Te gast
Erika Budai, componiste
Geboren in het Brabantse Tienen, groeide ik op in een multi-culturele sfeer. Mijn ouders, beide afkomstig van Hongarije, lieten vaak muziek horen en zongen spontaan volksliederen en fragmenten uit Italiaanse opera's. Mijn moeder had namelijk tot haar zestiende een weekabonnement op de opera van Budapest, had zelf enkele jaren piano gestudeerd en zong in het jeugdradiokoor onder de toenmalige leiding van de grote muziek-pedagoog Zoltàn Kodàly. Bovendien wou haar vader operazanger worden, maar de Eerste Wereldoorlog maakte de realisatie van deze droom onmogelijk. Mijn grootvader bleef wel tot zijn zestigste freelance meezingen als lid van het radiokoor van Budapest.
Dankzij de aan-te-prijzen Oost-Europese gewoonte om kinderen reeds heel vroeg te laten kennismaken met kwalitatieve muzikale genres, kreeg ik van bij het prille begin cultuurverrijkende levenswaarden mee. Zowel mijn oudere zus als mijn jongere broer zongen in het kinderkoor van Tienen, destijds opgericht door de parochiepriester wijlen Eerwaarde Heer Vander Velpen. Deze man zou doorheen de vele jaren mijn muzikale bezieler blijven. Nauwelijks zes jaar geworden ging ik wekelijks naar de pastorij om Gregoriaans te beluisteren en in te studeren. Die lange, zangerige melodieën die soepel op en neer zweefden, had ik nog nooit eerder gehoord! Als kind maakte het op mij een diepe indruk. Ik wilde van die dag af beslist muziek studeren.
Aan de Muziekacademie van Tienen begon ik eerst viool te studeren. Ik speelde toen reeds geruime tijd piano, wat ik van mijn moeder geleerd had. Uiteraard was het ook verplicht notenleer te volgen, een discipline die toen nog een vijfjarige cyclus was. M.i. veel beter als nu, omdat je toen één jaar extra kreeg om vrij moeilijke partituren te leren lezen en uit te voeren. Na die vijf jaren notenleer volgde ik nog eens vijf jaar harmonie, een elementaire vorm van muziekcompositie.
Op mijn achttiende behaalde ik de regeringsmedaille voor piano, studeerde af in het M.O. (Latijn en wiskunde) en zette ik mijn hogere muziekstudie voort aan het Lemmensinstituut in Leuven. Daar kwam ik terecht in de pianoklas van Levente Kende - niet toevallig een Hongaar! We praatten soms Hongaars, hetgeen ik erg leuk vond, want het schiep een bepaalde persoonlijke band tussen leraar, student en muziek.
Inmiddels schreef ik mijn eerste composities, voornamelijk koormuziek, omdat ik van kindsbeen af in een koorcultuur was opgegroeid. Wat je daarbij doorheen de vele jaren leert, dankzij samenklank en meerstemmigheid, is een goed getrainde gehoorvorming die voor een componist van kapitaal belang is. Omdat ik nog voldoende ambities had om voort te studeren, trok ik naar het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel, waar ik diploma's haalde in Harmonie, Pedagogie Notenleer en Muziekgeschiedenis, en tevens gedurende vier jaar een intensieve opleiding volgde in Electronische Muziek en Filmmuziekcompositie. In diezelfde periode werd ik tweemaal op rij laureaat van de wedstrijd ‘Jonge Componisten’ in Brussel. Het was allemaal zo nieuw en onbekend voor mij, en het ging ook plotseling zo snel. Wat ik aanvankelijk beschouwde als een hobby, werd opeens een ernstige studie. Eén van de juryleden, met name Piet Swerts, stelde me voor om bij hem compositie te gaan studeren. Dat betekende: er maar wéér eens vier jaar hard tegenaan te gaan. Op dat moment zette ik mijn eerste stappen in het muziekonderwijs, het zou dus in combinatie met het lesgeven een opleiding van lange
adem zijn. Ik waagde het er maar op! Dus: terug naar het Lemmensinstituut voor compositie, waar ik ook verplicht contrapunt en fuga studeerde bij componist-dirigent Ludo Claesen. Het werd aartsmoeilijk, zo niet bij momenten zelfs onmogelijk. Van 's morgens tot 's avonds was ik student, holde van de ene cursus naar de andere, om me 's avonds naar mijn werk te reppen - ik gaf les in vier verschillende muziekacademies - en eenmaal thuisgekomen schoof ik aan mijn bureau om tot middernacht te studeren. Dit heb ik vier jaar lang volgehouden. Ik had nauwelijks enig sociaal leven en werd ook geregeld ziek van pure oververmoeidheid. Het examen van fuga, een bijzonder moeilijke barokke discipline volgens het Bach-model, was het allerergste. Dan word je drie dagen lang bij wijze van spreken opgesloten in het instituut om aan je examenopgave te werken. Je krijgt een studio met piano ter beschikking en een kamertje waar een bed staat en een wastafel. Je mag geen enkel contact hebben met de buitenwereld en je kan zelfs niet naar buiten om een frisse neus te halen. Als je maar drie dagen later om tien uur 's avonds stipt je examenwerk aflevert. Na deze loodzware beproeving leefde ik drie weken lang met mijn gedachten op een andere planeet!
Dankzij een studiebeurs, die ik via componist Vic Nees verkreeg, volgde ik masterclasses compositie in Darmstadt (Duitsland) bij onder meer Karl-Heinz Stockhausen en Wolfgang Rihm. Op zich een unieke en leerrijke ervaring! Sinds twee jaar ben ik ook vaste medewerkster van de Antwerpse Concertvereniging ‘Crescendo’, waarbij ik op de Vocal Workshop het koor dirigeer in Berlijn (Duitsland) en Pontmain (Frankrijk). Tevens word ik als jurylid gevraagd op het Internationale Festival voor de Jeugd in Neerpelt, evenals op provinciale koor- en compositie-wedstrijden.
Momenteel heb ik zo'n 70 composities op mijn naam staan, waarvan het merendeel koor- en kamermuziek. Orkest gebruik ik meestal in cantates, waarbij de zang nog steeds centraal staat. Als u mij naar mijn persoonlijke stijl mocht vragen, dan moet ik zeggen dat die nogal kan variëren naargelang de opdracht die ik vervul. In kamermuziek kan ik me erg Hongaars-expressionistisch tonen, naar het voorbeeld van mijn geliefde componist Béla Bartók. Mijn koormuziek kan zowel religieus introvert klinken, of als een vlotte gospel uitgewerkt zijn, of verrassend humoristisch klinken, wanneer de tekst daarom vraagt.
Ik hoop dat mijn drang naar muzikale creativiteit nog lang mag duren en zowel de muziek als de luisteraar mag dienen en boeien.
Erika Budai