Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 49(2000)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] Dichter te gast Claude van de Berge De ijsmensen (1) 1 Zwijgende handen raken je aan, rotsen van de oevers. Welke echo breekt in ons? Welke schaduw drijft over ons gezicht? Als de nevel eindelijk wegtrekt, zijn we geheel geopend. Zoals wijde, door sterren achtergelaten ogen een onzichtbaar beeld vasthouden. En alles wat in ons afwezig is, alles, ben jij. 2 De wind waait ons uit. Over de nevel van de ijszang. Ons glazen gezicht is vervuld van leegtewording in de versteende stilte. En wat rest van onze ogen, bevrijdt de verte uit het zilver van de gletsjerkrassen. En de dag gaat in ons binnen, en de dag gaat uit ons weg. En niets, niets weet wie we zijn. Soms snijdt een ander leven door ons heen. Dan zeggen we: ook daar ben ik. Maar het oneindige kent niets anders van ons dan het oneindige in ons. 3 De rots breekt de verte open, de ruimte waarin we wit zijn als winterlicht. In het kristal. Op het schitterstrand van het heelal. En alles wat je schenkt aan de leegte, wordt leegte, alsof het zichzelf wordt. Dan zingt de gletsjer. Tussen spiegel en oog. En zijn stem wordt langzaam een gezicht. Onbewoonde, achtergelaten gestalten op de oever. Als doorschijnende stenen. Kom. Kom dichterbij, ook als je een droom bent. Want wat niet bestaat, is een uiterste vorm van leven. Het beeld van de ziel, het heelal tegemoet gedragen. 4 Alle sporen reiken naar een verte. Ze zijn de roerloze gezichtsafdrukken in de sneeuw. In de nacht zijn alle sporen hard als een rots. Ze gaan langs de rand van de mens. In de ochtend wachten ze op ons, wit als het heelal. Als ogen van ijs in een leeg gezicht. * De nieuwe bundel van Claude van de Berge verschijnt in het najaar bij uitgeverij P in Leuven. Vorige Volgende