| |
| |
| |
Bibliotheek
Jeugdliteratuur
Katharina Smeyers
Schapenvellen en ganzenveren. Het verhaal van het middeleeuwse boek, Uitg. Davidsfonds/Infodok, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, geïll. met kleurenfoto's en tekeningen, 275 × 225 mm, 40 blz., gebonden 495 Bfr. - De kostbare middeleeuwse manuscripten met hun schitterende miniaturen en met engelengeduld gekopieerde teksten dwingen nu nog onze bewondering af. Katharine Smeyers, wetenschappelijk medewerker aan het Studiecentrum Vlaamse Miniaturisten van de K.U. Leuven, wil met dit boek kinderen vanaf elf jaar die schoonheid laten ontdekken. Ze beschrijft stapsgewijs hoe zo'n boek maken een dure zaak van lange adem was. Verschillende vakmensen waren erbij betrokken: de perkamentmaker, de kopiist, de rubricator, de miniaturist en de boekbinder. Het boek is goed gestructureerd en in een heldere taal verklaart ze begrippen, legt ze werkwijzen en gebruik van materialen uit. In de lay-out, die gevarieerd en verzorgd is, zijn de afbeeldingen van de miniaturen de blikvangers. Enkele relativerende tekeningen, een aantal weetjes en citaten zorgen voor een levendige noot. Het boek concentreert zich vooral op de technieken van het maken van een middeleeuws boek en gaat slechts zijdelings in op de maatschappelijke context. De lezer van dit boek kijkt daarna niet langer ‘zomaar’ naar een manuscript. Ook jonge lezers kunnen voortaan gericht kijken hoe initialen sierlijk opgevuld zijn of zoeken welke vreemde wezens de miniaturist in de randversieringen en drolerieën verwerkte. Het gevoel voor dosering van de informatie en het prima samenspel van tekst en illustraties maken dit tot een interessant boek voor jongeren.
rds
| |
James Riordan
Het lied van mijn kano. Indiaanse mythen en legenden, uitg. Facet nv, Facet Internationaal, Willem Linnigstraat 13, 2060 Antwerpen 6, geïll. met tekeningen, 215 × 140 mm, 151 blz., gebonden. - In dit boek bundelde de auteur twintig verhalen uit de rijke verteltraditie van de Noord-Amerikaanse indianen. Voor hem is het een manier om de oorspronkelijke bewoners hun cultuur, die ze door de komst van de blanke zagen teloor gaan, terug te geven. Hij reisde jarenlang door Canada en de Verenigde Staten, op zoek naar inheemse verhalen die een weerspiegeling zijn van de indiaanse samenleving en hun eigen kijk op de wereld. De verhalen getuigen van de verbondenheid met Moeder Aarde en met alle levende wezens die voor hen heilig zijn. Ze geven mooie, poëtische verklaringen voor de schepping van de wereld, de oorsprong van verhalen, maar ook voor de sterren in de melkweg, de eerste waterlelie, de Poolster, de schaduwen op de maan, een tweelingrots, het ruisen van een rivier, de ijzige wind of het trillen van espenbladeren. Belangrijke menselijke waarden als moed, doorzettingsvermogen, zuiverheid van hart, trouw, respect voor tradities en rituelen worden via deze verhalen doorgegeven. De kleurrijke personages moeten vaak keuzes maken en gevoelens als liefde, verdriet, heimwee en vreugde spelen daarbij een rol. De verhalen en legenden roepen geregeld herinneringen op aan Griekse mythen, bijbelse verhalen of sprookjes. Goden die ontzag afdwingen, nobele opperhoofden en vredebrengers zoals Hiawatha, mooie meisjes, dappere krijgers, dieren en vreemde wezens bevolken deze beeldrijke verhalen. Het boek is stijlvol uitgegeven, met bij elk verhaal een korte situering en achteraan een verklarende woordenlijst. Een boeiend boek voor jongeren en volwassenen.
rds
| |
Poëzie voor kinderen en jongeren
Eind 1999 startte uitgeverij Zirkoon, onder de naam DiVers, een nieuwe reeks kinder- en jeugdoëzie. Er verscheen een gelegenheidsbundel Kinderen Natuurlijk Toegelaten, een bloemlezing over kinderrechten, en gedichtenbundels van Daniel Billiet, Frank Eerhart en Bas Rompa. De hemel heb je al van Daniel Billiet richt zich tot dertienplussers. Alle gedichten hebben hetzelfde thema: de dood van zijn moeder die de dichter ook na jaren niet loslaat. De relatie van moeder en zoon was toen ze leefde niet goed en nu nog blijft het verdriet om wat niet was: ‘Wat je niet kreeg, krijgen de jaren/niet klein.’ Hij verwoordt de frustraties, de ingehouden woede, de gemiste kansen van tederheid en contact. De ogenblikken van aandacht en koestering zijn zeldzaam, een enkele keer zijn er zelfs bijtende verwijten. De kilte van het verlies dat blijft en het onvermogen tot communicatie overheersen in deze bundel. Scherpe beelden en observaties, omkeringen en herhalingen typeren deze soms schrijnende, harde gedichten. In Over dag en nacht schildert Frank Eerhart in korte, gebalde gedichten tafereeltjes. Hij zoomt in op alledaagse dingen, zoals klimop aan een muur, de maan of de eigen schaduw die hij op een eigenzinnige manier bekijkt. Van mensen die hij observeert, maakt hij een verstild portretje waarin hij zijn bedenkingen integreert. Zijn gedichten gaan ook over groeien, over zoeken naar jezelf en verliefd worden. Hij koppelt er enkele diepzinnige vragen en beschouwingen aan vast, maar de verzen blijven helder en speels, zodat tienjarigen ze al kunnen lezen. Pannetje van papier van Bas Rompa biedt een keuze uit drie eerder verschenen gedichtenbundels, aangevuld met tien nieuwe gedichten. Hij gaat uit van de leefwereld van kinderen en schetst herkenbare emoties, situaties, wensen en verlangens. Een rotdag hebben, vriendin af zijn of verliefd zijn geeft hij kernachtig, vaak via tegenstellingen
weer. Met speelse ernst verwoordt hij de afkeer van kinderen voor regenjassen of hoe opa in het bejaardentehuis een muis als huisdier heeft. Originele metaforen en aandacht voor geuren, kleuren en klanken typeren de gedichten van Bas Rompa. Door hun soepel ritme en het gebruik van rijm zijn ze vlot leesbaar voor tienjarigen.
rds
| |
Daniel Billiet
De hemel heb je al. Gedichten, uitg. DiVers, Amsterdam, 1999, verspreid door Bakermat uitgevers, Koningin Astridlaan 160, 2800 Mechelen, ill. door Chantal De Graeve, 205 × 125 mm, 38 blz., gebonden 385 Bfr.
| |
Frank Eerhart
Over dag en nacht. Gedichten, uitg. DiVers, Amsterdam, 1999, verspreid door Bakermat uitgevers, Koningin Astridlaan 160, 2800 Mechelen, ill. door Iris Le Rutte, 205 × 125 mm, 46 blz., gebonden 395 Bfr.
| |
Bas Rompa
Pannetje van papier. Gedichten, uitg. DiVers, Amsterdam, 1999, verspreid door Bakermat uitgevers, Koningin Astridlaan 160, 2800 Mechelen, 205 × 125 mm, 45 blz., gebonden 395 Bfr.
| |
James Moloney
De veerpont, uitg. Houtekiet/Fontein, Antwerpen-Baarn, 1999, verspreid door Westland nv, T. Van Cauwenberghlei 101, 2900 Schoten, 210 × 130 mm, 207 blz., paperback 595 Bfr. - De moeder van Carl Matt verdwijnt geregeld voor enkele dagen, maar nu komt ze niet terug. Carls oudere stiefzus kiest voor de vrijheid en hij moet samen met zijn jongere stiefbroer Harley bij zijn tante Beryl gaan logeren. Het leven van Beryl is evenwel een even grote puinhoop als dat van de kinderen. Ze tolereert hen slechts, omdat ze zo wat geld van de sociale dienst kan opstrijken. De zestienjarige Carl moet van school af en een baantje zoeken. Dat is niet eenvoudig in het wat haveloze Australische kuststadje waar hij blijkbaar niet gewenst is. Skip Duncan neemt Carl in dienst als hulpje op de veerpont. Van dan af verandert zijn leven grondig. Hij raakt betrokken in de concurrentiestrijd tussen de twee ponten die de overtocht naar het eiland verzekeren. Hij leert de dochter van Skip en haar vriendin beter kennen en ervaart voor net eerst wat vriendschap betekent. Harley dreigt op te groeien voor galg en rad maar Joy Duncan neemt hem in huis en zorgt voor hem. Carl wordt heen en weer geslingerd tussen het verlangen naar geborgenheid in een gezin en de drang om vrij te zijn. Emotioneel kan hij het verdwijnen van zijn moeder niet van zich afzetten. Daarnaast wordt hij nog geconfronteerd met iets wat lang geleden met zijn grootvader gebeurde en wat in het stadje als een vloek op de familie Matt rust. Deze jongerenroman voor veertienplussers is vakkundig opgebouwd. De auteur schetst indringend het groeiproces van Carl voor wie het werk op de veerpont een keerpunt betekent. Voor het eerst begint hij te leven, ervaart hij vriendschap en respect en krijgt hij een positief zelfbeeld. Het is evenwel een proces van vallen en opstaan, met vele praktische en emotionele hindernissen. De personages zijn met een groot psychologisch doorzicht getypeerd en de veranderingen in hun
gedragingen worden goed onderbouwd. Het verhaal is spannend en meeslepend verteld, met veel afwisseling en een versnellend ritme. Het werd met veel gevoel voor een treffende woordkeus en in een mooie, soms beeldrijke stijl vertaald door Bea De Koster die hiervoor onlangs een Boekenwelp kreeg.
rds
| |
Louis Sachar
Gaten, uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 1999, verspreid door Denis en Co, Krijgsbaan 39, 2640 Mortsel, 200 × 150 mm, 224 blz., gebonden 590 Bfr. - Stanley Yelnats wordt onschuldig veroordeeld voor diefstal en naar Camp Green Lake in Texas gestuurd. Het is een jeugdstrafkamp midden in een woestenij. De jongens moeten iedere dag in de brandende zon een gat graven van anderhalve meter diep en anderhalve meter doorsnee. De directrice is heel gevreesd en ook de bewakers laten niet met zich sollen. Stanley zit in een groep van zeven, samen met twee blanken, drie zwarten en een Latino. Hij heeft al vlug door dat ze niet zomaar gaten moeten graven, zogezegd om hun karakter te vormen. Ze zoeken iets, maar wat en waarom? Wanneer Stanley op een dag een huis vindt met de letters KB erop, komt het verhaal in een stroomversnelling. Stanley, die zich redelijk aanpast, probeert eerlijk en vriendschappelijk met zijn lotgenoten om te gaan, wat hem soms in moeilijkheden brengt. Stanley is een pechvogel die vindt dat hij vaak op het verkeerde moment op de verkeerde plaats is. In zijn familie wijt men dat aan zijn ‘waardeloze-smerigerottige-varkens-stelende-over-overgrootvader’. Tussendoor krijgen we in het verhaal flashbacks over Stanleys over-overgrootvader en overgrootvader. De geschiedenis die zich honderd jaar geleden in het welvarende, groene Green Lake afspeelde blijkt achteraf alles te maken hebben met het heden. Het verhaal is opgebouwd als een thriller waarin elk detail belangrijk blijkt te zijn, wanneer alles uiteindelijk samenvalt. De beginsituatie is intrigerend en de lezer ontrafelt met Stanley het geheim van Green Lake. De lezer is Stanley vaak een stapje voor maar het boek blijft verrassen tot het eind. De personages zijn raak getypeerd, met een dosis ironie en humor. De rangorde binnen het groepje jongeren en hun eigen taalgebruik zijn raak getypeerd. Het verhaal leest als een trein want de soms vlijmscherpe,
directe taal leest heel soepel. De auteur kreeg voor dit boek verscheidene nominaties en prijzen, waaronder de Newbury Medal en de National Book Award. Gaten is een knap gecomponeerd, spannend en mysterieus boek voor 13-plussers.
rds
| |
Peter Dickinson
Kinderen van de Maanvalk, uitg. Gottmer, Haarlem, 1998, verspreid door Firma Denis & Co bvba, Krijgsbaan 39, 2640 Mortsel, vertaald door Nan Lenders, geïll. door Sakia Masselink, 230 × 155 mm, 540 blz., gebonden 998 Bfr. - Dit verhaal speelt zich zo'n tweehonderdduizend jaar geleden in Afrika af. De Homo sapiens sapiens, de menselijke soort waartoe wij behoren, heeft zich net ontwikkeld. De stam van de Maanvalk is gedwongen zijn oude Goede Plaatsen te verlaten en te migreren. De natuur is vaak onherbergzaam en de groep dreigt om te komen. De jongeren Suth en Noli ontfermen zich over vier kinderen die de groep wil achterlaten en ze gaan samen hun ei- | |
| |
gen weg. Het boek bevat vier grote delen waarin telkens vanuit het standpunt van een bepaalde jongere de omzwervingen en de ontmoetingen met andere mensen worden beschreven. Ze worden vaak belaagd maar door hun vindingrijkheid, samenwerking en volharding redden zij het telkens. In het verhaal van Suth komt hij als een leidersfiguur naar voren nadat hij een luipaard heeft gedood. De groep leeft een tijdje in een vulkaankrater op een berg en ontsnapt ternauwernood tijdens een uitbarsting van de vulkaan. In het verhaal van Noli redt zij een jongen die onder ingestort puin ligt. Hij behoort tot de groep van de ravijnmensen die niet kunnen spreken maar al blaffend en grommend met elkaar communiceren. Ze trekken naar nieuwe Goede Plaatsen en kunnen er een demonleeuw doden. Noli neemt een aparte plaats in binnen de stam, omdat de Eerste door haar spreekt. Zij is het medium dat hen verbindt met hun voorouders en met de dieren die de stamvaders zijn van de verschillende mensenstammen die zij kennen. In het verhaal van Ko krijgt de verruimde groep af te rekenen met een reusachtige krokodil die hen belaagt in het moerassige gebied waarin ze wonen. De vrouwen nemen het voortouw bij de bescherming van hun groep. Woeste dieren en natuurfenomenen
kregen hen niet klein maar in het verhaal van Mana wordt de stam belaagd door koppensnellers die op mensen jagen. De stamleden moeten al hun vindingrijkheid gebruiken om gezamenlijk de aanvallers in de val te lokken. Er vallen doden. Mana is zich bewust van goed en kwaad en denkt na over de motieven van het menselijk handelen. Uiteindelijk trekt de stam verder als mensen die kunnen communiceren, zich organiseren en zich laten leiden door een bewustzijn.
Tussen de hoofdstukken van het eigenlijke verhaal zitten oudverhalen, mythische verhalen die het ontstaan van de stammen verklaren en die een antwoord geven op allerlei vragen over natuurfenomenen en menselijke gedragingen. De opbouw van het boek, met de interactie tussen de oudverhalen en het eigenlijke verhaal, is doordacht en origineel. De schrijver is knap in het zintuiglijk beschrijven van diverse landschappen en van de manier waarop de stam van de Maanvalk zijn dagelijks leven organiseert. De auteur heeft veel oog voor gebruiken, eenvoudige rituelen (o.a. voor de doden) en relatievormen van de groep. Doorheen het boek is alles voortdurend in verandering. De stam overleeft niet alleen door instinct en terreinkennis, maar vooral op basis van rationele strategieën die ze samen ontwikkelen. Ze creëren sociale omgangsvormen in contacten met andere stammen, leren conflicten vermijden en samenwerken. Het feit dat zij een taal hebben en de andere stammen niet, helpt hen daarbij. De auteur hanteert verschillende taalregisters voor het eigenlijke verhaal, voor de oudverhalen en voor de gesproken taal van de groepsleden. Deze lijvige roman biedt geloofwaardige en intrigerende fictie voor jongeren en volwassenen.
rds
| |
Leen van den Berg
Maskers, uitg. Clavis, Vooruitzichtstraat 42, 3500 Hasselt, 2000, geïll. door Paul Verrept, 215 × 150 mm, 83 blz., gebonden 450 Bfr. - De ikfiguur Jessica is tijdens het carnaval met haar ouders op vakantie in Venetië. 's Avonds laat vlucht ze het hotel uit, omdat haar ouders ruziën en blijkbaar uit elkaar willen gaan. Ze belandt in het gezelschap van een zwijgende jongen Zampolo en van Fiametta, een vreemde dame die een lege vogelkooi en een doorschijnend koffertje bij zich heeft. Ze voeren haar mee doorheen de carnavalsnacht vol mensen, kleuren en maskers. Zelf kiest Jessica een treurig masker, omdat dit het best de storm in haar hoofd en haar opgekropt verdriet weergeeft. Haar zusje Laura is enkele maanden tevoren verongelukt en Jessica zeult nu rond met de pop van Laura, als symbool van haar onverwerkt verdriet. Fiametta is de enige zonder masker, omdat zij weet dat de dingen niet altijd zijn wat ze lijken. Doorheen de nacht tonen verschillende situaties hoe schijn en werkelijkheid door elkaar lopen en hoe niets is wat het op het eerste gezicht lijkt. Fiametta geeft Jessica warmte en geborgenheid en slaagt er gedurende de nacht stilaan in om de cocon van Jessica's schuldgevoel open te breken. Als het meisje 's morgens naar haar ouders terug gaat, kan ze de situatie thuis aan. Het verhaal is handig gecomponeerd met verscheidene betekenislagen en symbolen. Het verleden wordt langzaam ontrafeld en tegelijk wordt de ontreddering van Jessica stilaan duidelijk. Voor Jessica zijn haar gidsen door de mistige carnavalsnacht klankbord en spiegel tegelijk. De wijze, moederlijke Fiametta en de ijverige, zorgzame Zanpolo lijken figuren uit de commedia dell'arte. De ouders komen als zijdelingse figuren in het verhaal eerder eenzijdig aan bod. De psychologische typering is indirect maar scherp. De auteur suggereert meer dan ze verwoordt en gebruikt beelden, metaforen, klanken en beschrijvingen in zinnen met een onrustig,
staccatoritme. Eens je als lezer opgaat in de sfeer van het verhaal, slorpt het je op en intrigeert het. Dit boek voor twaalfplussers kan ook oudere lezers bekoren.
rds
| |
Varia
Veerle Beel en Clem Willems (fotografie)
Kinderen van schaduw en saffraan, uitg. Lannoo, Tielt, 1999, geïll. met foto's, 235 × 165 mm, 64 blz., gebonden 495 Bfr. - Kinderen van schaduw en saffraan van journaliste Veerle Beel en fotograaf Clem Willems is een op verzoek van Broederlijk Delen gemaakt tekst- en fotoverslag van een reis naar Madras en Bombay (dat niet de hoofdstad van het land is zoals de auteur ergens vermeldt). De Belgische zuster Jeanne Devos, in alles de antipode van moeder Teresa, speelt er met haar kinderen-, dienstmeisjes en vrouwenbeweging een belangrijke rol in. Veerle Beel drijft helemaal op gevoelens en ervaringen, op directe getuigenissen en een flinke portie goede bedoelingen. In India zijn er 20 miljoen kinderen die moeten werken om aan de kost te komen. De helft van hen zijn dienstmeisjes en die worden niet meegerekend in de statistieken, hoewel ze heel vaak het slachtoffer zijn van uitbuiting, seksueel misbruik en levensgevaarlijke arbeidsomstandigheden. In een instelling voor gehandicapten zucht Veerle Beel, na kennismaking met een meisje zonder ogen: ‘wat is dit voor een land dat zoveel kinderen heeft en ze maar zo weinig kansen kan geven’. In haar haast om al dat schrijnends te vermelden, gebruikt Veerle Beel wel eens een gebrekkige taal (‘een trauma die...’) en sleurt ze er elementen bij die met India weinig te maken hebben, zoals de twee Afrikaanse tieners die vorige zomer de dood vonden in een landingsstel van een Sabena-vliegtuig. En India is iets verder verwijderd van hier dan ‘een paar uur vliegen’. De foto's tillen het boekje op een hoger niveau. Links heb je tekst, rechts een kleur- of witzwart-kiekje, maar die hebben niet echt met elkaar te maken, bestaan op zichzelf, gelukkig maar. De foto's zijn oprecht mooi, en stralen veel optimisme uit, dankzij de zichtbare levenskracht van de afgebeelden, meestal kinderen, soms bejaarden met jong grut in de achtergrond. Clem Willems
heeft oog voor sprekende details: straatkinderen die zich met veel zeep wassen, filmaffiches, duttende mensen, dieren op onverwachte plaatsen, trotse arme lui, stukken spoorweg, vuilnis en recyclage, schooluniformen, eenvoudige levensvreugde... Een eerlijk, humaan en educatief werkje.
lv
| |
Walter Krämer, Götz Trenkler en Denis Krämer
Nieuw lexicon van hardnekkige misverstanden. Vooroordelen en denkfouten van advent tot zonnebrand, uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 1999, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, geïll. met zw.-w.-foto's, 215 × 135 mm, 359 blz., paperback 995 Bfr. - In een actuele populaire televisie-uitzending komt vaak de rubriek voor ‘Klopt dat? Dat klopt niet?’, waarbij voor de handliggende opvattingen, volkomen vals blijken te zijn. Wie zich in dat programmaonderdeel terugvindt, zal aan onderhavige uitgave een ‘schat van een boek’ hebben! Ook hierin worden tal van door-dik-en-dun verdedigde opvattingen ontkracht, op hun ‘waarheid’ getoetst. Een steekproef ter illustratie: Mollen zijn blind (mis) - Motorrijders zijn de grootste brokkenpiloten (mis) - Eikenhout is de hardste houtsoort die in onze gewesten groeit (mis) - Conserven bevatten minder vitamine C dan verse groenten en fruit (mis). En vul nu zelf maar eens aan: ‘Parmezaanse kaas komt uit Parma’, ‘Rood vlees is rood van het bloed’, ‘Elk vierde jaar is een schrikkeljaar’, ‘De vloek van de farao bestaat’, ‘Derde Rijk: term bedacht door de nazi's’, ‘Het is gevaarlijk om eenmaal ontdooid diepvriesvoedsel weer in te vriezen’...
Al goed en wel, maar hoe ben je als lezer er zeker van dat de auteurs niet opnieuw ‘misverstanden’ verkopen? In het voorwoord schrijven ze dat ze alle informatie die zij verstrekken, grondig hebben geverifieerd aan de hand van vakliteratuur. Daar staan ze persoonlijk borg voor, schrijven ze. Dit is echt een boek om op het nachtkastje in aanslag te hebben en het nog net even voor het inslapen ter hand te nemen en aldus een paar misverstanden naar ‘dromenland’ te helpen.
rd
| |
René Stockman
Van nar tot patiënt. Een geschiedenis van de zorg voor geesteszieken, uitg. Davidsfonds, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 2000, zw.-w.-illustraties, 240 × 165 mm, 128 blz., paperback 695 Bfr. - In dit boek stelde dokter René Stockman, provinciale overste van de Broeders van Liefde, de geschiedenis samen van de manier waarop krankzinnigen door de eeuwen heen werden behandeld. In dit boeiend geschreven boek krijgen we aan de hand van een zestal hoofdstukken het dikwijls tragisch verhaal van de psychiatrie. Alleen als we de titel lezen vernemen we al dat de maatschappij uiteenlopend op krankzinnigen reageerde. Dikwijls wisten mensen en zelfs de wetenschap niet wat ze met gestoorden moesten aanvangen. Soms werden ze uitgesloten, soms behandeld, soms opgesloten, dikwijls uitgelachen... Daarvoor werden allerlei middelen gebruikt, vele soorten instellingen opgericht en nieuwe therapieën en theorieën uitgevonden. In dit boek krijgen we daarvan een overzicht en een beeld, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de volksgeneeskunde, het exorcisme en de hagiotherapie.
jlm
| |
De grote Touring Atlas van Europa. De complete autogids voor Europa, Frankrijk en Benelux
Uitgeverij Touring, Wetstraat 44, Brussel en Lannoo, Kasteelstraat, 8700 Tielt, 2000, 290 × 175 mm, geïllustreerd met kleurenkaarten en -foto's, 768 blz., gebonden 1495 Bfr. - De titel van dit zeer volumineus boek zegt direct wat u mag verwachten. Primo: Europa in 424 blz. kaarten, onderverdeeld in ‘overzichtskaarten Europa’, ‘algemene kaarten van Europa’, ‘detailkaarten van Europese landen’ en ‘wegenkaarten van België en Luxemburg’ (nog eens 26 blz.). En om makkelijk de juiste afdeling in dit atlasgedeelte te vinden, werden de randen telkens met een andere kleur afgeboord. Secundo: een toeristische (auto)gids die de diverse Europese landen beschrijft, beginnend met België en eindigend met Zwitserland: in het totaal 113 blz.! De resterende bladzijden zijn voorbehouden voor de ‘Index van plaatsnamen’, waarin bij iedere plaatsnaam wordt verwezen naar de kaartbladzijde en de gridreferentie (het vakje op het kaartblad waar je de plaats kunt vinden). Een plaats opzoeken in dit boek wordt daardoor erg makkelijk. De beschrijving van een land in het gidsgedeelte omvat: de landkaart, een tabel met de afstanden tussen de belangrijkste steden, interessante informatie i.v.m. de nodige boorddocumenten, brandstofdepots, noodnummers, douaneverplichtingen, toltarieven, nuttige telefoonnummers, enz. In een ‘groene’ kadertekst (telkens getiteld ‘Handig om weten’) vindt de lezer typische ‘reizigersinformatie’, zoals adressen
| |
| |
van toeristische diensten en ambassades, hotels, vakantiehuizen en -centra, geld, openingsuren van winkels, banken en postkantoren... Daarop sluit dan de eigenlijke (toeristische) beschrijving van het land aan, telkens geïllustreerd met een overzichtskaartje en één of meerdere foto's. Deze ‘beschrijvingen’ zijn eerder aan de korte kant, maar geven toch een goed overzicht van wat je als toerist in elk land mag verwachten. Me dunkt dat dit boek vooral als ‘atlas’ zijn dienst zal bewijzen.
rd
| |
Provincie West-Vlaanderen - Jaarboek 2000
Uitgave van de Bestendige Deputatie van de Provincie West-Vlaanderen, Provinciehuis Boeverbos, Koning Leopold III-laan 41, 8200 St.-Andries-Brugge, 2000, geïll. met kleurenfoto's, 296 × 210 mm, 199 blz., genaaid. - Traditiegetrouw is het jaarboek voor 2000 een prachtige uitgave geworden, rijkelijk geïllustreerd met (vaak kunstvolle) kleurenfoto's. Het reilen en zeilen van de provincie West-Vlaanderen tijdens 1999 valt in dit boek duidelijk af te lezen. In een elftal hoofdstukken komen alle facetten van de activiteiten van de provincie aan bod: de West-Vlaamse provincieraad, het budget van de provincie, de administratie en het personeel, de samenwerking met de gemeenten, de externe relaties van de provincie met Noord-Frankrijk, Euregio Scheldemond en Engeland, openbare werken en infrastructuur, land- en tuinbouw en zeewetenschappelijk onderzoek, ruimtelijke ordening, toerisme, recreatie en sport, welzijn, onderwijs en permanente vorming, cultuur, economie en de informatiekanalen waarlangs men met de beleidsmensen in contact kan komen. Niet te verwonderen dat het boekwerk ca. 200 blzdzijden telt! Dat er in het Jaarboek 2000 ook aandacht zou besteed worden aan de ‘Blijde Intrede’ op 25 oktober 1999 van het prinsenpaar, Filip en Mathilde, zal niemand verwonderen. Heel boeiend is ook het verslag van de culturele werking in 1999, waarbij Gezelle fel in de kijker staat. Als bijlage bij het jaarboek werd de brochure ‘Een forum voor West-Vlaanderen’ aangeboden (39 blz. met kleurenfoto's geïllustreerd). Daarin stelt Fernand Peuteman, voorzitter van de Vereniging van de Vlaamse Provincies, dat deze provincies klaar staan voor de 21ste eeuw. Prof. Rudolf Maes licht de toekomstige rol van de provincies als ‘streekbestuur op mensenmaat’ toe. Prof. Charles Vermeersch heeft het over de ‘ruimtelijke ordening’, prof. Norbert Vanhove beschrijft de provinciale landbouw en economie, prof. Frank Baert
breekt een lans voor nauwe samenwerking met de Europese buren, Piet Chielens plaatst het museum ‘In Flanders Fields’ in Ieper in de ruime culturele activiteit van de provincie, ontwikkelingshelpster Joke Scherpereel vergelijkt na ruim tien jaar ontwikkelingswerk de wereld van het thuisfront met die van haar werkterrein. Luc Glorieux zet de bakens uit voor de toekomst van het toerisme in West-Vlaanderen en ererector Vic Nachtergaele pleit voor een ruimer studieaanbod in West-Vlaanderen.
rd
| |
Literair proza
Henriette Claessens
Voor Vorst en Vaderland, uitg. Heibrand Uitgeverij, Veldekensstraat 18, 2300 Turnhout, 1999, 210 × 135 mm, 176 blz., paperback 650 Bfr. - Het leger, oorlog en vrede. Het zijn aspecten van het leven die Henriette Claessens genoegzaam kent. Geen wonder, want de schrijfster is gehuwd met een beroepsofficier die het in het leger vrij ver heeft geschopt. Over die ‘aparte’ wereld vertelt zij - eerlijk en met gevoel - in haar jongste boek ‘Voor vorst en vaderland’. Eerder verschenen van haar de koloniale roman ‘Afscheid van Rumangabo’ en de oorlogsromans ‘Weerzien aan de Möhnesee’ en ‘Een wilde roos’. Hoewel ‘Voor vorst en vaderland’ in een fictief kleedje steekt, is het voor een groot deel autobiografisch van aard. Hoofdpersonage Lena, het alter ego van Henriette Claessens, en haar man Carl houden zielsveel van elkaar. Die liefde vormt het cement in hun strijd tegen het establishment, in dit geval het leger. Maar, zoals in elk gezin, hebben Lena en Carl ook hun privé-problemen. Toch is de invloed van het leger op het leven van Carl en Lena groot. In sommige gevallen zelfs te groot. Zeker als Carl om de een of andere reden wordt overgeplaatst, waardoor ze gedwongen worden te verhuizen. ‘Voor vorst en vaderland’ is vooral een menselijk boek. De levenshouding en -visie van Lena en haar man steken immers schril af tegen de domheid, corruptie en vooringenomenheid die in bepaalde legerkringen heersen. Toch zijn er ook nog militairen die het hart op de rechte plaats hebben. Vandaar dat haar kritiek op het leger nooit ontaardt in scheldproza of vuilspuiterij. Deze haatliefdeverhouding, meteen het centrale thema van dit boek, wordt gesteld in een eenvoudige en duidelijke taal. Het relaas krijgt vorm via combinaties van chronologische verhaalelementen en flash-backs, die bij de lezer soms verwarrend overkomen.
jvs
| |
Leo Pleysier
Volgend jaar in Berchem, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 144 blz., paperback 550 Bfr. - Dit boek is het volgende in de rij familieportretten van Leo Pleysier. Na de moeder in Wit is altijd schoon (1989), de zus in De kast (1991), tante nonneke in De Gele Rivier is bevrozen (1993) en de broer in Zwart van het volk (1996) portretteert hij deze keer de vaderfiguur. Het verhaal is vlug verteld. Een Vlaamse familie viert op klassieke wijze nieuwjaarsdag. Er is uitgebreid gegeten en gedronken. De kinderen hebben na het eten hun nieuwjaarsbrieven voorgelezen en hun cadeautjes uitgepakt. De volwassenen zitten samen. Er wordt koffie gedronken, er wordt gekaart en er worden uitgebreid herinneringen opgehaald. Een gezellig samenzijn, zo lijkt het. Maar schijn bedriegt. In de jeugdherinneringen komt telkens weer de figuur van de overleden vader ter sprake. En dan blijken de meningen over deze eigenzinnige veehandelaar verdeeld te zijn. Eén dochter herinnert zich bitter hoe haar vader gewoonweg vergat haar van kostschool af te halen. Iemand anders wijst erop dat vader zélf niet zo van familiebijeenkomsten hield en men als kind met nieuwjaarsdag altijd thuisbleef. Vader vond zulke samenkomsten maar verloren tijd. Een vader die zich thuis anders voordeed dan elders. ‘Dat hebben wij al meermaals te horen gekregen. Wat voor een olijkaard en wat voor een plezanterik ze hem vinden, onze vader. (...) Maar thuis, ho maar! Thuis zijn wij het die met zijn verstrooidheid, zijn achteloosheid, zijn prikkelbaarheid, zijn oververmoeidheid en zijn ik-weet-nietwat-nog-allemaal opgescheept zitten’, zegt een dochter bitter. Vooral de drie dochters denken met gemengde gevoelens aan hun vader terug. Robert, de oudste zoon, tracht hun oprispingen te relativeren. Zijn
broer Peter zwijgt willens nillens. Hij is aan de stembanden geopereerd. Hij is de verteller die woordelijk weergeeft wat zijn broers en zussen zich herinneren. Wat eerst en vooral opvalt is de trivialiteit van de gesprekken. Wat broers en zussen en de aangetrouwde kinderen elkaar vertellen is banaal. Ze stellen nietszeggende vragen en geven nietszeggende antwoorden. Ze praten naast en door elkaar en debiteren weinig diepgaande wijsheden. Ook de afstand tussen de kinderen en hun vader is een ander dominant kenmerk van Volgend jaar in Berchem. Zij krijgen ook met hun vele verhalen geen vat op hem. Het spervuur van dialogen leest naar mijn gevoel echter minder vlot dan bijvoorbeeld de fascinerende monoloog van de moeder in Wit is altijd schoon. Het voortdurend herhaalde ‘zegt ze’ zorgt wel voor een ritmische kadans. Maar door de soms banale dialogen slaat het bezwerende van die kadans soms over in verveling. De epiloog is daar naar mijn smaak een goed voorbeeld van. Het boek getuigt van veel metier, maar liet mij als lezer inhoudelijk teveel op mijn honger.
gs
| |
Eriek Verpale
Katse nachten, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 311 blz., paperback 799 Bfr. - De titel van Verpales nieuwe boek verwijst naar de wijk ‘De Katte’, de wijk in Zelzate waar de auteur tussen oktober 1985 en augustus 1998 heeft gewoond. Het boek opent met een brief geschreven op de eerste dag van zijn verblijf en sluit met een brief aan de vooravond van zijn verhuis. Tussendoor krijgt de lezer de eigenzinnige mengeling voorgeschoteld die zo kenmerkend is voor het werk van Verpale: brieven en anekdotes, essayistische teksten, verhalen en herinneringen. Verpale vertelt over zijn belevenissen als presentator van ‘de Middagpost’, een radioverzoekprogramma voor Omroep Limburg, over een bezoek aan een oude schoolvriend, schrijft brieven aan Luuk Gruwez, zijn Beminde vriend, haalt herinneringen op aan zijn vader, die chauffeur was bij brouwerij Meiresonne en aan zijn jiddische grootmoeder... Het verband tussen dit alles is los-vast. Je kan als lezer als het ware je eigen route kiezen doorheen Katse nachten. Je kan ronddwalen in de tekst en meeleven met een auteur die zijn leven ziet als een aaneenschakeling van hele en halve mislukkingen. Het leven is treurnis volgens Eriek Verpale. En de auteur koestert dat gevoel, dat voor hem gestalte krijgt in het beeld van het altijd weer onbereikbare meisje. Het is een leitmotiv doorheen zijn werk. Toch leidt dit gevoel op geen enkel moment tot zelfbeklag. De vele mislukkingen worden met milde humor en ironie verteld. Deze zelfrelativering is essentieel voor het leesplezier. In Katse nachten bewandelt Eriek Verpale verder de weg die hij in 1990 met zijn roman Alles in het klein is ingeslagen. Hij verwerkt zijn belevenissen tot literatuur. Het materiaal vindt hij in zijn eigen leven. Maar hij
‘vertaalt’ het en geeft op zijn manier gestalte aan de eenzaamheid en het (onbevredigde) verlangen naar tederheid en geborgenheid van de mens. Daardoor groeit ook Katse nachten uit tot méér dan autobiografisch schrijven. Het verwoordt fundamentele menselijke verlangens. ‘Want verdriet verhuist nóóit’, schrijft Verpale aan het slot van zijn boek. Voor één keer heeft hij ongelijk. Verdriet draag je altijd mee. En iemand met Verpales talent zal het blijven verwerken tot boeiende literatuur.
gs
| |
Bart Moeyaert
Het is de liefde die we niet begrijpen, uitg. Querido Amsterdam-Antwerpen, 20003, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 96 blz., paperback 399 Bfr. - Dit indringend boek is opgebouwd uit drie verhalen die los van elkaar staan maar toch inhoudelijk samenhangen. Sfeer en tempo verschillen, sterk bepaald door de natuurelementen. In het eerste verhaal laaien de onderhuidse emoties op in de verzengende hitte langs een verlaten landweg. De personages tasten elkaars grenzen af maar blijven in wezen vreemden voor elkaar. De dromen van moeder en de kinderen over de onbekende man monden uit in een grote desillusie. De zomerse windstille dag in het derde verhaal versterkt de samenhorigheid onder de kinderen, al is er de weemoed om wat anders had kunnen zijn en het gemis van echt contact. De verhalen schetsen samen een beeld van een labiel gezin waarin de hoofdfiguur, een jong meisje, op zoek is naar genegenheid, warmte en liefde. Alle personages proberen dat trouwens op hun manier te doen maar voor geen van allen komt de droom van ‘de grote liefde’ uit. De ikfiguur is een nauwkeurig waarnemer van de kleine drama's die zich rondom haar afspelen maar tegelijk is ze deelgenoot en emotioneel hevig geraakt door de gebeurtenissen. Dit boek laat zich niet oppervlakkig lezen: onderhuidse spanningen, intense gevoelens en geheimen, decor en weersomstandigheden die mee de stemming en het ritme van het verhaal bepalen, vragen een bedachtzame lezer. De uitgekiende taal maakt de emoties bijna lichamelijk tastbaar en de woordkeuze roept soms filmisch traag de gebeurtenis- | |
| |
sen op. Voor dit veelzijdig gelaagde boek kreeg Bart Moeyaert onlangs de Boekenleeuw. Het daagt adolescenten en volwassenen uit om met personages op zoek te gaan naar geluk en echte liefde. Iedere lezer zal op zijn manier de beelden, gewaarwordingen en intens beschreven werkelijkheid
oproepen, interpreteren en ondergaan.
rds
| |
Riana Scheepers
Feeks. Verhalen, uitg. Querido, Amsterdam, 1999, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk
Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 120 blz., paperback 599 Bfr. - In de zestien kortverhalen die in de bundel ‘Feeks’ werden bijeengebracht, slaagt Riana Scheepers erin op een suggestieve manier een wereld vol sterke emoties en onvatbare krachtvelden op te roepen. Vaak heeft zij genoeg aan een schijnbaar achteloos genoteerde uitspraak of een beperkte literaire ingreep om haar ideeën te verwoorden over Zuid-Afrika, ‘mijn prachtige, droevige land’. Deze paradox is onderhuids, maar heel krachtdadig aanwezig in de verschillende verhalen. Neem bijv. het verhaal ‘Maar toch wel’: nauwelijks vier bladzijden lang, maar zo veelomvattend en veelzeggend dat het eigenlijk niet langer mocht of kon zijn. Scheepers vertelt het verhaal van een vrouw die zich na de brutale overval op haar en haar man in stilzwijgen heeft gehuld, ‘ze hebben de overval overleefd. Maar haar huis is niet meer haar thuis.’ Hulp van al wie haar nabij is, de kinderen, de buren, de dominee, niets baat, tot op zekere avond de Zoeloe-vrouw die vroeger bij haar in dienst was, komt aankloppen om samen met haar te huilen. Dan weet de vrouw: ‘In dit land is geen troost, maar toch wel’. In meerdere verhalen uit ‘Feeks’ speelt verder ook een surreëel element mee. Het sprookjesachtige (de titel ‘feeks’ bevat al het woord ‘fee’) wordt als het ware gecounterd door het wreedaardige dat aan heksenbetovering doet denken. Doelgericht kiest Scheepers in die wereld voor het positieve, haar stem doet, zoals zij het zegt in het verhaal over het meisje dat honderd klanken kreeg, ‘het lied van het leven’ opklinken. Bijzonder aangrijpend is het verhaal ‘Vliegen’, waarvoor de auteur zich baseerde op een bezoek aan het Psychiatrisch Museum Dr. Guislain in Gent: het verhaal van een vrouw die in de ogen van anderen een leeg en illusieloos leven leidde, op
onverklaarbare wijze aan haar dood kwam, maar, zoals blijkt uit de mantel die ze naliet, een fijnzinnig en gevoelvol kunstenares was. Riana Scheepers mag dan nog zo hoopvol aankijken tegen de ontwikkelingen in haar land, dit betekent geenszins dat ze de ogen zou sluiten voor de problemen waar het land mee te kampen heeft. Het probleem o.a. van religieus fundamentalisme, of dat van incest en kinderverkrachting. In ‘Hun verhaal’ laat zij een man aan het woord die vreest dat hij aids heeft en blindelings geloof hecht aan ‘hun’ verhaal, het verhaal van mannen die opgegroeid zijn in de townships. Zij zijn het die beweren dat alleen seksuele omgang met een maagd aids kan voorkomen. Daarom heeft de ikverteller een kind misbruikt en nadien gedood, ‘maar ik ben nou tenminste schoon. Verlost van die tor in mijn huid.’ ‘Feeks’ bevestigt de unieke positie die Riana Scheepers inneemt in de moderne Zuid-Afrikaanse literatuur.
jvh
| |
Wieneke 't Hoen (samenstelling)
Van De Ridder tot Elsschot. Een biografie in foto's, uitg. Querido. Amsterdam, 2000, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 240 × 170 mm, 64 blz., genaaid 500 Bfr. - Foto's ‘bewaren’ het verleden, maar losgemaakt uit hun context nodigen ze met het verstrijken van de jaren a.h.w. uit tot willekeurige interpretatieve excursies. Rond het oorspronkelijke beeld kristalliseert zich gaandeweg een nieuwe realiteit die weldra de eerste dreigt te overgroeien. Het belang van precieze informatie, verpakt in adequate onderschriften is dus, voor wat beeldmateriaal met documentaire waarde betreft, evident. Op bladzijde 44 van de door Wieneke 't Hoen verzorgde ‘biografie in foto's’ lees ik: ‘In 1946 was de novelle Het dwaallicht verschenen, die hij tijdens de oorlog had geschreven. Een jaar later verzette De Ridder zich tegen de voltrekking van de doodstraf aan de katholieke fascist August Borms, in een gedicht dat, eenmaal verschenen in het rechts-nationalistische blaadje Rommelpot, het einde betekende van zijn schrijverschap’. Dat Elsschot niet de katholieke fascist Borms verdedigde, maar wel de mens (Mag ik mevrouw 't Hoen in dat opzicht even aan het Van der Lubbe-gedicht herinneren?) wil ik even terzijde laten. Stellen dat door het Borms-gedicht een einde kwam aan de literaire carrière van Willem Elsschot, is evenwel eufemistisch uitgedrukt een verregaande vertekening van de realiteit. Zoals elke geïnteresseerde lezer van zijn oeuvre weet, had Fons De Ridder wel eens last van gebrek aan inspiratie (een writers-block heet zoiets tegenwoordig). Jan Greshoff hielp hem daar bij gelegenheid overheen en aan hem danken we dus (te beginnen met ‘Kaas’) verscheidene van Elsschots werken. Zoals de auteur ook aan de jonge Nederlander Jan Villerius had geschreven (Briefwisseling
bezorgd door Vic van de Reijt en... Wieneke 't Hoen, Querido 1999, blz. 11: ‘Of ik ooit nog schrijven zal lijkt mij zéér twijfelachtig. Ik heb er geen zin meer in, dus kan ik het waarschijnlijk niet meer.’), liet de muze hem na ‘Het Dwaallicht’ in de steek. Zo simpel zit dat! Wellicht heeft het Borms-gedicht de auteur in de onzalige maanden en jaren na de bevrijding het lidmaatschap van de Academie gekost, maar de publicatie ervan verbinden met het einde van zijn schrijverschap lijkt me toch al te bar. O ja, misschien dit nog: de foto op bladzijde 54 is niet genomen in Sint-Idesbald maar in Goor (op de grens van Lichtaart en Kasterlee), waar dochter Anna een buitenhuisje betrok. Naar mijn bescheiden mening lijkt bovendien de ‘onbekende’ die met Elsschot voor café Den Draak staat op de Graslei in Gent (blz. 62), verdacht veel op de figuur die zich in het gezelschap van Peter Van Steen en de schrijver bevindt op blz. 46. Wedden dat het ook daar om Elsschots schoonzoon Vic Dolphijn gaat?
ld
| |
J. Bernlef
Boy, uitg. Querido, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 317 blz., paperback 799 Bfr. - Het onooglijke Amerikaanse stadje Flatbush, waar nauwelijks iets gebeurde dat het vermelden waard was, wordt rond het eind van de vorige eeuw opgeschrikt door de moord op de filmactrice Norma ‘Polly’ Todd. William Stevens, journalist bij een lokale krant, bijt zich vast in de moordzaak. Hij heeft daar twee beweegredenen toe: hij is vooreerst altijd een stille bewonderaar geweest van Norma, en daarnaast trekt hij zich, via de amoureuze relatie die hij begint met filmpianiste Amy Faye, het lot aan van Boy, een doofstomme jongen die ten onrechte voor de moord heeft moeten opdraaien en later in zijn cel zelfmoord heeft gepleegd. Bernlef zet handig een aantal verhaallijnen uit, die uiteindelijk de ware toedracht van de zaak aan het licht brengen. Op dit niveau leest de roman als een regelrechte thriller met ruime aandacht voor de psychologie van de personages. Voor de lezer is het aanvankelijk doorbijten geblazen: mede door de talloze uitweidingen komt het verhaal slechts moeizaam op gang. Bernlef maakt zijn plot loodzwaar door al te nadrukkelijk in te gaan op de breuklijn tussen de 19de eeuw en onze ‘moderne’ tijd. Centraal daarin staat de ontwikkeling van het medium film: hoe de eerste bioscoopbezoekers beangstigd naar de bewegende beelden keken, en hoe daarna meer en meer het verhaal zijn intrede deed in de films. Boeiender is de manier waarop Bernlef het thema bespeelt van de relatie tussen beeld en werkelijkheid, die vanuit meerdere invalshoeken wordt belicht: de film, de journalistieke berichtgeving (William Stevens heeft het voortdurend over ‘schijngebeurtenissen’) en de drang die William voelt om rond de feiten een verhaal te maken, de manier ten slotte waarop de doofstomme Boy met de realiteit omgaat.
jvh
| |
Paul Claes
De Gulden Tak, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 141 blz., paperback 599 Bfr. - Mythe en literatuur zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Precies de doorwerking van de verhalende duidingen van mens en wereld in de moderne literatuur neemt Paul Claes in De Gulden Tak tot onderwerp. In zijn inleiding, waaraan hij de titel ‘Programma’ meegaf, noemt hij de twaalf essays die de bundel telt ‘de twaalf werken van Heracles’. Het zijn pogingen om iets onvatbaars te grijpen: de metamorfosen van de mythe, de gedaanteveranderingen die de mythen in de literatuur ondergaan. De eerste drie essays zijn terreinverkenningen. Op die manier brengt hij het mytheonderzoek in kaart. In het eerste essay traceert Claes het ontstaan van de mythe. Hij onderscheidt verschillende typen van mythen, onderzoekt de verschillende interpretaties van het fenomeen en toont hoe mythe en literatuur elkaar gevonden hebben. Een tweede essay handelt over De gulden tak van J.G. Frazer, een werk dat hij ‘de bijbel van het modernisme’ noemt. Zijn vergelijkende folklore-studie doet bij Frazer de overtuiging groeien dat één mythe met de jaarlijkse natuurcyclus van ontkiemend zaad, bloei, oogst en dorre winter antropomorf wordt voorgesteld in alle landbouwbeschavingen. Het boek heeft ongemeen veel invloed uitgeoefend op een grote groep schrijvers. Auteurs als Yeats, T.S. Eliot, Esra Pound, Joyce, Jeaney en vele anderen vonden er inspiratie. In het derde essay, met als titel ‘Mythologie in travestie’, onderzoekt Paul Claes welke mythische paralellen (of travesties) in de antieke en moderne roman ontdekt kunnen worden en welke hun rol is. De negen andere essays gaan op zoek naar de aanwezigheid van mythen in exemplarische werken uit de Griekse, Engelse, Duitse en Nederlandse
literatuur. De negen auteurs die achtereenvolgend aan bod komen zijn Vondel, Keats, Rilke, Gerhardt, Lucebert, Mulisch, Claus, Ten Berge en Faverey. In zijn studie toont Claes hoe elk van deze auteurs op een andere manier met de mythe omgaat. Zo werkt Vondel met imitatie en hanteert Keats de allegorie, terwijl bij Rilke symboliek, bij Gerhardt de beeldspraak en bij Lucebert het hermetisme de gebruikte methodes zijn. Mulisch gebruikt dan weer recycling, Claus de bewerking, Ten Berge de citatenkunst en Faverey de fragmentatie. En elk van de gebruikte methodes heeft gevolgen voor de manier waarop een werk gelezen moet worden. Bij wijze van Coda smeedt de auteur elk van de negen metamorfosen van de mythen tot een geheel door ze te verbinden met een aspect van de gulden tak. In De gulden tak blijkt andermaal duidelijk dat Paul Claes een nauwgezet lezer is én zijn onderwerp door en door kent. Zijn boek is een must voor wie de rijkdom van antieke én moderne literatuur wil doorgronden.
gs
| |
Hella S. Haasse
Fenrir. Een lang weekend in de Ardennen, uitg. Querido, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 167 blz., paperback 599 Bfr. - Fenrir is in de oude Germaanse mythologie de zwarte wolf die de zon verslindt, wat meteen het begin inluidt van een lange nacht,
| |
| |
een ijstijd, maar niet het einde van de wereld. Er wordt een nieuwe zon geboren, alles herleeft, mens en dier, goed en kwaad, en dus ook Fenrir. Met als kader de mythe over de eeuwige kringloop van geboorte en dood vertelt Hella Haasse in Fenrir een boeiend en meeslepend verhaal, waarin de spanningen binnen de familie Waldschade centraal staan. Edith Waldschade is een gevierde pianiste, die samen met haar zus Gerda, haar zwager Egon en nichtje Siv op Breidablick (de naam ook van de woning van de lichtgod Balder), een afgelegen landgoed in de Ardennen woont. Zij hebben het landgoed geërfd van hun vader, die als wetenschapper naam heeft gemaakt door zijn publicaties over de oude Germaanse mythologieën. Als op zeker moment, net als Gerda op het landgoed een bijeenkomt heeft georganiseerd van fanatieke aanhangers van de in onbruik geraakte Germaanse riten, ook nog een al of niet vermeende halfbroer van Edith en Gerda opduikt, wordt Edith willens nillens met het verleden van haar vader geconfronteerd. Via schijnbaar terloops vermelde details, waarbij aan het slot zowat alles met alles en iedereen met iedereen te maken krijgt (‘de wezenlijke samenhang’, zoals het luidt in de slotzin), bouwt Haasse aan een intrigerende plot. Rode draad hierin zijn de tegengestelde opvattingen die de verschillende leden van de familie hebben over de toekomst van het domein. Edith wil er verder, zoals ze al jaren heeft gedaan, haar uit Canada geïmporteerde wolven blijven verzorgen; Gerda droomt ervan van Breidablick een centrum voor natuurgeneeswijzen en oerheemkundigen te maken; haar man Egon wil er een hondenkennel onderbrengen, terwijl halfbroer Erwin het geheel wil uitbouwen tot een opvangcentrum voor asielzoekers. Hella Haasse heeft rond dit verhaal van een familie een kaderverhaal opgehangen rond journalist Matthias Crone, die aan een wolvenencyclopedie werkt en samen met een vroegere klasgenoot op het domein
terechtkomt. Daarnaast bespeelt Haasse handig verschillende tekstgenres: verhalende delen worden afgewisseld met brieven en fragmenten die doen denken aan toneelscènes, met regie-aanwijzingen er bovenop. Mede door het feit dat veel vragen in de roman onbeantwoord blijven, is Fenrir een roman die de lezer echt in de ban houdt.
jvh
| |
Detty Verreydt
Het huis van de lijster, uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 150 cm, 234 blz., genaaid 799 Bfr. - ‘Het huis van de lijster’, de tweede roman van Detty Verreydt, telt twee hoofdpersonages. Er is Louise van Regemortel, de tweeënnegentigjarige weduwe, die - dankzij de verzorging door haar inwonende zoon en schoondochter - nog steeds in het huis woont, dat zij lang geleden, kort na haar huwelijk, samen met haar man heeft gebouwd. Dat huis - het huis van de lijster - is het andere hoofdpersonage. Het is de plek waar Louise met haar man, met haar kinderen en haar kleinkinderen, een geheel leven heeft geleefd. Een leven vol warmte en liefde, een leven ook
met verdriet. De oude vrouw is eraan verknocht. Het is altijd een gastvrij oord geweest en dat wil zij zo houden. Bovendien is met deze eenvoudige woning en haar bewoners voor Louise een onuitputtelijke stroom van herinneringen verbonden. Louise is door een hersenbloeding totaal afhankelijk geworden van de zorgen van haar zoon Ward en zijn vrouw Dina. Het heeft van haar een hulpbehoevende gemaakt. Louise leeft helemaal op, wanneer Ward en Dina besluiten voor enkele weken op vakantie te gaan in Spanje. ‘Het is goed om met het huis alleen te zijn. Nu Dina's verstikkende bezorgdheid is weggevallen, trekt ook de wazigheid weg uit mijn hoofd.’, mijmert zij in afwachting van de komst van haar kleindochter Marjan. Zij verlaat de rol van onmondige patiënt en vraagt om nieuwe spraaklessen, wanneer ze merkt dat een van haar achterkleinkinderen haar niet goed kan verstaan. Wanneer het huwelijk van Ward en Dina stuk loopt, staat Louise nog éénmaal in het middelpunt van de familie. Zij vormt in het huis van de lijster het bindmiddel wanneer die familie uit elkaar dreigt te vallen. ‘Het huis van de lijster’ is een boeiend psychologisch portret van een hoogbejaarde vrouw, die lucide en onbevangen uitkomt voor haar mening in het belang van haar familie. Het boek getuigt van een sterk inlevingsvermogen van de auteur. Bovendien toont het boek, doorheen de herinneringen van Louise die tachtig jaar overspannen, hoe de samenleving en de relaties tussen mensen tijdens die periode veranderd zijn. Deze extradimensie geeft aan ‘Het huis van de lijster’ een ongewone rijkdom en diepgang. Detty Verreydt bevestigt hiermee haar talent als auteur voor volwassenen.
gs
| |
Oscar van den Boogaard
Sensaties, uitg. Querido, Amsterdam, 2000, verspreid door Uitgeverijen Singel, 262, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 179 blz., paperback 699 Bfr. - Aantekeningen bij de werkelijkheid: zo zou je de stukken die Oscar van den Boogaard in De Standaard der Letteren publiceert, kunnen noemen. Negenendertig van deze in hoofdzaak autobiografisch gekleurde teksten heeft hij thans verzameld onder de titel Sensaties. Die lijkt bijzonder goed gekozen: er is de sensatie van het schrijven, maar evenzeer de sensatie, het gevoel open te staan voor alles wat rond hem gebeurt. Geen treinreis die hij onderneemt, of ergens raakt hij wel in gesprek met iemand. Van den Boogaard tekent zichzelf als een onrustig iemand, telkens weer op zoek naar andere en nieuwe sensaties. Gretig citeert hij in dit verband een van zijn grote voorbeelden, Douglas Coupland, die in Life after God schrijft dat al de belangrijkste herinneringen die je hebt, dateren van voor je dertigste. Het commentaar hierop van Van den Boogaard liegt er niet om: ‘Ik wil voelen. Nieuwe ervaringen en nieuwe herinneringen. Ik ben bang dat mijn zintuigen aan kracht verliezen.’ (p. 130) Als hij het heeft over de begrensdheid van de schrijfkamer, noteert hij: ‘Ik moet het leven in’ (p. 45). En verder: ‘Als je leeft zoals Jan en ik, altijd in transit, nooit langer dan een paar dagen op dezelfde plek, hollend van de ene afspraak naar de andere, word je toerist in de werkelijkheid.’ (p. 121) Boeiend zijn vooral de stukken waarin Van den Boogaard ingaat op zijn schrijverschap. Soms blijft hij daarbij heel anekdotisch, bijv. wanneer hij vertelt hoe als titel voor zijn laatste roman uiteindelijk Liefdesdood uit de bus is gekomen. Maar even vaak wil hij al schrijvend voor zichzelf uitmaken wat het schrijven nu eigenlijk voor hem betekent. Zo beseft hij dat met het publiceren van een
roman een moeilijke periode aanbreekt: ‘De schrijver moet verantwoording afleggen. In de war gebracht door de buitenwereld ontdekt hij wat het schrijven eigenlijk voor hem betekent: je van die wereld losmaken en je eigen vrijheid opeisen.’ (p. 136)
In Sensaties puzzelt Van den Boogaard zijn eigen ik bijeen. Een afgerond beeld levert het geheel niet op. Daarvoor zijn de stukken, hoe autobiografisch ze ook gekleurd zijn, te verscheiden qua toon en aanpak.
jvh
| |
Poëzie
Jan Veulemans
Verzamelde Gedichten, Kramat Uitgeverij, Hulshoutsesteenweg 24, 2260 Westerlo, 1999, 241 × 165 mm, 328 blz., paperback 950 Bfr. - Jan Veulemans (Turnhout, 1928) heeft bij zijn zeventigste verjaardag zijn diverse poëziebundels in een fors en mooi gepresenteerd boek samengebracht tot één geheel. Hij is, naar zijn eigen getuigenis in de inleiding, als vijftienjarige met het schrijven van poëzie begonnen en hij gaat er steeds mee door. In al die jaren is de dichter zijn eigen weg gegaan, zag de experimenten ontstaan en voorbijtrekken en ‘telkens bekoorlijke en verkwikkende gezichten verschijnen. Ik las mijn schrijvende broeders en vocht om mijn eigen stem te handhaven.’ Die eigen stem is er en van het begin af. Vanaf de eerste bundel, het zoeken naar ‘Ergens een Huis’, tot in de jongste die hier werd opgenomen en die dan ook ‘Eindstand’ is getiteld. In al deze gedichten primeert de inhoud, die zowel bedenking als verantwoording kan zijn, maar die vooral vasthoudt aan de fasen van het leven, van de auteur en zijn medemensen. Opvallend hierbij is het grote aantal ‘Brieven aan...’. Het zijn in het algemeen de meest gevoelige, zelfs intieme bedenkingen die hier aan bod komen. Maar Veulemans is in deze en in andere gedichten ook een woordkunstenaar. Hij getuigt zelf: ‘het gedicht geluk wordt uitermate / langzaam geschreven’ en er zijn ongetwijfeld gedichten waaraan langdurig werd gewerkt. Eigenaardigheid is wel dat de schrijver hier en daar opzettelijk rijmschema's onderbreekt: ‘Man zijn en jagen op het teder wezen / de brug voltooien naar het ene vlees: / in de omhelzingen word ik van vrees / hevig genezen’. En deze korte slotwoorden geven meestal ook de essentie van de inhoud van het gedicht weer. Veulemans is, blijkens dit boek, een belangrijk Vlaams dichter. Naast een ‘credo’ en een ‘testament’ in de
laatste bundel eindigt dit boek met een ‘Voorstel’: ‘Laten wij zacht zijn / adem verheffen tot taal / uit huid van toen tevoorschijn breken / en op elkaar bedacht zijn’.
fb
| |
José de Poortere
De navel van de wereld, uitg. Zuid & Noord, Hanebergstraat 75, 3581 Beverlo-Beringen, 1999, Papaverreeks nr. 34, 210 × 145 mm, 88 blz., genaaid. - José De Poortere blijft ook in deze nieuwe bundel als dichter zichzelf. Naar mijn aanvoelen blijft zijn aandacht onaflaatbaar gericht op de mens die hij telkens weer als een uniek wezen ziet dat hem aanspreekt en waardoor zijn eigen ervarings-, belevingswereld kansen op verruiming krijgt. Dat heeft te maken met nieuwe dimensies of door een verschiet op wat uitnodigend nieuw is of zou kunnen zijn of althans de uitdaging daartoe in zich draagt. En toch, deze bundel heeft ook wel een eigen koloriet, dat mede wordt bepaald door de confrontaties met historische localiteiten of gegevens en de specifieke responsen van de dichter waartoe ze aanleiding geven. Misschien is het juist in die reacties dat het eigene van de bundel te vinden is. Toch stel ik dat voorzichtig, want sporen daarvan zijn allicht toch ook doorheen al zijn bundels te vinden, zeker in de evolutie van zijn dichtkunst. Zijn verzen blijven beheerst en formeel afgewerkt. Ik heb wel de indruk dat ze meer dan vroeger wel eens lichtjes ironiserend worden gekruid. Dat is echter nooit een vlakke, een gemakkelijke ironie. Ze grijpt integendeel naar een dieper liggende tragiek die hij door deze bijzondere vorm allicht wat wil afschermen. Anderzijds meen ik te constateren dat hij meer ruimte geeft aan een maatschappelijke betrokkenheid, nooit echter in abstracto, telkens duidelijk verbonden met de mens, de persoonlijke mens. Dit is me een aantrekkelijk aspect van deze dichtkunst. Het is alsof hij een persoonlijke visie biedt op een oudere, een andere wereld, die niet voorbij is en die hij uitdrukkelijk betrekt op zichzelf... en op de lezer. Ze kan verscheiden vormen aannemen: o.a. verontwaardiging om structureel machtsmisbruik en manipulaties van allerlei instanties. Bewust ga ik er toch niet aan voorbij dat naar mijn aanvoelen ook in
deze verzen een religieuze draagkracht - soms vrij, soms meer geborgen - doorklinkt. De dichter besluit de bundel met enkele verklarende notities. De zin en de betekenis van het zo wat centraal geplaatste narratieve fragment is me niet duidelijk.
gg
| |
| |
| |
Karel Jonckheere (samenstelling)
Vlaams verzenboek. Verzen uit Zuid en Noord, voor al wie jong van hart is, uitg. Lannoo, Tielt, 1999, 471 blz., gebonden, 995 Bfr. - Inderdaad een verzenboek, een bloemlezing van kinderverzen. Het gaat om ‘gedichten die in Vlaanderen bekend zijn, of bekend zijn geweest: van het raadseltje op rijm tot een dans- en werkliedje... tot het volwaardige gedicht uit de ‘grote’ letterkunde. Uiteraard ook te genieten door de zgn. volwassene. In een inleiding, gericht tot de ‘lieve meisjes, wakkere knapen’ geeft Karel Jonckheere een vrij oppervlakkige algemene initiatie en licht hij vluchtig enkele begrippen toe. Hij is ervan overtuigd dat jonge mensen later meer aan de weet komen door zelf te lezen of het te vragen aan wie het kan weten. Dat is uiteraard juist, maar is toch een eerder zwak argument om in de inleiding niet wat dieper te graven. De selectie zelf van de verzen bevreemdt soms toch ook wel wat. Nogal wat van deze verzen horen allicht meer thuis in een uitgave over bijvoorbeeld volkskunde. Onderschat de samensteller de mogelijkheden van jonge mensen niet door ze deze selectie en een dergelijke inleiding te bieden? Zelf vertelt de samensteller de anekdote dat de Franstalige Waalse dichter Maurice Carème opkeek van de kwaliteit van wat leerlingen in gedichten boden. Hij gaf ze zelfs uit in de bundel ‘Poèmes des gosses’.
Waarom nam Jonckheere dan geen moderne, recenter uitgegeven kindergedichten op. Er zijn reeds enkele bundels verschenen met kwalitatief waardevolle gedichten van kinderen! Hoe dan ook, een verzorgde uitgave die heel wat biedt ‘voor al wie jong van hart is’, maar er zijn toch ook andere Vlaamse verzenboeken samen te stellen. Geeft de titel van het boek wel duidelijk genoeg aan waarover de uitgave gaat? De uitgave wordt besloten met een naamregister, een register op de beginregel en een uitgebreide inhoudsopgave.
gg
| |
Marc Tritsmans
Van aarde, uitg. Lannoo, Tielt, 1999, 210 × 140 mm, 56 blz., genaaid 495 Bfr. - Met Van aarde is Marc Tritsmans (1959) inmiddels aan zijn vierde dichtbundel toe. Eerder publiceerde hij, steeds bij dezelfde uitgever, de bundels De wetten van de zwaartekracht (1992), Onder bomen (1994) en Oog van de tijd (1997). De dichter werd tot twee keer toe met de P.G. Buckinxprijs bekroond.
De gedichten in deze nieuwste bundel zijn in vormvaste, strofische schema's opgebouwd, hoewel ze inhoudelijk toch niet echt vastomlijnde boodschappen en inhouden ventileren. De mens beleeft immers tegenstrijdigheden allerhande. Een ervan, misschien wel de belangrijkste, ligt in het feit dat het existentiële verlangen om ooit een onverbrekelijk en aanvaard deel van de aarde te worden, vaak schrijnend contrasteert met een gevoelen van Umheimlichkeit en bedreiging. De dichter wil, via zijn gedichten, een ontsnappingsroute uit en van de aarde weg uittekenen.
Leven is ook in Tritsmans' verzen afscheid nemen van verwanten en precies in gedichten pogen voor hen een soort verinnerlijkt herdenkingsmoment vast te leggen. In een gedicht als ‘Feest’ bijvoorbeeld, wordt deze paradoxale dichterlijke constellatie meesterlijk verwoord.
svdb
| |
Koen Stassijns en Ivo van Strijtem (samenstelling)
De mooiste van altijd. 40 eeuwen wereldpoëzie in 300 gedichten, uitg. Lannoo, Tielt & Atlas, Amsterdam, 1999, 245 × 180 mm, gebonden 895 Bfr. - Dit is stellig een indrukwekkende publicatie waarvan je de waarde en de mogelijke impact niet zomaar wegwuift. Een beeld van veertig eeuwen wereldpoëzie. Als de lezer het boek doorbladert, ontmoet hij oude, vertrouwde namen en verzen, ontdekt hij gedichten die allicht wat verder in het geheugen geborgen waren en wordt hij wellicht ook geconfronteerd met verzen die hem volkomen onbekend waren. Of er duidelijk omlijnde criteria waren waaraan de samenstellers zich hielden om een gedicht al dan niet op te nemen, is moeilijk te achterhalen. Het enige criterium waarop ze scherp stonden gericht is de poëtische kwaliteit, hoe moeilijk die ook te omschrijven is. Ze zijn er alleszins grotendeels in geslaagd die kwaliteit te respecteren. Dat bij een dergelijke keuze ook subjectieve aspecten een rol spelen, is wellicht niet te vermijden. Hier wringt voor mij het schoentje toch wel wat. Vanuit allicht ook subjectief gekleurde overwegingen kan een ander beeld van veertig eeuwen wereldpoëzie worden uitgezet. Bij de keuze in deze uitgave moet mij eerst en vooral van het hart dat ik bezwaarlijk kan aanvaarden dat geen enkel gedicht van Gezelle in die wereldpoëzie een plaats krijgt. Heeft hij geen gedichten geschreven die kunnen opwegen tegen bijvoorbeeld Emily Dickinsons ‘Ik stierf van schoonheid’? Kon trouwens de Nederlandstalige poëzie ook niet iets ruimer aan bod komen? Spontaan komen me in het hoofd en het hart bijvoorbeeld een gedicht van Hadewijch, het Adieulied van Vrouwe Maria van Boergondiën... De keuze uit het werk van een bepaalde dichter spreekt me ook niet altijd aan. Van John Donne twee gedichten: ‘Allemaal best’ en ‘De Driedubbele dwaas’. Zelf zou ik veeleer grijpen naar verzen waarin zijn ervaringsleven
dieper en ingrijpender wordt verwoord: ‘The Good Morrow’ en ‘Thou hast made me’. Moet Victor Hugo in een dergelijke bundel en dan nog wel met twee gedichten? Van meer gedichten bestaan meer vertalingen. Ik vraag me af of altijd de beste, de meest authentieke werd gekozen. Positief is beslist dat de lezer met heel wat niet-westerse poëzie wordt geconfronteerd. De meeste van mijn bedenkingen zijn meer dan waarschijnlijk ook wat subjectief gekleurd door persoonlijke voorkeur. Het is zeker mijn bedoeling niet de totale waarde van deze publicatie aan te tasten. Het blijft m.i. wel zo dat de keuze evenwichtiger kon, misschien zelfs op basis van enkele nader omschreven en herkenbare criteria.
gg
| |
Piet Thomas / Tine Ruysschaert
Als de ziele luistert. De mooiste religieuze gedichten van Guido Gezelle, uitg. Lannoo, Tielt/Kok, Kampen, 1999, 215 × 135 mm, 212 blz., met cd, paperback 695 Bfr. - Terecht wordt er wel eens gesteld dat religieuze kunst, religieuze literatuur moeilijk te definiëren, te omschrijven valt. In feite kan elke menselijke ervaring uitzicht bieden op een religieuze verruiming. Toch is het ook zo dat literatuur op een uitdrukkelijke wijze kan getuigen van een diepe religieuze betrokkenheid. Bepaalde literatuur kan zonder meer religieus worden genoemd. Dat geldt ongetwijfeld voor de verzameling die hier wordt gepresenteerd: een zorgvuldige selectie waarin ‘de ervaring van het numineuse’ duidelijk aanwezig is. De bundel bestaat uit twee delen: ‘Biddenderwijs’ (danken, smeken, loven en schenken, Gods wezen en eigenschappen, Jezus en het kruis, Maria ter ere, liturgisch, vertaald) en ‘Overwegen, Mijmeren en Belijden’ (de natuur en God; tijd, dood en eeuwigheid; Gods gaven en heilige dagen; bidden... wat is bidden dan?; itinerarium mentis, onderweg). De twee delen worden afzonderlijk ingeleid; telkens wordt de keuze der gedichten beschreven en van een beknopte commentaar voorzien.
Bij de bundel hoort een cd met de gedichten gelezen door Tine Ruysschaert. Vlot en aansprekend gezegd, al kunnen enkele fonemen (i, a...) wel eens zuiverder worden uitgesproken. Allicht is het spreektempo net iets te weinig gevarieerd en aangepast aan het gedicht, de bewogenheid die het evoceert. Ik geef graag toe dat een voordracht zich emotioneel niet opdringerig mag aandienen, toch komt het me voor dat stemintensiteit en emotionele betrokkenheid wel eens explicieter konden worden geprofileerd.
gg
| |
Johan van Cauwenberge
Vuurmond, uitg. P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 1999, geïll. met tekeningen en gouaches van Roland Rens, 325 × 245 mm, 64 blz., gebonden 895 Bfr. - Vuurmond is de titel van het uitermate fraai uitgegeven samengaan van gedichten van Johan van Cauwenberge en gouaches en tekeningen van Roland Rens. Een monumentaal boek is het geworden, een schitterend geschenk voor wie zich met de kunsten in het algemeen en met interartistieke toenaderingen in het bijzonder inlaat. In de afdeling ‘Canzones’ wordt in een zestal gedichten de liefde bezongen, maar dan wel op een vertederend-plastische, innemende manier zodat de uitgeschreven speelsheid onvermijdelijk bij existentiële en levensnoodzakelijke elementen en vragen aanleunt. In andere afdelingen wordt dan weer het werk van Rens picturaal in de verf gezet of laat de dichter zich inspireren door Franciscus van Assisi, om greep te krijgen op het overstijgende, de vergeestelijkte werkelijkheid achter en boven de dingen. Werk van Rens werd wel eens als ‘anatomisch classicisme’ omschreven. Het zit vol subtiele tegenstellingen en suggestieve trekken. Thematisch zoekt de dichter hierbij aansluiting, om zich bovendien van soortgelijke stilistische middelen te bedienen. Men hoeft het boek slechts vast te nemen en de bladzijden door de vingers te laten glijden om al te zien dat het een heerlijk werk is geworden. De gedichten van Van Cauwenberge zijn voor mijn part zonder meer de beste die hij ooit schreef. Hij is een schrijver die zijn teksten gaandeweg heeft uitgezuiverd en gestileerd tot voortreffelijke poëzie.
svdb
| |
Cyriel Gladines
Rug aan rug. Gedichten rond Eros & Thanatos, uitgeverij P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 1999, 210 × 130 mm, 48 blz., genaaid 395 Bfr. - Het komt me voor dat verzen van Yannis Seferis die vooraan het derde ‘luik’ van deze bundel worden geciteerd op de hele bundel kunnen worden betrokken: ‘...zo bewaren de woorden / de vorm van een mens / ook als de mens weg is, niet hier is’. Doorheen de hele bundel voel je, hoor je, zie je die mens, mag je de authenticiteit van zijn verzen ervaren, vrij en vrank én delicaat verwoord. En dat impliceert wel eens het harde woord, het scherpe beeld, net zoals de tederheid en de zachtheid, het verlangen en het wanhopig tekort die alle inherent zijn aan een existentiële levensbeleving. Die handelt in deze bundel over het leven en de liefde, de verbondenheid van de mens én over de dood die verlies is, die mensen scheidt en waardoor zij ‘bang en naakt tot louter ziel verschralen en, / bloedeloos, ongewild in eeuwigheid verdwalen’. Maar die dood kan ook een thuiskomen zijn ‘waar hij, van leven verzadigd / zoals oude rivieren in valleien / verzanden, uitmondt in haar handen’. Uit deze voorbeelden mag allicht even blijken dat zowel woord- als beeldkeuze en de eufonische muzikaliteit ervan de inherente waarde en betekenis van deze verzen nauwkeurig raken. Naar mijn gevoelen zijn dit zeer zeker geen sombere verzen; wel verzen die vragen omtrent leven en dood evoceren; die uitgaan van een reëel menselijk ervaren: ‘elk aanraken draagt reeds in zich een verzaken’; die de vraag stellen naar de zin van het lot dat leven afbreekt voor het de kans van de liefde mocht beleven. De erkenning van dergelijke, wellicht eerder negatieve, levensaspecten opent mogelijkheden op een zuivere, een zuiverder duiding van wat liefde heet, wat gave is, wat verwondering kan wekken. Het beeldgebruik lijkt me erg waardevol. Meteen - ik zou
bijna zeggen op het eerste gezicht - grijpbaar, maar in wezen veel ruimer en dieper en meer levensomvattend, en dat impliceert ook de dood. De bundel bestaat uit vier ‘luiken’ die toch duidelijk op elkaar kunnen worden betrokken, die worden gedragen door eenzelfde thematiek. Graag vestig ik nog even de aandacht op het tweede deeltje ‘geen getuigen zijn gebleven’ (Auschwitz, Serajevo, Endlösung): verbijsterende en wel eens ontstellende gedichten die de negatie, de onmacht van wat echt leven is verbeelden; en op het laatste deeltje ‘wat er van me blijft’ fraaie en lyrisch zeer aansprekende liefdesgedichten, die ook nooit voorbijgaan aan de volle realiteit: ‘hoe dan wel zal ik nog liggen / in je lichaam, liefste, als jij en ik / stuurloos als stuifmeel uiteen- / gewaaid, van elkaar zullen drijven’.
gg
| |
| |
| |
Daniel Hugo
Planetarium. Gedichten 1982-1998, uitgeverij P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 1999, vertaling Jacqueline Caenberghs, 235 × 170 mm, 72 blz., genaaid 595 Bfr. - De Zuid-Afrikaanse dichter Daniel Hugo ziet zijn poëzie zelf als een intellectueel spel met de taal in al haar aspecten. Allicht is één van de meest wezenlijke aspecten de onaflaatbare drang een evenwicht te vinden tussen humor en ernst. Om niet verloren te lopen in een alles bedreigend cultuurpessimisme, moet die humor het doorwegen van de ernst ontkrachten of toch milderen. Daniel Hugo speelt in én met zijn gedichten, en dat spel wordt geleid door het overheersende besef van menselijke eindigheid en kwetsbaarheid. Het wordt mede bepaald door een onverwerkte breuk met zijn calvinistisch verleden. Die bracht geen bevrijding, ze veroorzaakte een continue onrust en leidde tot vormen van vrij krampachtige zelfverdediging. Deze poëzie is ruim van opzet en richt zich op heel wat menselijke faculteiten, verlangens en ontgoochelingen. Wezenlijk zoekt ze dan toch telkens weer een initiale zuiverheid, bijvoorbeeld in de natuur die anderzijds toch ook zeer bedreigend kan worden ervaren; zoekt ze het land zelf, de tijd en het verloop van de tijd; is ze constant gepreoccupeerd met formele aspecten én een spanningsverhouding met de taal waarnaar hij zich te plooien heeft en die hij anderzijds zo graag eigenzinnig hanteert. Een bundel met aansprekende verzen, zeker ook in de originele Zuid-Afrikaanse vormgeving waarmee heel wat lezers dan toch een zekere vertrouwdheid hebben of die voor heel wat lezers vrij snel kan worden benaderd. De vertaalster zelf wijst er bescheiden op dat haar vertaalwerk vrij moeilijk lag, zo moeilijk dat het zuivere ritme van de originele teksten wel eens is gaan ‘hinken’. Toch lijkt me dat vertaalwerk erg waardevol. Het zal allicht niet altijd onmiddellijk, direct en nauw aansluiten bij de originele versie.
Taaleigen bemoeilijkt zulks ontegensprekelijk. Toch geeft elke vertaling een duidelijk, vaak ook een toelichtend beeld van wat het origineel zegt, blijft het oog hebben voor de formele waarde, streeft ze naar een adequate inhoudelijke verwoording. En dat alles zodanig dat de lezer een onmiddellijke hulp aangereikt krijgt om het originele Zuid-Afrikaanse origineel in zijn volle waarde te kunnen smaken, ook in variërende vormen. De taal die de dichter hoort van de Namakwa-vrouw: haar klakkende klanken weerklinken in zijn Afrikaans: de magneet die moet vasthouden in dit ondermaans ‘die taal van my laat klou aan die gebarsten lip / van Afrika, waaroor hortend n koorsasem blaas’.
gg
| |
Paul Claes
De Onsterfelijken. Poëzie van Nobelprijswinnaars van de XXste eeuw, uitgeverij P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 1999, 240 × 170 mm, 96 blz., genaaid 695 Bfr. - Terecht stelt Paul Claes in De Onsterfelijken (inleiding) dat de diversiteit van kritieken die zowat altijd oprezen bij de bekroningen van Nobelprijswinnaars Literatuur hun gegrondheid relativeren. Al zo lang geleden mochten we dat in Vlaanderen ervaren bij de uitgave van het Pantheon Nobelprijswinnaars Literatuur (Heideland, Hasselt). Men stelde zich als lezer inderdaad wel eens vragen als: waarom die auteur wel en die andere niet, waarom wel dat van hem en het andere niet. Maar met de nodige bescheidenheid moet inderdaad worden erkend dat literaire merites moeilijk exact af te wegen zijn en dat er nog al wat invloeden kunnen meespelen bij bekroningen. Deze uitgave is echter geen Pantheon. Ze biedt integendeel gewoon een bloemlezing met gedichten van winnaars, uiteraard van de dichters, maar ook van vertellers en toneelschrijvers. Bijzonder interessant lijkt me dat de vertalers een vrije keuze mochten maken uit het werk van de gekozen auteur. De bloemlezing bevat daarom niet noodzakelijk de meest representatieve of karakteristieke gedichten van de voorbije eeuw. Ze is eerder een staalkaart van wat ‘diverse temperamenten uit verschillende talen, naties en culturen aan poëzie hebben geschreven in de uiteenlopende stijlen en tradities die onze zo heterogene eeuw rijk is’. Men merkt in de bundel, men voelt in het vertaalwerk zelf dat de vertalers bewust - en dat ligt toch voor de hand - hebben gekozen voor wat hen direct aansprak. Zonder de minste twijfel is dat erg gunstig geweest, heeft dat een sterke impact gehad op de kwaliteit van het vertaalwerk van de Vlamingen Frans Denissen, Patrick De Rynck, Katelijne De Vuyst, Jo Govaerts, Joris Iven, Louise Gijselen, Lisette Keustermans, Mon Nys, Eric Spinoy, Stefaan van den Bremt, Miriam
Van hee, Bart Vonck en de Nederlander Jana Beranova.
gg
| |
Karl Vennberg
Van ö tot ö. Fran ö till ö, uitgeverij P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 1999, vertaling Lisette Keustermans, 235 × 170 mm, 70 blz., genaaid 595 Bfr. - Uit de korte inleiding van Lisette Keustermans op Karl Vennbergs Van ö tot ö. Fran ö till ö, verneemt de lezer dat deze Zweedse dichter zestien dichtbundels op zijn actief heeft, waarvan hem de onderhavige bundel (1997) nauw aan het hart ligt. Lisette Keustermans heeft hem integraal vertaald: een cyclus liefdesgedichten waarvan de titel naar de ordening ervan verwijst, met name gedichten vanaf de letter ö (over de letter a) en weer naar ö. Maar de titel suggereert meer, behelst een zekere dubbelzinnigheid. In het Zweeds is ‘ö’ niet enkel een letter in het alfabet maar ook een éénlettergrepig woord met als betekenis ‘eiland’. Een beeld voor de existentiële eenzaamheid van de mens? Karl Vennberg schetst echter geen allesomvattend wereldbeeld, tracht geen universele waarheid uit te drukken zoals de Franse dichter Scève waarop hij zich richt. Het is integendeel zijn bedoeling spiritueel en erudiet zijn simpele levensvisie samen te vatten. ‘In de liefde is enkel het onmogelijke de moeite waard’. Zacht ironisch en zelfrelativerend vertelt hij het verhaal van zijn mislukkingen. Het is deze eerlijkheid en openheid die de bundel een bijzonder aantrekkelijk menselijke charme verlenen. Wat de Nederlandse vertaling presenteert, is ongetwijfeld bijzonder beeldrijk. Die beelden evoceren wat was en naar waar wordt uitgekeken. Zowel de actuele realiteit als de verwachte of verhoopte toekomst, zowel het heden als wat komen kan bepalen mede de ervaringswereld van de dichter: de bede op een dag het vreemde brood van God - van een God (?) - te krijgen. Dat is geen losse bede, ze evoceert heimwee, ze zoekt troost, ze ontstaat in een constant
aanwezig besef - wel eens relativerend, ‘maskerend?’ - dat wat het volle leven is of zou kunnen zijn nooit volkomenheid geeft: ‘het leven is altijd aan de andere kant’.
gg
| |
Hans Magnus Enzensberger
Nieuwe gedichten, uitgeverij P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 1999, vertaling René Smeets, 235 × 170 mm, 96 blz., genaaid 695 Bfr. - Een bundel gedichten (1995), die bij een eerste lectuur allicht zelfs vrij intellectualistische, zo al niet cerebrale poëzie oplevert, maar die bij nadere beschouwing verder gaat dan die eerste indruk. De gedichten zijn - naar mijn mening - uitstekend vertaald door René Smeets. Bij nogal wat gedichten sprak de formele vormgeving in de vertaling me even nadrukkelijk aan als wat het origineel te bieden heeft. De originele versies staan inderdaad afgedrukt bij de vertalingen. Enzensberger, die wel eens wordt voorgesteld als de erfgenaam van Bertolt Brecht, legt m.i. toch zeer duidelijk eigen accenten ten aanzien van wat Brecht deed. Zijn aanvankelijke bitse woede, zijn scherp eerder ongenuanceerde verontwaardiging om maatschappelijk onrecht ligt onredelijker dan bij zijn voorganger. In deze bundel nochtans is van die aanvankelijke inzet minder te merken; neemt Enzensberger het wat kalmer door een scherp sarcasme dat zelfs wel eens luwt tot ironie, waar doorheen toch altijd een natuurlijke eigenheid, zijn eigen natuur te voelen is. Zijn poëtische uitdrukkingskracht groeit vanuit een innerlijkheid, altijd wat rationeel overwogen innerlijkheid en ze raakt maatschappelijke absurditeiten en misvattingen die de dichter vaak erg persoonlijk interpreteert, maar wel zo dat zijn kritiek een universele betekenis krijgt, een universele - of toch universeler - verwijsfunctie verwerft. De bundel bestaat uit vier afdelingen; de centrale gegevens van elke afdeling vervloeien merkbaar van de ene naar de andere afdeling, zodat het geheel een structurele meerwaarde krijgt. Ook de duidelijk gestelde inleiding is van de vertaler. Zelf ervaar ik echter niet - zoals hij stelt - dat deze dichter zich in deze bundel bij voorkeur ‘in der Schwebe’ beweegt. Het komt me voor dat hij integendeel
wel zou willen neerdalen maar daartoe niet meer de aanvankelijke kracht, de aanvankelijke bitsigheid vindt. Maar is het dan zo zeker dat de ‘zweefvlucht’ zijn voorkeur verdient?
gg
| |
Roger M.J. De Neef
De kou van liefde, uitg. PoëzieCentrum vzw, Hoornstraat 11, 9000 Gent, 1999, 200 × 150 mm, 55 blz., genaaid. - De dichter Roger M.J. de Neef (1941) is, wellicht onterecht, ietwat in de periferie van de Vlaamse poëzie geraakt. In 1986 ontving hij nog de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie, een feit dat toen nogal voor wat opschudding zorgde. De laatste jaren verschijnen de dichtbundels van De Neef bij het Gentse Poëziecentrum. Achtereenvolgens gaat het over De halsband van de duif (1993), de jazz- en bluesgedichten Empty bed blues (1996) en nu dus De kou van liefde. Centraal thema in de nieuwe bundel is de liefde, of beter: de verliefdheid. De dichter koppelt zijn identiteit eraan vast. Na ettelijke decennia - in een van de laatste gedichten heeft hij letterlijk de leeftijd van zevenenvijftig bereikt - herbekijkt hij het gegeven. Het wordt als vanzelf afstandelijker en origineler. De Neef leidt de connotaties van het woord af uit verzen waarin aanverwante fenomenen als striptease, passie en verleiding worden uitgeklaard met behulp van literaire middelen als ironie, tragiek en verdichting. De liefde die deze dichter bezingt en aanreikt is veeleer stekelig van aard, balanceert op raakvlakken met de leegte, het vergeten, en met het verlangen dat daar uit kan voortkomen. Spelenderwijs maar vaak ook in een sfeer van verlorenheid keert de dichter liefde en geliefde ‘binnenste buiten’, schooiend om haar schoonheid.
svdb
| |
Willie Verhegghe
Gevaarlijke hond. Een poëtische hommage aan Louis Paul Boon, uitg. PoëzieCentrum vzw, Hoornstraat 11, 9000 Gent, 1999, geïll. met foto's van Jo Boon, 200 × 150 mm, 54 blz., genaaid. - De dichter Willie Verhegghe heeft altijd al iets gehad met de grote Louis Paul Boon. Bewondering, verering, sympathie, dat zeker en vast. Bovendien is hij een telg van de Denderstreek, zoals ook de schrijver van Pieter Daens dat was. Qua thematiek sluit het poëtisch werk, en sedert kort ook het proza van Verhegghe nauw aan bij de motieven die het werk van Boon dooraderen. In Verhegghes recentste bundel Gevaarlijke hond brengt de dichter, zo luidt de ondertitel, ‘een poëtische hommage aan Louis Paul Boon’. De gedichten worden geïllustreerd met foto's die door Jo Boon, zoon van, werden genomen. In de gedichten evoceert Verhegghe de wezenlijke momenten uit het schrijversleven. Het levert woorden op die tegelijk eerlijk-ontroerend zijn, vaak ook hard en schokkend of krachtig en rebels. Het is wellicht een beetje een soort van zelfportret van Willie Verhegghe geworden, of minstens een spiegeling. Want steeds duikt ook de dichter zelf in de verzen op: hij kijkt mee, maakt het mee, herinnert zich Boon op verschillende plaatsen en momenten. De dichter is, naar het woord van de meester zelf, een gevaarlijke hond voor de eerzuchtige groten. Deze Gevaarlijke hond is een fraai vormgegeven dichtbundel geworden, met krachtige, gebalde, weerbarstige poëzie van een schrijver over een schrijver die beiden weigeren concessies te doen aan wat dan ook, tenzij dan aan een diepgewortelde, indringende en toch eenvoudige vriendschap.
svdb
| |
| |
| |
Jan Lauwereyns
Nagelaten sonnetten, uitg. Manteau, Antwerpen, 1999, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 215 × 140 mm, 61 blz., paperback 650 Bfr. - Voor een nieuw geluid in de Vlaamse poëzie zorgt de in Japan wonende en werkende wetenschapper Jan Lauwereyns (1969), auteur van de bundel Nagelaten sonnetten. Gedichten van hem verschenen eerder in toonaangevende tijdschriften als Dietsche Warande & Belfort, De Brakke Hond en Yang. De sonnetten in deze bundel weigeren echter om formele redenen echte sonnetten te zijn, en worden aldus, zie de titel, gedichten die nalaten sonnetten te zijn. Ze bestaan uit een tweetal strofen en hebben een volta in de tweede strofe maar daar houdt het zo ongeveer mee op. De dichtende ikfiguur heeft het steevast tegen een je, die in de tekst op het achterplat als de lezer wordt beschouwd. Er ontvouwt zich uit dit gegeven een aardig spel van wie en wat, hoe en waarom. De je-figuur leest hoedanook in het gedicht ‘Inktzwam’ ‘veel en weinig handige boeken / over paddestoelen om op te eten en vrij / snel aan dood te gaan’, of kijkt in het gedicht ‘Een Italiaanse haven’ als een aapje mee vanop de schouder van de dichter. Daarbij is het decor zo wisselend, van Amerikaans aandoende landschappen tot tempels, kariatiden, Parijs tot de achterbank van de auto of gewoon de bank in de tuin. Aardige gedichten toch wel. Een veelbelovend debuut.
svdb
| |
B. Zwaal
Zee bestookt. Gedichten, uitg. Querido Amsterdam, 1999, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 210 × 120 mm, 55 blz., genaaid 650 Bfr. - B. Zwaal schrijft meestal korte tot zeer korte gedichten waarin het formeel fraai poëtische primeert op een lucide verwoording van de uitgedrukte ervaringen, gevoelens of belevingen. Die zijn dan ook niet gemakkelijk te duiden, blijven - allicht bewust bedoeld - wat in het ongewisse. Alleszins lopen deze verzen uit op een beheerst, slechts zelden iets omvangrijker maar altijd eufonisch spel van woorden, beelden en klanken. Liefdeslyriek die tot op zekere hoogte bijna hymnisch ruimte geeft aan een bewogen en doorleefde hunker naar levenswarmte of aan die levenswarmte zelf die door en over alles heen expliciet erotisch is geladen.
gg
| |
Jan Boerstoel
Veel werk, uitg. Bert Bakker / Amsterdam, 2000, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, bezorgd en ingeleid door Dick Welsink, 205 × 130 mm, 307 blz., gebonden 920 Bfr. - Het moest er natuurlijk wel eens van komen. Het vergt niet zo heel veel verbeelding om te begrijpen dat de teksten - liedjes, gedichten en kortere verzen - van Jan Boerstoel (1944) ooit eens gebundeld moesten worden. Het boek is een prachtig geschenk voor al wie van light verse en chanson houdt. Jan Boerstoel schreef teksten voor Don Quishocking, Martine Bijl, Jasperina de Jong, Adèle Bloemendaal, Simone Kleinsma, Cabaret Ivo de Wijs, Gerard Cox, Jan Simon Minkema tot zelfs Kinderen voor kinderen. Het onderstreept zonder meer de verbluffende veelzijdigheid van deze tekstauteur. Boerstoel wordt wel eens getypeerd als ‘meester van de terloopsheid’, als een schrijver die zijn emoties en overtuigingen probleemloos tussen de regels onderbrengt. Een en ander levert heerlijke kroeggedichten op, naast zogenaamde sonnettines (tienregelige gedichten) en liedteksten voor zowel kinderen als volwassenen. Dit boek bevat een ruime selectie uit al dat fraais, al dan niet in bundelvorm gepubliceerd werk. Veel werk staat niet enkel voor een omvangrijk en gedifferentieerd oeuvre maar ook voor het vele werk dat in één zo'n tekst toch schuilgaat. Woordspelingen, subtiele grappen en puntige evenwichtsoefeningen op de taal en haar betekenislagen. Alles gebeurt in soms lange, soms erg korte teksten. Maar altijd blijft bij de lezer iets van een soort glimlach na, nooit hilariteit of billengeklets, maar subtiele, lieve, herkenbare humor die van dit boek een buitengewoon mooi en leesbaar boek heeft gemaakt. Veel werk is onmiskenbaar een van de laatste, nog ontbrekende delen van de chanson- en cabaretgeschiedenis van een onovertroffen dichter. Zonder enige twijfel een
onmisbaar boek.
svdb
| |
Hans Warren & Mario Molengraaf (samenstelling)
Geluk dat kan wel jaren duren. Het huwelijk in honderd gedichten, uitg. Prometheus Amsterdam, 1999, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 200 × 125 mm, 142 blz., paperback 395 Bfr. - Een fraaie bundel gedichten over het huwelijk. De samenstellers willen - zoals ze zelf stellen - ‘het héle verhaal vertellen’. En ze zijn er inderdaad in geslaagd vele aspecten van dat verhaal in mooie, verzorgde poëtisch verbeeldende vormen bij elkaar te brengen. Volledigheid kan uiteraard in een dergelijke bundel niet, maar ze hebben wel een selectie samengebracht met een oog, een aanvoelen dat scherp gericht is op kwaliteit. Ze geven een beeld van vele aspecten, menselijke kwaliteiten en fouten die in het huwelijk kunnen opduiken; een beeld van de bezwaren en de voordelen, de ontroering en de uitdaging die het kan meebrengen. Ze benaderen het ontroerend, feestelijk, rouwend, smartelijk, humoristisch, sarcastisch en aangrijpend. Een totaal van aansprekende verzen. De vraag dringt zich echter wel op of slechts een kleine tien Vlamingen behoorlijke huwelijksgedichten hebben geschreven? Of kennen de samenstellers het aanbod onvoldoende?
gg
| |
Tua Forsström
Na een nacht tussen de paarden, uitg. P, St.-Antoniusberg 9, 3000 Leuven, 2000, vertaald door Lisette Keustermans en Myriam Van hee, 240 × 170 mm, 48 blz., genaaid 495 Bfr. - Tua Forsström behoort tot de Zweedstalige minderheid in Finland. Haar bundel Na een nacht tussen de paarden (1997) werd bekroond met de Nordiska Rådets Pris, de literaire prijs van de Noordse Ministerraad voor het beste Scandinavische boek van het jaar. Dat resulteerde in extra aandacht voor een dichteres die haar werk in het eigen land in een minderheidstaal brengt. Het motto van de bundel is een gedicht uit het werk van de regisseur Arseni Tarkovski. Het vertelt dat de mens zich onterecht ongelukkig en ontevreden voelt. Overvloed en geluk kenmerken zijn leven, ‘maar dat is niet genoeg’. De dichteres sluit de bundel positief af. Na een nacht in de paardenstal met allerlei positieve ervaringen weet zij dat ze moet relativeren en tevreden moet zijn met wat het leven geeft. Viermaal nog komt een motto van Tarkovski voor waarop de dichteres telkens reageert met een gedicht aan hem gewijd. Die samenhang en de daarop volgende gedichten van haar geven een beeld van persoonlijke, morele en esthetische kwesties, meestal lichtjes glimlachend, soms wat meesmuilend of ironiserend geformuleerd. Die houding leidt tot de verbeelding van een in wezen simpel levensverhaal: een vrouw lijdt, erkent de waarde van de werkelijkheid en voelt zich opnieuw gelukkig, ‘tussen de paarden’. Merkwaardige poëzie, die zowel formeel als inhoudelijk vereenvoudigend wat vaak erg gecompliceerd wordt voorgesteld. Daarin ligt haar aanspreekbare kracht. Wellicht is de gedachte die de ikfiguur formuleert te veralgemenen over alle gedichten heen. Ze stelt dat ze ‘een barnstenen ring die / ligt te glinsteren in het meer’ ziet. Ze duikt ernaar. Het water woelt alles om, vertroebelt, maar daar doorheen glinstert dan toch waar het
wezenlijk om gaat.
gg
| |
Frank Pollet
LaDiDa, uitg. P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 2000, 210 × 130 mm, 40 blz., genaaid 395 Bfr. - Toch wel behoorlijke verzen die m.i. echter doorleving missen en te veel blijven steken in een cerebraal spel, in te gezochte, opzettelijke composities. Ze verraden naar mijn aanvoelen een licht geposeerde, zelfs wat superieur beleden zelfbevestiging van de dichter, een dichter die blijkbaar geen verruiming vindt van reeds aangeboorde thema's of gegevens. Deze gedichten missen structurele eenheid, ze bestaan uit vrij vlotjes aan elkaar geregen verbeeldingen, waarvan de samenhang voor de lezer - alleszins voor mij - slechts moeizaam te vinden is, en dus te duiden is. Dat leidt ertoe of dat zou ertoe kunnen leiden dat de lezer net iets te veel in het ongewisse blijft van wat de dichter wezenlijk bedoelt en door deze verzen dus minder geboeid wordt. Drukt de dichter - zoals de flaptekst zegt - een innerlijke reis uit, een queeste naar evenwicht tegen de achtergrond van het Jezusverhaal dat niet ophoudt bij de dood van de Meester? Ik wil geredelijk aanvaarden dat het de bedoeling van de dichter was. Zelf is me dat echter niet overtuigend duidelijk.
gg
| |
Hubert van Herreweghen
Een Brussels tuintje, uitgeverij P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 1999, geïll. met pentekeningen van Anne van Herreweghen, 190,5 × 116,5 mm, 72 blz., gebonden 595 Bfr. - Een Brussels tuintje is een mooie, met pentekeningen van Anne Van Herreweghen geïllustreerde bundel waarin Hubert Van Herreweghen een aantal verzen bijeenbracht rond de hoofdstad. Het titelgedicht dat dateert uit 1946 en helemaal vooraan in de bundel staat, opent met deze strofe: ‘Er is geen tuintje waar ik zo graag zit / als op de Zavel, bij Egmont en Hoorne, / waar ik 's namiddags mijn getijden bid, / die slechts de stilste winden kunnen horen.’
De tijd die even wordt stilgezet, de dichter toelaat, zoals het verder in het gedicht luidt, ‘lui in het luchtledige te peinzen, / te staren naar drie plasjes water en een mus’. Als geen ander dichter weet Van Herreweghen een indruk, hoe onopvallend die ook moge zijn, aan te grijpen om die dan in zijn verzen op een hoger niveau te tillen. In ‘Kroniek’, de eerste en ook de ruimste afdeling in de bundel, schrijft Van Herreweghen een stukje geografische geschiedenis van Brussel: Sint-Michel en Sint-Goedele, de Finisterrae-kerk of de Krakeelstraat. Of de bronzen kardinaal, die in het gedicht Dans alleen mag figureren, omdat de dichter zo zijn (milde) kritiek kan laten horen: Drie tienermeisjes langs de kathedraal / reien als nimfen lentezot een dans. / Zij kwamen uit het park. De bronzen kardinaal / begrijpt het niet: zij lachen Nederlands. (p. 21)
‘Begroetingen’, de tweede afdeling in de bundel, is een hommage aan de vrienden die mede met de dichter het rijke Brusselse literaire leven hebben ingekleurd: J. Walravens, R. Herreman, J. Van Nijlen, P. Van Langendonck... Het zijn gedichten over toevallige ontmoetingen, maar evenzeer verzen over de vriendschap die de tijd trotseert. Het nadrukkelijkst geeft de dichter zich bloot in afdeling drie, ‘Een huis in de voorstad’: verzen die vaak vanuit een weemoedige terugblik (‘we zien maar iets als 't verdwijnt’), het geloof in het hogere vertolken: In water, in licht, in zand / staan hiërogliefen geschreven. / In vriendschap daarmee wil ik leven / en geloven in het verband. / (uit: Rouw, p. 45) Met de ‘Prenten’ uit de slotafdeling maakt Van Herreweghen de cirkel van zijn Brusselse gedichten rond: momentopnames die de stad en zijn tegenstellingen (o.a. die tussen rijk en arm) definitief in taal vatten.
jvh
| |
Federico Garcia Lorca
Diván van de Tamarit en andere gedichten, uitg. Meulenhoff Amsterdam, 2000, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, vertaling van Bart Vonck, 215 × 140 mm, 104 blz., genaaid 665 Bfr. - Het vijfde deel van de bij Meulenhoff volledige uitgave van Lorca's poëzie: gedichten die hij schreef tussen 1924 en 1936, het jaar van zijn overlijden. Het eerste deel van de bundel bevat oden, voorbeelden van koude, academische composities waarin Lorca zich laat leiden door de principes van het kubisme, door zijn verlangen en levensdrift in zeer kritische vormen uit te drukken, in een ‘klaaromlijnde, kristalheldere vorm’, zoals de vertaler in het nawoord stelt. De gelovige lezer ervaart allicht in de ode
| |
| |
Aan het Allerheiligste Sacrament van het Altaar een blasfemische bijtoon. Die is door hem waarschijnlijk enkel te aanvaarden als hij verrekent dat de hostie, het heilig sacrament voor Lorca enkel het teken is dat hij gebruikt als symbool van schoonheid die nooit volledig kan worden vernietigd, die tegenstellingen verzoent en de principes van moraal en esthetica met elkaar verbindt. Het tweede deel bevat Aarde en maan, een bundel die nooit werd voltooid maar duidelijk verwant is aan de inspiratie die vorm krijgt in het derde deel De Divan van de Tamarit met daarin de ‘ghazel’, een Perzische poëzievorm en de ‘casida’, een pre-Islamitische poëzievorm, later overgenomen door post-Islamitische en Arabisch-Andalusische dichters. Voor de moderne lezer zijn het intrigerende gedichten waarin Lorca de thema's dood en liefde tegen elkaar of in combinatie met elkaar uitspeelt. In de liefdebeleving drukt hij met een eerlijke en aansprekende openheid vormen van homoseksualiteit uit. Dat biedt hem de gelegenheid zich terzake persoonlijk te belijden in het perspectief dat het erkennen ervan getuigt van een beschaafde, verdraagzame wereld. Daarop volgen de Zes Galicische Gedichten, een hommage aan Galicië, aan de onderstroom van een onderbewust, spiritueel gevoelen van verbondenheid dat de mensen daar beweegt. Toch blijft ook in deze gedichten het thema van dood en liefde een belangrijk gegeven. Het laatste deel bevat Sonnetten van de donkere liefde en Andere sonnetten. Vaak zijn het gelegenheidsgedichten of gedichten over kunst en liefde. De donkere liefde viseert de homoseksuele liefde of een vorm van nachtelijke, duistere liefde die onvruchtbaar is en in het teken staat van lijden en dood. Het gaat om een obsederende, een beangstigende en tragische liefde die het hart gevangen houdt in ‘de donkere kerker
van de liefde’. Volgens de dichter bleef de zon, maar ze kwam binnen ‘door gesloten luiken / en open bloeide de koraaltak van het leven / over het doodskleed van mijn hart’. Aantekeningen en een verhelderend nawoord dat de omstandigheden en de tijd tekent waarin deze gedichten ontstonden, sluiten de uitgave af.
gg
| |
Kees Ouwens
Mythologieën. Gedichten, uitg. Meulenhoff Amsterdam, 2000, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147A, 2018 Antwerpen, 215 × 140 mm, 76 blz., genaaid 600 Bfr. - In Mythologieën trekt Kees Ouwens zich nadrukkelijk terug in het taaluniversum van zijn verzen: ‘ik, beeldspraak, mijns gelijke, en hij, / de mij sprekende, mijn vergelijker, komen / thuis’ (p. 14)
In deze taalbouwsels, die in een overdadig samenspel van onverwachte zinswendingen en typografische vondsten (de dubbele punt bijv. aan het begin van een regel) worden opgetrokken, ‘verplaatst (de dichter) zich in het personage tijd’ (p. 10). Anekdotiek - als die al aanwezig is of althans gesuggereerd wordt - wordt door Ouwens op het niveau van de mythe getild en op die manier uitgezuiverd, alleen met de bedoeling ze een algemeen-menselijke dimensie te verlenen. Enkele uitzonderlijke keren voel je in de aanzet van een gedicht de herinnering doorbreken (een nieuwjaarsdag, Breskens, de zoon), maar die wordt nooit concreet gemaakt. Ouwens' gefilosofeer levert taalvuurwerk op: ‘Of ik uitte mij zo, dat mijn verademing afdaalde / van het hooggebergte als een sneeuwlawine’ (p. 52)
Of de lezer zich ook thuisvoelt in deze verzen, blijft een andere vraag. Het zal wel geen toeval zijn dat juist een van de programmatische gedichten, dat aan het begin van een nieuwe afdeling in cursiefdruk is opgenomen, veel sterker aanspreekt dan de cryptische verzen die erop volgen. Hier bewijst Ouwens dat het ook ‘anders’ kan: ‘mooier dan ooit de zee / bij het weerzien / ik herinner mij water, / geen zee, en kijk in de spiegel / buiten het raam. / in de open lucht zoekt / de werkelijkheid een naam / voor wat is. / Het is veel, maar ook alles. (...).
jvh
| |
Ted Hughes
Vertellingen naar Ovidius. Gedichten, uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 2000, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, vertaling van Peter Nijmeijer, 215 × 140 mm, 255 blz., paperback 820 Bfr. - Dichter Ted Hughes (1930-1998) kreeg bij ons vooral bekendheid door de in 1998 verschenen vertaling van zijn bundel Verjaardagsbrieven, indringend-openhartige verzen over zijn relatie met de Amerikaanse dichteres Sylvia Plath. Peter Nijmeijer vertaalde nu zijn Vertellingen naar Ovidius. Diens Metamorfosen waren al in zijn eigen tijd een succes. Ook later hebben dichters en kunstenaars het werk als bronnenboek gebruikt om er archetypische situaties uit te putten. In de Engelse literatuur werd het o.a. voor Chaucer en Shakespeare van grote betekenis. In zijn inleiding noteert Hughes dat Shakespeare met Ovidius wellicht diens interesse voor de hartstocht gemeen had, vooral dan de manier waarop hartstocht beleefd wordt door degene die erdoor bezeten is: ‘Niet de alledaagse hartstocht - nee, de menselijke hartstocht in extremis, een hartstocht die brandt, of zweeft, of verandert in een ervaring van het bovennatuurlijke.’ In zijn Vertellingen naar Ovidius herdicht Hughes vierentwintig passionele episoden uit het magnum opus van de Romeinse dichter. Hughes kiest doelbewust voor een open en toegankelijke schriftuur. Zijn gedichten zijn ‘vertellingen’ in de echte betekenis van het woord, waarin alleen de vorm (terzinen, vijf-, zes- of meerregelige strofen) nog appelleert aan de poëzie. Wat een hemelsbreed verschil met de bewerkingen van Paul Claes in zijn tweetalige bundel Glans/Feux. Neem bijv. het verhaal over de nimf Callisto, een jachtgezellin van Artemis. Zij werd door Zeus in de gedaante van die godin
verleid en na de geboorte van haar zoon Arcas door een op wraak beluste Hera in een beer veranderd. Op het moment dat haar zoon haar wilde doden, worden beiden door Zeus in een sterrenbeeld, resp. de Grote en de Kleine Beer veranderd. Claes hertaalt haar verhaal als volgt: ‘Wat uit mijn maagdenschoot / in het water rees als een roede / bruist met gespat van een bron / neer op u reinste berin.’ Hughes maakt in zijn vertelling over ‘een liefde die nog dringender is’ gebruik van typische romaneske elementen: situering in de tijd (‘Na de ramp van Phaëthon / herstelde God de aarde, bekleedde / het verbrande land weer met leven’), een strikt lineair gehouden chronologie, een naar het verrassende slot toegeschreven plot. Het geheel biedt een boeiende introductie tot de mythische verhalen zoals Ovidius ze aan het begin van onze tijdrekening verwoordde.
jvh
| |
Martin Reints
Tussen de gebeurtenissen. Gedichten, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 39 blz., paperback 599 Bfr. - Ook in deze nieuwe bundel grijpt Martin Reints naar de werkelijkheid, gaat hij uit van het dagdagelijkse leven. Hij klampt er zich echter niet aan vast. Hij benadert het reële voorzichtig aftastend vanuit een weten dat het meer en anders is dan het op het eerste gezicht laat vermoeden. Het vormt de aanleiding voor de dichter om zijn denken en ervaren ruimer en lucieder, maar ook doorheen inherente onzekerheden te laten dwalen. Vrijwel nooit wordt expliciet duidelijk waartoe dat kan leiden. Toch krijgt de lezer de ervaring mee dat het hoe dan ook ergens toe leiden kan: ‘en de gedichten willen maar niet in niets uitmonden’ en ‘ik sloot mijn ogen voor het aanwezige / toen werd ik toegeroepen / en om mij heen golfde een luidruchtig gesprek / dat op sommige plekken doorzichtig was’. Of gaan de gedichten over een terugkeren naar een begin van denken, dat wezenlijk nog geen echt denken is, maar wel eens vervluchtigt in pogingen daartoe. Merkwaardig genoeg mensverkennende en onthullende pogingen maar ook pogingen met een voorlopig karakter: ‘nu zou je eerst in je onbestendige zelf jezelf / het ritme van de voorlopigheden moeten opleggen / ten slotte keer je terug naar het begin.’ Alleszins diepzinnige gedichten toch ook formeel vlot en toegankelijk gesteld. De dichter stelt nergens absolute zekerheden, dringt niets op; maar nodigt de lezer uit nieuwe wegen te bewandelen, hernieuwend de realiteit die hij meende te kennen te overdenken én te beleven. Poëzie die getuigt van een grote luciditeit die toch altijd ergens verborgenheden raakt.
gg
| |
Zbigniew Herbert
Verzamelde gedichten, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, vertaling van Gerard Rasch, 200 × 125 mm, 672 blz., paperback 999 Bfr. - De eerste volledige uitgave van Zbigniew Herberts poëzie ter wereld: negen bundels plus een aantal verspreid gepubliceerde gedichten. Inderdaad, zoals Marjoleine De Vos over de auteur stelt: één van de paar echte poëtische wereldreuzen. Schitterende poëzie is het, lucide geformuleerd met een directe aanspreekbaarheid waaraan elke vorm van hermetisme vreemd is, maar waarin de ernstige lezer bij een eerste contact reeds aanvoelt dat hij - denkend en voelend - een meegaande ervaringsbereidheid moet opbrengen om de diepe kernen ervan te kunnen beleven of althans te benaderen. Hoe genuanceerd en gevarieerd ook deze klassiek gevormde auteur mens en gegeven en zijn beleving ervan weergeeft, toch blijft een permanente en in zijn gedichten telkens weer opduikende fundamentele inspiratie voelbaar, herkenbaar, worden zijn gedichten geschraagd door enkele fundamentele waarden waaraan hij dan toch ook weer telkens met een kritisch oog en relativerend uitdrukking geeft. Het is Zbigniew Herbert te doen om de morele wederopbouw van de wereld. In een vernieuwende vormgeving kent de dichter de poëzie de functie toe het belangrijkste bindmiddel te zijn bij intermenselijke betrekkingen. Dat gaat gepaard met een fundamenteel wantrouwen voor de zgn. vooruitgang van de wereld. Zijn voedingsbodem vindt hij in zijn overtuiging, in zijn geloof dat het goede en het schone kan worden vereenzelvigd. Het steunt eerder op een filosofische optie dan op een moralistische. Als jonge dichter reeds spreekt zijn poëzie over medeleven, over trouw in leven en dood. Die houding wordt mede ingegeven door het belang dat hij toekent aan de dialoog, niet alleen van de mens met de mens maar ook van de mens met de kunst
en de cultuur waaruit hij is voortgekomen. Ze blijft voelbaar doorheen zijn oeuvre, tot in zijn laatste verzen toe. Ze gaat gepaard met een verlangen naar de zuiverheid van vroeger, van ‘het licht van mijn kindertijd’, ‘het land van de onschuld’ dat nu wel eens ‘een geschandvlekt lichaam’ is maar vroeger ‘een heldere allegorie’ was. Toch zal doorheen het verloop van het leven de geest koppig blijven strijden met ‘de demonen van de gnosis’, met de hartstocht / de moerassen van de melancholie’. De dichter blijft echter trouw aan de initiale zuiverheid, de eerste dialogen met het leven, al wordt onderweg veel van het oude en weerloze vernield wat respect verdiende. Nu rest hem blijkbaar niet zo veel meer. Heeft hij de tuinen van de jeugd te lichtzinnig verlaten? Misschien, maar zijn overwegend verlangen naar andere talen en naar het begrijpen van ander lijden blijft. Zijn nederig verlangen naar de bron van alles houdt stand. Zijn dank dat de ‘Heer’ de wereld mooi en verscheiden heeft geschapen geeft zijn leven blijvend zin. De niet echt optimistische poëzie van deze dichter reikt toch ruim naar de volheid van het leven. Hij erkent de vuigheid, de hardheid van de wereld, de nivellering van waarden, de vernietiging van wat in de cultuur wezenlijk is. Dat verbeeldt hij in concrete gegevens, maar hij biedt ook schoonheid, het verlangen naar schoonheid, hij vergeet niet telkens weer de mens ‘een roos aan te bieden’ en dat ‘met dodelijke ernst’. Volgens de dichter komt de mens immers schoonheid toe omdat hij leidt. De dodelijkheid van de ernst wordt toch ook altijd weer gekleurd door een ironische of toch ironiserende, relativerende benadering. Allicht mag worden gesteld dat achter zijn ironie dodelijke ernst steekt. De evolutie van zijn poëzie, van zijn werk en leven en de verande- | |
| |
rende politieke omstandigheden worden door de
verlater nauwkeurig in een nawoord toegelicht. Allicht mag daaruit nog eens even worden opgelicht dat de dichter in de bundel Elegie op het heengaan, wel eens beschouwd als zijn afscheidsbundel, zoveel als een zelfrelativerend besluit formuleert: de vergankelijkheid van het individuele bestaan in een in chaos gedompelde wereld. Deze dichter heeft alleszins vanuit een betrokkenheid op de sociale en politieke actualiteit verzen geschreven, maar over alles heen blijft zijn persoonlijke engagement gedragen door een metafysische bekommernis. Hij heeft ongetwijfeld zijn dichtwerk gecomponeerd volgens de aanbeveling die hij in een van zijn gedichten formuleert: ‘luister naar de raad / van het innerlijk oog’. Een absoluut aan te bevelen bundel voor de poëzieliefhebber.
gg
| |
Maria van Daalen
Elektron, muon, tau. Gedichten, uitg. Querido, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 210 × 120 mm, 96 blz., genaaid 650 Bfr. - Vierentachtig erotische sonnetten in vijf gelijkaardige en vergelijkbare geledingen uitgewerkt. De overheersende thematiek betreft de erotische beleving, gepresenteerd als een verhoogd bewustzijn, als een menselijk verruimende extase van de lichamelijkheid, beroerd, gevoed, geraakt door de andere. Deze gedichten belijden een overvloeiend besef van de waarde die liefde biedt, een liefde die lichamelijk wordt gedragen maar ook wordt verruimd over die lichamelijkheid heen, zonder dat die haar belang verliest. Herhaaldelijk en doorheen de hele bundel benadrukt de dichteres de volheid van die beleving. Dat doet ze reeds in de eerste sonnettenreeks. Daar stelt ze dat alle liefde echt is. In het sonnet daarop omschrijft ze de betekenis en de waarde ervan als een overvloed met toch ook de limieten van een beperkende onzekerheid: ‘My love, you carry abundance. Beholder / of breaking kernels that expand in leaves and / roots, commitment is your name that leaves the end / unsolved, but brings in wintertime and colder / loves who fill withered lives and carry all their / memories in de wings...’ De eerste reeks biedt inderdaad een Nederlandse en Engelse versie van de sonnetten, zoveel als een tweeklank die een poëtisch licht te onderscheiden maar alleszins gelijkende helderheid brengt over eenzelfde ervaring. Doorheen de hele bundel tot in de laatste reeks brengen de sonnetten de uitdrukking van een eendere beleving: ‘“Alle ruimte voelt eerst aan als leeg”, zeg je / en we openen onze vleugels tot de / toppen ervan de grenzen van de kosmos / raken, space is the final frontier, echte / oneindigheid “heb ik nooit gezien”, zeg je...’. Maar hoe dan ook
blijft een fundamenteel verlangen naar een oneindigheid: ‘ik ben bij je in licht dat we niet uitdoen’. Formeel zijn de sonnetten zorgvuldig afgewerkt. De ‘technische’ afwerking draagt er toe bij dat een gebonden én vrije vlucht van de verbeelding wordt geïntensifieerd. Poëzie die in reële gegevenheden de bevestiging en het aanvoelen van een verruimende lichamelijkheid aanscherpt, die echter ook de beleving over die gegeven werkelijkheid heentilt; poëzie die reikt in een wellicht onbestemd maar aanwezig verlangen naar mythisch geladen ervaringen die de liefde bieden kan of zou kunnen bieden. Een merkwaardige, gave en boeiende bundel.
gg
| |
Fernando Pessoa
Lissabon. Wat de toerist moet zien, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2000, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, zw.-w.-illustraties, 190 × 115 mm, 159 blz., paperback 599 Bfr. - Een gids van Lissabon, gevonden in de literaire nalatenschap van Pessoa, waarschijnlijk in 1925 geschreven maar pas in 1992 uitgegeven. Een zeer persoonlijk gekleurde gids! Pessoa spreekt er zijn grote liefde uit voor Portugal en zijn weemoedig verlangen naar de grootsheid van weleer. Een lofzang dus - toch ook informatief bedoeld - op vele aspecten
van het historische ‘Lissabon’. Pessoa leidt de toerist tot bij ‘geijkte bezienswaardigheden’, maar even vaak wordt zijn keuze bepaald door de eigen voorkeur, zoals beelden van journalisten en de bibliotheken van de stad. De melding van heel wat historische personages, koningen, prinsen, koninginnen en prinsessen blijft zonder enige historische verwijzing of situering. Het is te betwijfelen dat de moderne toerist aan dit boekje nog veel zal hebben. Allicht is het eerder te lezen als een verdedigende lofzang, een evocatie vol heimwee naar een verloren imperium. Talrijke illustraties verlevendigen de tekst.
gg
| |
Paul Claes
Glans/Feux. Gedichten - Poèmes, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 190 × 125 mm, 92 blz., paperback 699 Bfr. - In zijn ‘Argumenten’, waarin de voornaamste figuren uit de mythen kort worden voorgesteld, verantwoordt Paul Claes het opzet van zijn bundel ‘Glans/Feux’ als volgt: ‘Griekse mythen vormden de stof voor deze dubbeltalige bundel. Tweemaal zesendertig gedichten werpen licht op de steeds wisselende verhouding tussen man en vrouw. De Franse sonnetten van “Feux” tellen afwisselend twee en drie lettergrepen per vers. De Nederlandse kwatrijnen van “Glans” zijn klassieke disticha waarvan hexameter en pentemater bij de cesuur werden gesplitst.’ Claes heeft zijn bundel gecomponeerd op basis van de klassieke driedeling, met telkens dus twaalf Franstalige en twaalf Nederlandstalige gedichten. In hun strak beheerste vormgeving overstijgen de gedichten het verhalende, dat altijd toch aanwezig is in de mythische vertellingen. Claes leest, interpreteert en herdenkt de mythen, tot zij, bevrijd van alle overbodigheden, tot pure taalschoonheid, tot ‘glinsterend vuur’ (om de twee titels aan mekaar te linken) herschapen worden. Die manier van werken maakt het de lezer soms moeilijk om ook de boodschap - als die er al mag zijn - in zijn volle betekenisomvang te doorgronden. Hier reikt de dichter zijn lezer dan weer een helpende hand, o.m. door de driedeling ‘Destruction/Vernietiging’, ‘Purification/Zuivering’ en ‘Illumination/Verlichting’. Of: Dantes Hel, Vagevuur en Paradijs. Claes weet alleszins zijn voorbeelden goed uit te kiezen. In het eerste deel, met Oedipus als onvermijdelijk vertrekpunt, ontmoeten we tragische figuren als de Frygische herder Attis, die door de moedergodin Cybele met waanzin werd geslagen en
zichzelf ontmande, of Narcissus die alleen zichzelf bemint en de nimf Echo achterliet met haar onbeantwoorde liefde, zodat haar stemgeluid veranderde in de weergalm. Overbekend is hier zeker het verhaal van Icarus: ‘Duizelend tussen het dubbel / azuur van hemel en water / zoek ik mijn vader uw zon: / zwelg ik o moeder uw zee.’ In de tweede cyclus ontkomen de betrokken figuren evenmin aan hun lot, maar door boetedoening worden ze gelouterd. Drie gedichten zijn hier geënt op het Odysseus-verhaal: ‘Sirene’, ‘Odysseus’ en het bijzonder mooie ‘Penelope’: Weduwe twintig jaar wachtend / tussen de drom van de minnaars / weef en ontrafel ik mij: / wade of zeil van mijn man.’ In de slotcyclus dan komen gelukkige relaties aan bod, of althans geschiedenissen waarin, als ze dan toch faliekant aflopen, de ondergang wordt gesublimeerd door de relatie o.m. door gedaanteverwisselingen op een hoger, een ander niveau te tillen. De maangodin Selene kust bijv. de ogen van haar geliefde herder Endymion voor eeuwig dicht, zodat hij haar voor altijd in zijn droom kan aanschouwen. En Callisto, wier naam etymologisch ‘de mooiste’ betekent, wordt door Zeus in de Grote Beer veranderd. Met ‘Feux/Glans’ getuigt Paul Claes, voor zover dit nog nodig mocht zijn, van de meesterlijke manier waarop hij het antieke erfgoed in de moderne literatuur integreert.
jvh
| |
Hugo Claus
Het huis van de liefde, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2000, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 190 x 115 mm, 59 blz., gebonden 500 Bfr. - Naar aanleiding van Valentijnsdag 2000 selecteerde Suzanne Holster een vijftigtal liefdesgedichten uit het oeuvre van Hugo Claus. Toch is Het huis van de liefde meer dan een gelegenheidsbloemlezing. Claus heeft de meeste geselecteerde gedichten herschreven. Nog maar eens blijkt hoe nadrukkelijk en perfectionistisch de meester met zijn dichterschap is begaan. Vooraan in de bundel staat het titelgedicht Het huis van de liefde. Het is, samen met het direct erop volgende Schoonheid, verschenen in de bundel Wreed geluk uit 1999. Toen droeg het als titel Meermin apin pop. In zijn herwerking gaat Claus wel verder dan alleen een titelwijziging. Opvallend is dat hij, en dat is zo voor heel wat gedichten die hij herlezen heeft, vooral woorden weglaat. Meteen krijgen nogal wat verzen een nog sterkere zeggingskracht. In de eerste strofe bijv. lezen wij in de eerste versie: ‘Daarom, liefje, gauw in deze kou / een punt gezet in bed, en tegelijkertijd / een punt achter ons alfabet.’ In de herziene versie worden de woorden ‘en tegelijkertijd’ geschrapt. Lees nu maar eens opnieuw: het rijm krijgt reliëf, zonder storend of gezocht te worden. En zo zijn, ook voor de verzen die werden gekozen uit de Gedichten 1948-1993, telkens weer ingrepen aan te wijzen. Ook het nu al klassiek geworden gedicht Ik schrijf je neer, opgenomen in de bundel Een huis dat tussen nacht en morgen staat (1953), wordt gewijzigd: in het slotvers wordt thans van de geliefde gezegd dat ze zwelt en bloeit als een boomgaard in ‘mei’, niet meer in
‘juli’. Vergelijkend onderzoek van de geselecteerde gedichten is voer voor filologen. Hoe boeiend het ook moge zijn, het mag ons niet uit het oog doen verliezen hoe krachtig en prachtig de liefdesgedichten van Claus wel zijn. Het bezwerende Nu nog bijv., waaruit Claus zelf 17 van de aanvankelijk 29 kwatrijnen selecteerde, blijft nazinderen, zeker wanneer je het ook ooit mocht horen voorlezen door de dichter zelf.
jvh
De recensies werden geschreven door:
fb: Fernand Bonneure |
gg: Guido Goedemé |
gs: Geert Swaenepoel |
jlm: Jean Luc Meulemeester |
jm: Jaak Maertens |
jvh: Jooris van Hulle |
jvh: Jaak Van Holen |
jvs: Jan Vorsselmans |
ld: Luc Daems |
lv: Lucas Vanclooster |
rd: Robert Declerck |
rds: Ria de Schepper |
svdb: Stefan van den Bossche |
|
|