Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 49
(2000)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
[nummer 282]Jan Jaspers
| |
Podiumkunsten: een definitie?Podiumkunsten wordt pas begin van de jaren negentig als algemene term gehanteerd. In het Podiumkunstendecreet van 1993 wordt ‘podiumkunsten’ omschreven als ‘alle activiteiten op het vlak van dramatische kunst’: dit wil dus zeggen teksttheater, figurentheater, muziektheater, dans, bewegingstheater en multidisciplinaire kunstuitingen die hiermee verband houden. Met deze definitie werd aangesloten op een evolutie in het theater, die in het voorgaande decennium reeds meer en meer zichtbaar werd en die niet meer kon gevat worden met de klassieke termen ‘toneel’, ‘poppentheater’, ‘ballet’ en ‘opera-operette’. Aan deze inhoudelijke evolutie werd ook een nieuw soort organisatievorm toegevoegd, nl. het kunstencentrum, dat gedefinieerd werd als een combinatie van presenteren en productie van voorstellingen. | |
De voorlopers van het huidige podiumkunstendecreetGa naar eind(1)Een artikel over podiumkunsten in Vlaanderen verwijst noodgedwongen naar het Podiumkunstendecreet, de Vlaamse wetgeving die de erkenning en subsidiëring van de organisaties voor podiumkunsten regelt. Noodgedwongen, want het grootste deel van Vlaamse professionele podiumkunstenaars wordt via dit decreet door de Vlaamse Gemeenschap ondersteund. Dit staat in schril contrast met andere kunstsectoren, waarin de medespelers slechts voor een beperkt gedeelte door de overheid erkend en gesubsidieerd worden en waarvan heel wat niet-gesubsidieerde organisaties of uitvoerders via een louter commercieel circuit zich zowel nationaal als internationaal manifesteren. Het theater kent in Vlaanderen een relatief lange geschiedenis van overheidsondersteuning, die zich in de naoorlogse periode in hoofdzaak toespitste op de subsidiëring van de stedelijke theaters in Antwerpen, Brussel en later Gent. Via de opeenvolgende KB's van 1954 en 1964 werd getracht om de groei in de theatersector enigszins op te vangen. Naast de grote stedelijke
‘Ten Oorlog’ - Toneelhuis/BMCie
[Foto: Corneel Maria Ryckeboer] theaters ontstonden kamertheaters, die echter ondanks de beleidsintenties, niet echt van de overheidssubsidies konden genieten. In deze KB's werd echter ook het fundament gelegd voor de professionalisering van de Vlaamse theaters. Dit gebeurde door de subsidie te beperken tot die organisaties die in min of meerdere mate een beroep deden op artistiek personeel dat van toneel zijn hoofdberoep maakte. Door het toevoegen van een aantal criteria voor de beoordeling van de theaters in het KB van 1964 - spreiding, aantal voorstellingen, de verplichting om een aantal oorspronkelijke Vlaamse werken te spelen - werd de basis gelegd voor de toekomstige theater- en podiumkunstendecreten. Het theaterdecreet van 1975 vertrok van twee basisdoelstellingen. In eerste instantie wilde men de theatergezelschappen een grotere zekerheid bieden op het vlak van de subsidiëring van personeels- en werkingskosten. In tweede instantie werd aandacht geschonken aan het sociaal statuut van de acteurs. Het sleutelwoord hierin was gelijkschakeling van de weddenschalen van de verschillende theatergezel- | |
[pagina 242]
| |
schappen. Dit zou een grotere mobiliteit en dus een interne vernieuwing van de groepen teweeg brengen. Dit decreet wil dus de interne vernieuwing van het theater bevorderen. Deze vernieuwing moet niet alleen tot stand gebracht worden binnen de traditioneel gesubsidieerde theaters zelf. De theaters worden voortaan ingedeeld in vier categorieën, waarvan een voorbehouden is voor het experimenteel of vormingstoneel. Het decreet wordt budgettair beheerbaar
‘Wachtend op Godot’ - Theater Malpertuis
[Foto: Patrick De Spiegelaere] gemaakt door een numerus clausus in te voeren. Er kunnen maximaal 6 repertoiregezelschappen, 6 spreidingsgezelschappen en 15 kamergezelschappen erkend en gesubsidieerd worden. Voor de experimentele theaters is er geen beperking voorzien. Tenslotte wordt een regeling voorzien om theaterauteurs te ondersteunen. Zestien jaar later werd een nieuw ontwerp van decreet voor de subsidiëring van organisaties voor podiumkunsten ingediend. Dit nieuwe decreet werd uiteindelijk in januari 1993 goedgekeurd. In de memorie van toelichting bij dit ontwerp van decreet werd vastgesteld dat het theaterlandschap sinds het decreet van 1975 zo grondig veranderd was, dat de wetgeving door de realiteit werd voorbijgestoken. Niet alleen voldeed de indeling in categorieën niet meer, belangrijker was nog dat nieuwe vormen van podiumkunsten, met name dans, bewegingstheater en muziektheater, samen met de kunstencentra hunkerden naar erkenning en volwaardige subsidiëring. Het wordt dus een decreet voor alle podiumkunsten, zij het dat deze nog in vier aparte hoofdstukken los van elkaar maar met een gelijkaardige regeling, worden behandeld. De verbreding wordt dus gerelativeerd door de introductie van ‘tussenschotten’, budgettaire afbakeningen tussen de verschillende sectoren. Hierop kom ik verder nog terug. Naast de inhoudelijke verbreding, wordt een fundamenteel principe geïntroduceerd, namelijk de erkenning en subsidiëring voor een periode van vier jaar. Dit principe is erg revolutionair voor een overheid die werkt met jaarbudgetten. Het betekent immers dat deze overheid er zich toe engageert om voor vier opeenvolgende jaren telkens hetzelfde subsidiebedrag te voorzien. Het betekent voor de gezelschappen dat zij een bestaanszekerheid hebben op middellange termijn. Aan deze vierjarige periode werd daarenboven de verplichting gekoppeld dat de overheid tijdig, dit wil zeggen een jaar voor aanvang van de nieuwe subsidieperiode beslist over de erkenning en de hoogte van de subsidie. De achterliggende overweging hiervoor is dat een gezelschap dat niet verder voor subsidiëring in aanmerking komt, tijdig sociale en budgettaire maatregelen moet kunnen nemen. Dit staat in schril contrast met de vroegere reglementering, waarbij de definitieve beslissing over erkenning en subsidiëring pas viel wanneer het nieuwe budgettaire jaar reeds ver gevorderd was. Nieuw in het podiumkunstendecreet is ook dat, samen met de reglementering voor de structurele subsidies, er ook een regeling wordt getroffen voor het toekennen van projectmatige subsidies. Projectsubsidies kunnen niet gecombineerd worden met structurele subsidies die voor een periode van vier jaren worden toegekend. Via de ondersteuning van een project wil de overheid onder meer nieuwe initiatieven
‘De wraak van Tarzan’ - Speelteater Gent [Foto: Phile Deprez]
kansen geven, en dus niet die organisaties die reeds ondersteund worden nog meer middelen geven. Dit decreet voegde ook de verplichting in om creatieopdrachten te geven, met als uitdrukkelijke bedoeling een stimulans te geven aan de eigen dramaturgie, in hoofdzaak toneelauteurs en choreografen. Het decreet voorziet ook middelen voor het geven van extra opdrachten aan toneelauteurs, buiten deze verplichte creatieopdracht die uit de eigen middelen moet gefinancierd worden. In het ontwerp van decreet was een hoofdstuk voorzien voor ondersteuning van theaterinfrastructuur. Dit hoofdstuk is uiteindelijk niet behouden in het goedgekeurde decreet, omwille van de niet in te schatten budgettaire consequenties ervan. | |
Het podiumkunstendecreet van 18 mei 1999Van bij aanvang van de vorige legislatuur, werd gesteld dat het podiumkunstendecreet herzien zou worden. Op dat ogenblik was, op basis van het decreet van 27 januari 1993, reeds tweemaal de procedure voor erkenning en subsidiëring gevoerd. Sommige bepalingen bleken immers in de praktijk moeilijk toepasbaar te zijn of leverden niet het beoogde effect op. Daarom startte de administratie cultuur een grondige evaluatie van het decreet, in samenspraak met de podiumkunstensector en verschillende raden voor advies. Deze evaluatie resulteerde in een hele reeks beleidsaanbevelingen, die als basis dienden voor het nieuwe decreet. De structuur van het decreet werd | |
[pagina 243]
| |
grondig gewijzigd en zowel naar vorm als indeling afgestemd op het eerder goedgekeurde Muziekdecreet van 31 maart 1998. Het decreet van 19 december 1997 waarmee de Raad voor Cultuur werd opgericht, wijzigde grondig de situatie met betrekking tot de advisering en noodzaakte dus een aanpassing van de wijze waarop de subsidiedossiers beoordeeld worden. Het decreet werd uitgebreid tot een aantal terreinen die voordien via bijzondere subsidies ondersteund werden. Voortaan kunnen ook podiumkunstenfestivals ondersteund worden en krijgt het Vlaams Theaterinstituut een plaats binnen het decreet als ‘steunpunt’ voor de podiumkunsten. Initiatieven die de onderscheiden sectoren overstijgen, hoeven voortaan niet meer tussen twee stoelen te vallen. Hun dossiers kunnen op een deskundige wijze beoordeeld worden door een ad hoc samengestelde commissie van leden van de onderscheiden beoordelingscommissies. | |
Beoordeling van de subsidieaanvragenDe procedure die een subsidieaanvraag moet doorlopen vanaf de indiening en beoordeling tot de beslissing van de Vlaamse regering over erkenningen en subsidiebedragen, wordt gedetailleerd beschreven in dit decreet. De overheid moet hierbij een strikte timing volgen, waardoor aan de aanvrager een maximale rechtszekerheid geboden wordt. De beoordeling van de dossiers bevat twee luiken die elkaar aanvullen. De administratie beoordeelt de administratieve en zakelijke aspecten van het dossier. De artistieke
‘Morf’ - De Werf [Foto: De Werf]
aspecten van de aanvraag worden onderzocht door een van de vier beoordelingscommissies (dramatische kunst, dans, muziektheater of kunstencentra) of door een ad hoc samengestelde commissie indien het een sectoroverschrijdend initiatief betreft. Het gebundelde advies wordt aan de betrokkene meegedeeld, die de kans heeft om te reageren. Na evaluatie van de reactie, wordt het eindadvies aan de minister van cultuur bezorgd. Op zijn voorstel maakt de Vlaamse regering het voornemen bekend voor het al dan niet erkennen van de organisaties. Wie niet voor erkenning wordt voorgedragen, kan nog bezwaar indienen bij een ‘beroepsinstantie’, nl. de adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden. Deze beroepscommissie gaat enkel na of de spelregels gevolgd werden en of er dus geen formele inbreken gepleegd werden op het toepassen van het decreet. Na afloop van deze beroepsprocedure kan de Vlaamse regering de definitieve beslissing nemen over de erkenningen en de toekenning van de subsidie-enveloppen voor de nieuwe vierjarige periode. Het samenspel van de beoordelingscommissies en de minister die de uiteindelijke beslissing aan de Vlaamse regering voorlegt, is een voortdurende evenwichtsoefening. De commissies zijn samengesteld uit deskundigen die verondersteld worden niet alleen het werkveld te kennen, maar ook een zo onafhankelijk mogelijk oordeel uit te spreken. Zij zijn de specialisten die hun advies grondig voorbereiden en benevool hun deskundigheid aan de overheid ter beschikking stellen. Door hun beoordeling kenbaar te maken, stellen zij zich kwetsbaar op. Door hun oordeel kunnen zij de balans voor een organisatie laten overhellen naar de positieve of naar de negatieve kant. Daardoor staan zij midden in de storm van kritiek die losbarst wanneer de adviezen over subsidiedossiers openbaar worden gemaakt. De sector verwijt hen onkennis en partijdigheid. Vanuit deze achtergrond is het collectieve ontslag van de beoordelingscommissie teksttheater goed te verklaren. De commissieleden zijn verplicht om zich voor het formuleren
‘April S.A.I.D.’ - Kaaitheater
[Foto: Herman Sorgeloos] van hun oordeel te baseren op de beoordelingscriteria die in het podiumkunstendecreet en het daarbij horende uitvoeringsbesluit opgesomd worden. Dit om de aanvragers de kans te geven hun dossier goed voor te bereiden, maar ook om een gelijke behandeling voor elke aanvrager te garanderen. Door deze beoordelingscriteria wordt de lat dus voor iedereen op dezelfde hoogte gelegd. De minister van cultuur moet zijn uiteindelijke beslissing over erkenning en subsidiëring baseren op het uitgebrachte advies. Hij kan uiteraard, mits een motivering, van dit advies afwijken. Hij kan echter niet raken aan het principe van de lat die voor iedereen gelijk ligt. Door na de feiten een nieuw criterium in te voeren (de stedelijkheid) of een van de beoordelingscriteria uit te vergroten (de maatschappelijke betrokkenheid) wordt de beoordelingscommissie voor een deel buitenspel gezet. Ze heeft immers over deze - voor de minister blijkbaar cruciale beleidsvisies - geen uitspraak kunnen doen. Het is als een schooldirectie die de examencommissie laat horen dat zij te streng geoordeeld heeft en de examenresultaten corrigeert. Daarom is het belangrijk dat de minister vooraf zijn beleid | |
[pagina 244]
| |
‘Connaissez-vous votre géographie?’ - Bronks [Foto: Phile Deprez]
meedeelt en, zoals het podiumkunstendecreet het voorschrijft, dit beleid vertaalt in aanvullende beoordelingscriteria die tijdig openbaar gemaakt worden. | |
De tussenschottenBij het bekendmaken van de subsidiebedragen voor de periode 2001-2005, riep minister Anciaux de sector op om de schotten op te heffen. Dit is eigenlijk een bizarre oproep, omdat de overheid zelf alle instrumenten in handen heeft om deze schotten op te heffen. Waar gaat het precies om? In het podiumkunstendecreet van 1993 werd voor het eerst een subsidieregeling uitgewerkt voor dans, muziektheater en kunstencentra, naast de subsidieregeling die in het verleden voor het theater bestond. De vertegenwoordigers van de theatersector waren erom bekommerd dat de introductie van deze nieuwe sectoren
‘Diep in het bos’ - Het Muziek Lod [Foto: Patrick De Spiegelaere]
niet ten koste zou gaan van de middelen die zij traditioneel ontvingen. Vandaar dat het toenmalige decreet uitdrukkelijk vier onderscheiden systemen met daaraan gekoppeld vier basisallocaties (budgetposten in de overheidsbegroting) voor de structurele subsidies en drie voor de projectsubsidies voorzag. De opeenvolgende ministers hebben van deze structuur gebruik gemaakt om de budgetten voor dans, muziektheater en kunstencentra sterker te laten stijgen en daardoor de kloof tussen deze sectoren en de theatersector te verkleinen. Bij de eerste toepassing van het podiumkunstendecreet in 1993 ontving een dansgezelschap of een muziektheatergroep beduidend minder subsidie dan een vergelijkbaar theatergezelschap. Bij het herzien van het podiumkunstendecreet uitten de vertegenwoordigers van de podiumkunstensector opnieuw de bekommernis dat de groei in de hele sector niet ten koste mocht gaan van de sterkst gesubsidieerde groep, nl. het theater. Vandaar dat er toen voor geopteerd werd om de aparte budgetten voor de vier sectoren te behouden. Het huidige podiumkunstendecreet kan echter probleemloos toegepast worden met een globale basisallocatie, zoals dat ook het geval is voor het muziekdecreet. Het volstaat dat de minister dit bij de eerstvolgende begrotingsopmaak aan het Vlaams parlement voorstelt. Dank zij de budgetverhogingen die hij heeft bekomen, is de spanning tussen het teksttheater en de andere sectoren sterk verminderd, zodat het argument dat er nog ‘inhaalbewegingen’ moeten doorgevoerd worden richting teksttheater, niet meer van tel is. Belangrijker dan de discussie over de budgettaire tussenschotten, is de wijze waarop het beleid al dan niet soepel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen in de podiumkunstensector en meer bepaald op de cross-overs tussen verschillende disciplines. Het is essentieel dat een regelgeving niet star is, maar juist de artistieke openheid ondersteunt. De strikte afbakening tussen genres in het decreet van 1993 leidde nog al eens tot de situatie dat een waardevol artistiek idee niet kon gesubsidieerd worden, omdat het niet zuiver theater of dans was. Dit euvel is ondervangen in het huidige decreet, dat zelfs in specifieke gevallen een ad hoc beoordelingscommissie voorziet waarin de deskundigheid van verschillende disciplines verzameld wordt. | |
De toekomst van de podiumkunstenMinister Anciaux heeft zijn beloften waargemaakt. Hij heeft niet alleen aan alle door hem voor erkenning voorgedragen organisaties ook een structurele subsidie toegekend, hij is er ook in geslaagd om de budgetten zodanig te verhogen dat de uiteindelijk toegekende subsidies dicht aansluiten bij de geadviseerde bedragen. Bij elke subsidieronde komt onvermijdelijk de vraag of er niet te veel organisaties gesubsidieerd worden. Vooral in de theatersector is er een gevoelige uitbreiding van het aantal groepen die alle de verplichting hebben om jaarlijks een minimum aantal voorstellingen te spelen en een minimumpercentage aan eigen inkomsten (uit kaartenverkoop) te realiseren. Is er voldoende theaterpubliek in Vlaanderen? Kan dit publiek nog verruimd worden? Opvallend is echter dat er een aantal kleinere groepen doorbreken. Het gevaar is echter groot dat deze nieuwe gezelschappen een te groot aandeel van hun energie en van hun subsidies moeten stoppen in het in stand houden van een zware ‘overhead’ (zakelijke leiding, administratie). De kunstencentra vullen hun productiefunctie niet meer in als platform voor deze nieuwe initiatieven. Daarom moet op korte termijn onderzocht worden hoe ruimte kan gecreëerd worden voor intermediaire structuren - werkplaatsen - die de administratieve last van de schouders van deze gezelschappen lichten en hen de ruimte geven om zich optimaal artistiek te ontplooien. |
|