te reconstrueren: na een orkestprelude en een openingskoor volgen aria's voor elke solist, een duet voor tenor en bas, een koormars en een tutti-finale die eindigt met Vive le roi! De recensent van L'Echo du Parlement belge meende dat Benoit in dit gelegenheidswerk toch te weinig eigenheid had betoond: M. Benoît heeft in deze cantate muziek willen schrijven die zich tot iedereen richt. Deze betrachting manifesteert zich vooral in de koormars met een frase zoals Verdi ze schrijft, dat wil zeggen een unisono dat begeleid wordt door een krachtig orkest. M. Benoît moet weten dat men alleen een kunstwerk kan maken als men voor zich zelf werkt en niet voor een of ander publiek. Het talent van de componist hebben we gevonden in de manier waarop hij de orkestrale middelen combineert. Daar heeft hij bewezen dat hij handig is, origineel en zeer bedreven in zijn metier. Die unisono-passages versterken nog het vermoeden dat Benoit deze cantate aanvankelijk geconcipieerd had voor een uitvoering in de open lucht. Wat er ook van zij, Benoits werk haalde un franc et légitime succès, aldus Le Guide musical van 22 december.
Op de 71ste verjaardag van Leopold I, op 16 december 1861 dus, hernam de compagnie van Felix Vande Sande in de Cirk-schouwburg (Théâtre du Cirque) Benoits Leve de Koning! Niettegenstaande zijn Vlaamsche Schouwburg voortdurend met grote financiële problemen kampte, liet Vande Sande Benoits koren deze keer uitvoeren door 150 zangers. Zelf kon de jarige koning zijn verjaardag niet uitbundig vieren, omdat hij in de rouw was na de dood op 14 december van zijn neef prins Albert van Engeland. Om die reden bleef de koninklijke familie afwezig op de uitvoering van het Te Deum van Lassen in Sint-Goedele. Maar ook Benoit was er niet. Hij was op dat moment in Parijs, waar hij ook al ter ere van de jarige koning met het koor Les enfants de la Belgique een concert gaf in Salle Herz. Deze door in Parijs residerende Vlamingen opgerichte koorvereniging zong in aanwezigheid van verschillende Belgische notabelen werk van Gevaert (Souvenir de la Patrie), Limnander (Revue de sombres) en Weber.
Nog eens twee koninklijke verjaardagen later was Benoit wél opnieuw in België. Op 16 december 1863 dirigeerde hij toen in het Luikse Théâtre Royal een nieuw muzikaal verjaardagsgeschenk voor de 73-jarige Leopold I, namelijk de cantate Le seize décembre ou l'Anniversaire royal. De tekst voor deze A-propos patriotique en un acte et trois tableaux kwam van de Franse toneelspeler en -auteur Marcel Briol, medewerker van het theater en een corresponde- | |
| |
rend lid van de Société Académique des Hautes-Pyrénées. In het woord vooraf van de uitgave van zijn tekst beschrijft Briol zijn opzet: Geïnspireerd door de artikels in de nationale en internationale bladen heb ik in grote trekken de florissante situatie van een neutraal land geschetst, een land dat sinds 33 jaar leeft te midden van de politieke commoties in Europa zonder dat zijn nationaliteit aan het wankelen werd gebracht. Dank zij de verlichte geest van de constitutionele koning die dit land regeert.
Een van de vele serenades voor het Koninklijk Paleis.
De verzen geschreven ter ere van Z.M. Leopold I vloeiden uit mijn pen onder het gezag van de waarheid en werden gedicteerd door een onafhankelijk hart dat de stem weerkaatst van een natie die terecht trots is op zijn monarch.
De partituur van dit werk was sinds vele jaren zoek tot het autografische handschrift enige tijd geleden door het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek werd teruggevonden in de nalatenschap van Edward Keurvels (en niet in een afvalcontainer zoals De Standaard op 21 april 2000 schreef).
Op de kaft van het manuscript staat geschreven: Cantate dramatique / avec (?) mise en scène / écrite pour le Gd Théâtre de Liège en 1859 / Anniversaire 25e année du règne du Roi Leopold Ier, en, in een ander handschrift (Keurvels?): La Belgique. Heel verwarrend allemaal, want het gaat hier wel degelijk om Le seize décembre ou l'Anniversaire royal uit 1863 en niet om La Belgique uit 1859. De ouverture is gedateerd maar die datum is bij het inplakken van de partituur onleesbaar gemaakt. Op het einde van die uitgebreide ouverture (in re groot) maakt La déesse de la liberté haar entree. Van haar monoloog, ondersteund door musique mélodramatique, is slechts één blad bewaard, maar gelukkig is er nog het tekstboekje. En dan blijkt dat ook de vrijheidsgodin de geschiedenis bij Ambiorix laat beginnen en verwijst naar de moedige Belgen die voor hun vrijheid tegen Caesar vochten. In de vijfde van tien liberté de croire et celle d'enseigner / La liberté d'agir, de voter et d'élire / La liberté du droit, la liberté d'écrire / Liberté de travail, liberté de penser.
Het tweede tableau (Le seize décembre) speelt zich af op een openbaar plein in Vlaamse stijl waarvan de huizen bevlagd zijn met de nationale kleuren en evoceert het verjaardagsfeest van de koning. Rond de buste van de koning figureren la Belgique (een sopraan), een veteraan van de onafhankelijkheidsstrijd (een acteur), een kunstenaar (gezongen door de tenor Wicart), garde civique (een acteur), een matroos (bariton), een officier (acteur) en een mijnopzichter (bas). Na het koor (Sonnez cloches des basiliques!) reciteren of zingen ze om beurt verzen over de weldaden van het koninklijk bewind. Verenigd in gebed smeken solisten en koor bescherming af voor België en de koning, eerst a capella, daarna met begeleiding van orkest.
Het laatste deel heeft als titel La protectrice céleste. Terwijl het orgel speelt verschijnen opnieuw de bekende archetypes uit de vaderlandse geschiedenis. Ambiorix, Karel de Grote, Godfried van Bouillon, Artevelde (gespeeld door Briol), Rubens en Grétry dragen op een schild de goddelijke beschermster, een schim van de in 1850 overleden koningin Louise-Marie die het volk zegent. Dan wordt het koor hernomen, deze keer samen met de solisten waarna de cantate besluit met de Brabançonne (voor soli, koor, blazers op de scène en symfonisch orkest), met een tekst van Briol: Vivons en paix avec l'Orange / sous l'arbre de la Liberté. (Op 19 oktober 1861 hadden de Belgische en de Nederlandse vorsten elkaar voor de eerste keer sinds 1830 in Luik ontmoet, vandaar misschien de verwijzing naar het Huis van strofes zingt ze dan de lof van de liberale grondwet: La liberté de voir, de juger et de dire /La Oranje).
Volgens Le Journal de Liège van 18 december 1863 werd Benoits bewerking van de Brabançonne vermengd met tromgeroffel, klaroenen, klokken, kanongebulder, hoera-geroep en het voetengestamp van de toeschouwers. Dezelfde krant vergeleek Benoit als dirigent met een antiek orakel dat tekeer gaat op zijn driepikkel. God heeft hem doordrongen, geïnspireerd, bezield! Andere kranten omschreven zijn muziek als warm, levendig, geëxalteerd, zeer nerveus en zeer energiek. Benoit en Briol kregen een open doekje en hun patriottische cantate werd op 17 en 20 december herhaald. De krant La Meuse kwam op 30 december nog eens uitgebreid op het werk terug: De inspiratie, het
| |
| |
idee waren niet de eerste zorg van M. Benoit (...). Vóór alles heeft hij zich een handig musicus willen tonen, een vruchtbaar en geleerd harmonist, en in dit opzicht is hij perfect gelukt. Zijn partituur is onberispelijk geschreven: het orkestrale deel werd met scrupuleuze zorg behandeld, de tegenstellingen tussen de timbres en de ritmes werden zeer handig gecombineerd; de begeleidingen van bepaalde recitatieven hebben een duidelijk dramatisch effect; en de finale tenslotte, een dubbel koor met de hymne van de Brabançonne die ingekaderd is in een soort triomfzang, ontbreekt het noch aan ampleur, noch aan energie. (...) in dit werk van de M. Pierre Benoit hebben we een écht talent onderkend, een ernstige merite, zonder twijfel, maar ook enkele neigingen waartegen het goed is te waarschuwen (...) Dat hij dit niet vergeet: wat een bepaalde stijlrichting ook moge beweren, de melodie is de levende essentie van elk lyrisch werk. Het is de melodie die een onmiddellijke band smeedt tussen de componist en het publiek.
Met het terugvinden van dit werk kwam ook het manuscript van de ouverture tot de verloren Cantate militaire (1864) boven water, zoals een potloodnotitie onderaan het eerste blad van Le seize décembre aangeeft: Ouverture dramatique (préface de la Cantate militaire). Benoit heeft dus de ouverture tot Le seize décembre onmiddellijk gerecycleerd voor zijn Cantate militaire. Op 31 januari 1864 werd die Ouverture dramatique zelfstandig uitgevoerd tijdens een benefietconcert in de zaal van de Kruidtuin in Brussel, door het symfonisch orkest van de Grenadiers onder de leiding van Constantin Bender. Le Guide musical van 4 februari 1864 noemt het weliswaar een nieuw werk, maar het gaat dus wel degelijk om hergebruik, zoals een in het Benoitfonds bewaarde kopij van de ouverture aantoont. Keurvels schreef de ouverture later nog eens over, noemde ze Feestklanken en dreef de verwarring ten top door op het titelblad te schrijven: brok uit eene cantate gecomponeerd voor Luik en op het laatste blad: brok uit ‘La Belgique’. Waar het dus de ouverture tot het voor Luik geschreven Le seize décembre betreft.
Le Guide musical beschreef de ouverture als goed geïnspireerd, vol brede motieven, poëtische gevoelens en mannelijke energie in één woord, het is een nieuwe kostbare parel in het melodieuze juwelenkistje van M. Benoît. Verder meldde het blad dat deze ouverture samen met de volledige cantate later op het jaar opnieuw zou worden uitgevoerd. En dat gebeurde op 19 maart 1864 tijdens een benefietconcert georganiseerd door de Société royale de Philantropie in het Brusselse Théâtre National du Cirque.
Benoit was toen zeer manifest aanwezig in Brussel. Die avond waren er in de hoofdstad drie concerten en op twee werd muziek van Benoit gespeeld. Met de nodige ironie schreef Benoits vriend Edmond Van der Straeten in L'écho du Parlement belge op 22 maart dat hij dankzij de bovennatuurlijke gave van de alomtegenwoordigheid toch alle drie de concerten had kunnen bijwonen. Tijdens de pauze van het concert dat de tenor Joseph Cornelis, samen met zijn dochters Adélaide, Thérèse en Marie gaf in de zaal van de Réunion Lyrique had hij zich naar de Grande Harmonie gehaast waar Hanssens net Benoits ouverture tot Le Roi des Aulnes inzette, om zich dan in het applaus naar het Théâtre du Cirque te spoeden waar hij nog op tijd kwam voor de creatie van de Cantate Militaire. Uitvoerders waren het symfonische orkest en het koor van de onderofficieren van de Grenadiers en de kinderen van de pupillenschool van Aalst, met opnieuw Bender als dirigent. Soliste was de Franse sopraan Caroline Vandenheuvel-Duprez, dochter en leerlinge van de beroemde tenor Gilbert-Louis Duprez en op dat moment een van de absolute diva's op de internationale operascène. Caroline Duprez had toen goede contacten met Louis Jorez, de leraar zang aan het Brussels conservatorium die later Benoit naar Antwerpen zou volgen. Of misschien kende Benoit haar van in zijn Parijse tijd? De tekst van de cantate was van Antoine Clesse, de Waalse dichter waarmee Benoit in 1875 een pennentwist zou voeren. Uit de krantenverslagen valt verder op te maken dat de cantate bestond uit een ouverture, een inleiding, een hulde aan de vrijheid, een koormars, een recitatief en een finale voor dubbel koor - typisch Benoit - en orkest. In tegenstelling tot Le Moniteur van 22 maart was Edmond Van der Straeten in
L'Echo du parlement belge van diezelfde dag niet mals voor zijn vriend. Hij bestempelde het werk als een middelmatig werk, zijn auteur onwaardig. En hij voegde er aan toe: Spreek ons over de quadrilogie van de heer Pierre Benoit. Dat is inspiratie, dat is uitwerking! Van der Straeten verwees hier naar de succesrijke uitvoering van belangrijke fragmenten uit de Quadrilogie die dag na de creatie van de Cantate Militaire in het Hertogelijk Paleis had plaatsgevonden.
| |
De septemberfeesten
Naast de nationale feestdag en de koninklijke verjaardag waren er nog de jaarlijkse onafhankelijkheidsfeesten van september. Over het grote muzikale aandeel in deze feesten schreef Fétis in Revue et Gazette musicale de Paris van 29 september 1861: Muziek speelt altijd een belangrijke rol in de Belgische nationale feesten, omdat de passie van de Belgische natie voor deze kunst algemeen is. Muziek beluisteren is een van de levendigste vormen van plezier die men kan aanbieden aan gelijk welke klasse van dit volk (...). Het was geen toeval dat de Classe des Beaux Arts van de Académie royale de Belgique in september haar publieke zitting hield waarop de bekroonde cantates van de Prix de Rome werden uitgevoerd. Benoits winnende cantate Le meurtre d'Abel werd op 26 september 1857 uitgevoerd en de bijeenkomst van 24 september 1861 werd geopend met zijn ouverture tot Le roi des aulnes. Tijdens die septemberfeesten werd ook een (meestal nieuw) Requiem uitgevoerd ter nagedachtenis van de slachtoffers van de revolutie van 1830. Voorts waren er veel concerten in de Brusselse parken en serenades voor het koninklijk paleis
Het is voor een van die avondserenade tijdens de septemberfeesten van 1861 dat Benoit zijn Cantate patriotique schreef. De eerste sporen van dit werk, ook als Septembre bekend, zijn terug te vinden in een brief die Benoit rond 15 augustus 1861 aan zijn moeder schreef: Ik heb zopas een nieuw werk voor de septemberfeesten beëindigd, dat zal gezongen worden op het Paleizenplein. Hij voltooide dit werk voor mannenkoor, 3 trompetten, 3 trombones, ophicléide, tuba en contrabassen op 28 augustus en gaf het de opdracht: A mon excellent ami. J. Fischer. Souvenir et reconaissance. Het was trouwens Fischer die op 25 september 's avonds op het Paleizenplein de eerste uitvoering dirigeerde. Fischer had vier Brusselse koren (Réunion lyrique, Société Orphéonique, Société de Lyre-Ouvrière en het koor van de Grenadiers) en het muziekkorps van de Grenadiers ter beschikking, samen goed voor 350 uitvoerders. De hertog en hertogin van Brabant en de graaf van Vlaanderen luisterden van op het balkon van het koninklijk paleis toe, maar volgens L'Indépendance belge van 28 september brak er al vijf minuten na het begin van de serenade een stortbui los. Naast Benoits koor dirigeerde Fischer nog vaderlandslievend werk van Gevaert, Riga, Sacré, Eyckens en Limnander. Het enige niet-Belgische werk was het soldatenkoor uit Gounods Faust, dat samen met Riga's koor Vive le roi en de Brabançonne het meeste applaus kreeg.
De verzen voor zijn Cantate patriotique haalde Benoit bij Fr. Wittmann, een lid van l'Institut des Beaux-Arts in Mechelen. Van hem is een eloge aan de adellijke componist Armand Limnander van Nieuwenhove bekend die in 1842 tijdens een banket van de Mechelse koorvereniging Réunion lyrique werd voorgedragen. Wittmann schreef ook teksten voor Limnander, Hanssens jr. en Charles Bosselet, drie bekenden van Benoit. In Septembre eert Wittmann de slachtoffers van de revolutie en bezingt hij de septemberdagen van 1830 die gezorgd hebben voor vrijheid, vooruitgang, eendracht en vrede: Salut immortelles journées / où fut fondé le saint progrès / Salut
| |
| |
prémices fortunées / de liberté de concorde et de paix. Het is een energiek, driedelig werk dat begint en eindigt in een majestatisch do groot, zoals vele andere werken van dit soort.
| |
Patriottisme versus nationalisme
Recent archief- en literatuuronderzoek heeft bevestigd dat Benoit al vóór het midden van jaren 1850 actief was in de Vlaamse Beweging. Als componist en dirigent werkte hij in het Vlaamse theatermilieu in Brussel dat met figuren als Eugeen Stroobant, Jacob Kats en Felix Vande Sande ijverde voor de verdediging en de verbreiding van de Vlaamse taal. Benoit schreef muziek voor vele stukken van zowel Kats als Vande Sande. Bovendien was hij ook betrokken bij de in mei 1858 opgerichte vereniging Vlamingen Vooruit. Deze vereniging van jonge flaminganten en progressieve liberalen met wortels in de Brusselse theaterwereld en in vroege arbeidersorganisaties ijverde voor de gelijkberechtiging van de twee landstalen in heel België, maar beklemtoonde tegelijkertijd de eenheid van België en de solidariteit tussen Vlamingen en Walen. Bovendien worden Benoits ‘Vlaamse’ manuscripten uit de jaren 1850 in de literatuur traditioneel onderbelicht, in tegenstelling tot zijn Franse liederen die in druk verschenen.
Natuurlijk verliep Benoits engagement niet altijd even rechtlijnig en verdween het bij momenten naar de achtergrond ten voordele van zijn carrière als componist. Maar toch laat hij zich steeds herkennen als een muzieknationalist. Tijdens zijn Duitslandreis tekent hij in de Beierse Alpen volksliederen op en ook tijdens zijn Parijse jaren getuigt hij in muziek en daad van zijn Vlaamse afkomst én betrokkenheid. Zijn in Parijs geschreven pianocyclus Contes et Ballades is geïnspireerd door Vlaamse volksverhalen en werd ook door de Parijse muziekpers onderkend als een uiting van muzieknationalisme. La Presse théâtrale schreef: De heer Benoit is Vlaming; in deze hoedanigheid houdt hij van de ballade en de legende, die zonder moeite geboren worden in de koude, poëtische streken. In Parijs was Benoit ook actief als dirigent van de koorvereniging Les enfants de la Belgique die bestond uit in Parijs residerende Vlamingen, vooral arbeiders. Dit koor zong zowel Franse als Nederlandse teksten. Ook het feit dat hij bij zijn aantreden als directeur van de Antwerpse muziekschool in 1867 onmiddellijk zijn muzieknationalistische ideeën in de praktijk omzette en de muziekschool omdoopte tot Antwerpsche Vlaamsche Muziekschool - ten bewijze hiervan het programma van het jaarlijksche groote examen van augustus 1868 - tonen ten overvloede aan dat hij al jaren vóór Lucifer (1866) of De Schelde (1868) (muziek)nationalistisch dacht en ageerde. Dat hij zich plots ‘bekeerd’ zou hebben, houdt dus geen steek. Laat staan de suggestie dat zijn Vlaams engagement simpelweg te verklaren is vanuit de frustratie na zijn mislukken als operacomponist in Parijs. Vlaamse componisten
trokken naar Parijs niet zozeer om dáár een carrière uit te bouwen of er fortuin te vergaren, maar omdat le baptême de Paris een voorwaarde, of zelfs een noodzaak was om het in België als (opera)componist te maken. Dat bewijst onder andere volgende uitspraak van Fétis: (...) voor Parijzenaars is een nieuwe opera een evenement dat iedereen interesseert; in België daarentegen stuit diegene die het elders niet gemaakt heeft op een niet te doorbreken onverschilligheid. De opera's van Grisar, Limnander en Gevaert hebben succes gekend in Brussel, Gent, Luik en Antwerpen ómdat ze succesrijk waren in Parijs; maar was Quentin Durward [Gevaerts succesvolle opera] in de Munt in première gegaan vooraleer toegejuicht geweest te zijn in de Opéra-Comique [in Parijs], dan was deze opera al na vijf voorstellingen van de affiche gehaald. Vandaar Benoits drang om in Parijs een opera gespeeld te krijgen.
Ook zijn hierboven beschreven patriottische werken bieden geen argument contra. In de 19de eeuw was Vlaamsgezindheid helemaal niet in tegenspraak met een Belgisch nationaal gevoel. Sinds 1830 werkten Vlaamse schrijvers, componisten en beeldende kunstenaars even geestdriftig mee aan de creatie van een Belgische geschiedenis en cultuur, al was die cultuur dan dominant Frans. Ze betreurden die situatie en ijverden voor de invoering van het Nederlands in het onderwijs, bestuur, leger en gerecht, maar dat engagement voor de moedertaal, en meer in het algemeen voor een Vlaamse culturele emancipatie, gebeurde binnen een unionistisch kader en ging lange tijd samen met de verdediging van het jonge België. In zijn in 1856 bekroonde poëem dichtte Prudens van Duyse: Schouwt rond!... klom ooit aan purpren transen / Voor België heuchelyker zon? / De vlaemsche school vond haer penseelen, / De vlaemsche tael haar veder weêr, / Die tegen fransche dwanggareelen / Blijft waken, sterker dan een heir. Het was dan ook gewoon dat het zondagsblad Uylenspiegel op 14 april 1861 zijn oproep voor een Vlaamse liga van katholieken en liberalen besloot met: Et vive la Belgique et vive la Flandre!
Lode Wils situeert het tanen van de Belgisch-patriottische bezieling van de Vlaamse Beweging ergens tussen 1860 en 1870. En in 1870 viel de politieke bedreiging door Frankrijk weg en dus ook de noodzaak om de Belgische identiteit te versterken. Maar toch bleven Vlaamsgezinde auteurs werken schrijven waarin ze hun beweging voorstelden als een steunpilaar van de nationale onafhankelijkheid. Tot de Eerste Wereldoorlog was er geen anti-Belgische strekking van betekenis. Ook Benoit bleef zijn hele carrière lang patriottische werken schrijven. Het feestjaar 1880 was in dat opzicht opmerkelijk. Voor de opening op 16 juni 1880 van de Nationale Tentoonstelling in Brussel schreef hij De Genius des Vaderlands waarin tot slot het hele Belgische volk, op tekst van Julius De Geyter, zijn liefde voor het vaderland uitzingt. En voor de onafhankelijkheidsfeesten in Antwerpen componeerde hij op korte tijd het oratorium Muze der Geschiedenis waarin de gloriedaden van 't land tusschen Noordzee en Rhijn aan bod komen. In de bijhorende jubelcantate 1880 laat hij alle Belgische provincies defileren, gepersonaliseerd door een eigen folkloristisch lied. En in het slotdeel Reist de wereld rond wordt op verzen van De Geyter nog eens de lof van de koning gezongen: Ik waak niet alleen op der vaderen grond: / Hoe trouw waakt het oog van uw Koning! / Ook wordt hij verheerlijkt door iederen mond / Gezegend in iedere woning. In 1885 componeerde hij voor de vijftigste verjaardag van Leopold II in 1885 een Domine Salvum fac regem (voor kinderkoor, vierstemmig gemengd koor, twee groepen kopers, slagwerk, orgel en strijkers) en, op tekst van Emanuel Hiel, de Koningsmarsch (uit Vijf soldatenliederen), waarvan de eerste woorden
onomwonden luiden: Heil den Koning! Heil den vader van het vrije vaderland. Dit lied kende een grote populariteit en werd georkestreerd door Constant Bender. En in januari 1896 schreef hij de vocale pasredoublé Nosse chere Belgique, een eenstemmig a capella-koor dat hij opdroeg aan het koor Les Bardes de la Meuse. De in een Waals dialect geschreven tekst van Léon Pirsoul roept Vlamingen en Walen op om, geschaard onder de Belgische vlag, het vaderland te bezingen en als broeders samen te leven. Volgens Maurits Sabbe droeg het manuscript de opdracht dédié à mes chers frères Wallons de Namur.
En ook in zijn latere geschriften maakte Benoit meermaals expliciet duidelijk dat hij steeds binnen het Belgische kader bleef ijveren voor de Vlaamse zaak. Op 14 juni 1886 bedankte hij de leraars van zijn muziekschool die hem een marmeren borstbeeld hadden geschonken met een toespraak waarin hij nog eens pleitte voor culturele federalisering. In die toespraak deed hij ook een krachtdadige oproep om de ‘verbroedering’ tusschen de beide stammen dagelijks te vergrooten; wij zullen den wetgever ter zijde staan, en alzoo, ‘zonder versmelting’ aan het woord van Clesse zijne echte beteekenis geven: Wallon, Flamand, sont des prénoms; Belge est notre nom de famille.
| |
| |
Het is duidelijk: het Vlaams-nationalisme (of volksnationalisme) stond het Belgisch patriottisme (of staatsnationalisme) niet in de weg, en vice versa. Het was steeds binnen het Belgisch staatsbestel dat men het volk wou bewust maken van zijn Vlaamse identiteit. Voor de constructie van dat subnatiegevoel werden trouwens dezelfde ‘technieken’ gebruikt als voor het scheppen van een Belgische identiteit. Wel grepen de Vlamingen graag naar taal en literatuur (vaak versterkt door de muziek), want: de tael is gansch het volk. Vandaar ook het belang dat Benoit in zijn pedagogie aan de moedertaal en het volkslied hechtte. Voor veel liberale flaminganten leek het trouwens op een driehoeksverhouding, want naast hun patriottische en nationalistische gevoelens koesterden ze ook nog orangistische sympathieën. Benoit en met hem zijn hele entourage (De Geyter, Van Beers, Hiel), beklemtoonden de banden met de Nederlandse stambroeders. Bij Benoit concretiseerden die sympathiebetuigingen zich muzikaal in werken als De Schelde en De Pacificatie van Gent en organisatorisch in de Broederbond tusschen Toonkunstenaars van Noord en Zuid. Maar ook hier speelden geen politieke intenties, alleen culturele en ideologische motieven, en steeds erkende men de Belgische staatskundige realiteit.
Dat het verzoenen van Belgicisme, Vlaams-nationalisme en orangisme soms veel weg had van balanceren op een slappe koord blijkt uit de anthologie die Theofiel Coopman en Victor dela Montagne in 1880 publiceerden en opdroegen aan Leopold II. In de inleiding brengen ze hulde aan Willem I die handel en nijverheid, kunst en cultuur in Vlaanderen op een hoger niveau had getild: Doch de gebeurtenissen van 1830 vergunden hem niet al dit goede tot rijpheid te zien gedijen. Toen de omwenteling een feit was, werd het weer donker in ons geestesleven. Wel had een vrijheidminnend Vorst den Belgischen troon bestegen; wel stond in de breed opgevatte Grondwet, als uitdrukkelijke waarborg voor beide volksstammen die het nieuwe rijk uitmaakten, de volstrekte vrijheid van taal geschreven; doch de terugwerking tegen het ‘zoogezegd Hollandsch verval’ was te geweldig, opdat wij, Vlamingen - Zuid-Nederlanders - van die vrijheid konden genieten... Het Fransch - de taal der eeuwenoude vijanden van ons ras en ons volksbestaan - werd de taal van bestuur, krijgswezen, gerecht en onderwijs. (...) En wie had tegen dien toestand de stem durven verheffen? - De minste rechteising in dien zin was genoeg om iemand de verdenking van Oranjisme op den hals te halen. Na de klacht dat de taalwetten niet nauwkeurig worden uitgevoerd besluiten ze met volgende oproep aan de Vlaamse literatoren: Aan hen de taak vrij en vrank te verklaren, te bewijzen: Vlaanderen's leven is België's leven. Aan hen de heilige plicht elken Vlaming te leeren: geen zelfbestaan, geene toekomst mogelijk, tenzij met het behoud, en met het zuiver behoud alléén uwer moedertaal.
Maar nog relevanter dan de kwestie of Benoits discours nu gevoed werd door patriottisch, nationalistisch en/of orangistisch enthousiasme is de vraag hoe hij dit muzikaal vertaalde. Daarvoor wil ik graag verwijzen naar de Benoitbiografie die bij uitgeverij Lannoo op stapel staat.
| |
Bibliografie
Th. Coopman en V.A. dela Montaigne, Onze dichters. 1830-1880. Een halve eeuw Vlaamsche poezie naar tijdsroede gerangschikt, met biographische en bibliographische aanteekeningen, een bloemlezing en eene inleiding, Antwerpen, 1880 |
P. Couttenier, Nationale beelden in de Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw, in Nationalisme in België. Identiteiten in beweging. 1780-2000 (red. K. Deprez en L. Vos), Antwerpen, 1999, p. |
K. De Clerck, art. Nederland - Vlaanderen, in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, dl. 2, Tielt, 1998, p. 2164-2182. |
D. Devos, La Belgique. Hommage à Léopold Ier. Chant lyrique exécuté au Théâtre de la Monnaie, le 16 Décembre 1859, à l'occassion du 69o anniversaire de la naissance du roi. Poème de M. Devos, musique de M. Pierre-L.-L. Benoit, Brussel, 1859. |
L. François, art. Orangisme, in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, dl. 2, Tielt, 1998, p. 2355-2357. |
H. Gautier, Les curiosités de l'Exposition Universelle de 1867, Parijs, 1867. |
E. Gubin, Bruxelles aux XIXe siècle: berceau d'un flamingantisme démocratique (1840-1873), (Collection Histoire Pro Civitate, nr. 56), Brussel, 1979. |
M. Holthof ‘Glorifier à jamais la patrie!’. De Belgische romantische kunst in het teken van het nationalisme, in Na & naar Van Dyck. De romantische recuperatie in de 19de eeuw (tentoonstellingscatalogus), Antwerpen, 1999. |
L. Hymans, Les fêtes de juillet. Compte rendu des solennités et cérémonies publiques célébrées à Bruxelles le, 21, 22 et 23 juillet 1856 à l'occasion du XXVe anniversaire de l'inauguration de S.M. Léopold Ier, Brussel, s.a. |
J. Kats, De Belgische Natie. Dramatische feesttaferelen in twee bedrijven en vier tooneelveranderingen door Jakob Kats, bestuerder van den vlaamschen troep: Het Tooneel der Volksbeschaving te Brussel. Kooren, aria's en orkestmuziek door Pierre L.L. Benoit. Verrykt met zangstukken van Orlandus Lassus, Grétry en Grisar, Brussel, 1856. |
J. Kuypers, Jacob Kats agitator, Brussel, 1930. |
M. Oukhow en S. Van Clemen, art. Vlamingen Vooruit, in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, dl. 3, Tielt, 1998, p. 3511-3512. |
L. Pil, De schilderkunst in dienst van het jonge België, in Nationalisme in België. Identiteiten in beweging. 1780-2000 (red. K. Deprez en L. Vos), Antwerpen, 1999, p. 51-59. |
F. Roelants, Den 21en july of De gezegende verjaerdag. Volkstafereel met zang, Brussel, 1856. |
M. Sabbe, Een hed van Peter Benoit op Waalschen tekst, in Tijdschrift van het Willems-Fonds, dl. 1, p. 209-211. |
H. Van Goethem, art. Monarchie, in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse beweging, dl. 2, Tielt, 1998, p. 2073 - 2084. |
A. Van Hasselt, Cérémonies et fêtes qui ont eu lieu à Bruxelles, du 21 au 23 juillet 1856 à l'occasion du XXVe anniversaire de l'inauguration de sa majesté le roi Lépold Ier, Brussel, 1856. |
T. Verschaffel, Beeld en geschiedenis. Het Belgische en Vlaamse verleden in de romantische boekillustraties, Turnhout, 1987. |
L. Vos, Van België naar Vlaanderen, in Nationalisme in Belgie. Identiteiten in beweging. 1780-2000 (red. K. Deprez en L. Vos), Antwerpen, 1999, p. 91-102. |
L. Wils, De ontwikkeling van de gedachteninhoud der Vlaamse Beweging tot 1914, (Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, jrg. XLIX, nr. 5-6, verhandeling 442-443), Antwerpen, 1959. |
ID., De politieke orientering van de Vlaamse Beweging. 1840 - 1857, (Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, jrg. LIII, nr. 6, verhandeling 467), Antwerpen, 1959. |
ID., De Vlaamse Beweging in het kader van de nationale bewegingen, (Dossiers Geschiedenis nr. 1), Leuven, 1977. |
ID., Honderd jaar Vlaamse Beweging, dl. 1, Leuven, 1977. |
N. Wouters, art. Leopold I, in Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse beweging, dl. 2, Tielt, 1998, p. 1843. |
|
|