| |
| |
| |
Marc Dubois
Bouwen langs de Vlaamse kust
De trektocht naar de 67 km lange en tevens smalle kuststrook kwam op gang in de negentiende eeuw. In een korte tijdspanne kreeg de grensstrook tussen land en zee een nieuwe betekenis binnen een breder maatschappelijk gebeuren. Voor de gegoede burgerij was deze locatie de uitgelezen, idyllische plaats waar het antistedelijk ideaal tot uiting kon komen. Het ‘stichten’ van een badplaats was niet enkel een interessante investeringsoperatie in onroerend goed, het beantwoordt aan een drang om te verblijven in een gezonde omgeving ver van de stedelijke vervuiling.
Waarom is deze kleine strook qua bebouwing zo verschillend in vergelijking met de rest van de Atlantische kustlijn? Wie de grens in De Panne of Knokke oversteekt ervaart de verschillen onmiddellijk. Diverse factoren zijn bepalend geweest voor deze eigen evolutie. Vooreerst is een kustzone van 67 km erg kort voor een land met nu 10 miljoen inwoners. Daarbij opteerde de overheid om een grote zeehaven als Zeebrugge
Oostende, Koninklijke Galerijen (1904-1906) door architect Charles Girault.
De Belgische kunst volgens cartoonist Steven.
tot ontwikkeling te laten komen.
Reeds bij de aanleg van bijna alle badplaatsen werd gekozen voor een compacte bebouwing langs de zeedijk om zoveel mogelijk mensen uitzicht te geven op zee. Deze compactheid werd nog versterkt, toen na de Tweede Wereldoorlog het realiseren van appartementsgebouwen gebeurde op de stedenbouwkundige structuur van de eerste fase van het toerisme. De villa's, meestal rijwoningen, werden stelselmatig gesloopt en vervangen door hoogbouw. Vanuit het enge perspectief om toerisme enkel te zien als een economisch gegeven werd de kustzone het gebied bij uitstek voor de sector van het tweede verblijf. De uitgesproken liberale Belgische attitude ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling heeft ook bijgedragen tot het huidige bebouwde environment.
De kust is dan ook het verhaal van bouwen, slopen en bouwen op een compact gebied. Het massatoerisme van na 1945 heeft zich in de eerste plaats geënt op de bestaande stedenbouwkundige infrastructuur. Geen enkel gebied in België is zo onderhevig geweest aan een bijna continu regeneratieproces. Op vele bouwpercelen op de zeedijk is men reeds toe aan de vierde generatie bebouwing in amper één eeuw! Nostalgische publicaties over de ‘kust van toen’ geven ons een architectonisch beeld dat bijna compleet is verdwenen. Elke herinnering is weggeveegd, voorbeelden van de oorspronkelijke architectuur kan men enkel nog sporadisch aantreffen. Alleen maar door een aantal gebouwen te beschermen als monument, vaak na fel protest van eigenaars en gemeentebesturen, kon de kust een aantal getuigenissen bewaren.
Blankenberge, tweede zeepier met een betonstructuur.
Postkaart uit de jaren dertig
| |
| |
Bijna alle vrijstaande villa's werden vervangen door een nieuw type: het type ‘villa-appartementen’.
De Belgische kust weerspiegelt glashelder hoe het toerisme is geëvolueerd. Toerisme als een industrie met een mechanisme van vraag en aanbod is richtinggevend geweest voor de gehele bebouwde omgeving. Het werd een schaalvergroting zonder planning, enkel bepaald door pragmatisme en geldgewin. De rijwoningen op
Koksijde / Oostduinkerke, Hotel Normandie (1935) door architect Bruggeman.
[Foto: Nels]
de zeedijk werden systematisch gesloopt en vervangen door appartementsgebouwen met ongeveer tien verdiepingen. Het eindresultaat is een kilometerslange monotonie, een ‘Atlantische muur’ die qua omvang uniek is in Europa. Terwijl het gebouwde België en Vlaanderen gekenmerkt wordt door een grote visuele diversiteit, soms zelfs met chaotische aspecten, bezitten de meeste badplaatsen een vervelende uniformiteit die men zelfs niet kan aantreffen in grootschalige Nederlandse woningbouwprojecten. De kust is het resultaat van een volledig liberale attitude bij het tot stand brengen van de bebouwde omgeving.
| |
De zeedijk of de corso van de badstad
Tot op vandaag blijft het wandelen ‘de’ activiteit van de toerist. De zeedijk is dan ook de plaats bij uitstek om te flaneren, om te zien en gezien te worden. De verharding tussen het strand en de bebouwing fungeert als de grote slagader zoals een grote corso in een Italiaanse stad. Tussen Oostende en Nieuwpoort is de zeedijk tevens een versterking, een waterkeringmuur waarbij er ook een groot hoogteverschil is tussen het strand en de zeedijk. Ook in de duinen werden paden aangelegd om vooral bij winderig weer het wandelen mogelijk te maken. In steden als Oostende werden stadparken aangelegd waar de toerist kan wandelen. Ook de villaparken achter de zeedijk vormen nog steeds het kader voor deze activiteit.
Het wandelen wordt als het ware gesublimeerd in de ‘Koninklijke Galerijen’ in Oostende. Het initiatief kwam van koning Leopold II en werd tussen 1904 en 1906 gerealiseerd. Deze schitterende constructie met honderden zuilen is ontworpen door de Parijse architect Charles Girault. Dit monumentaal bouwwerk heeft enkel als functie het wandelen aangenaam te maken. Dit uniek bouwwerk langs de Atlantische kust was een onderdeel van een groter voorstel dat Girault ontwikkelde maar niet kon realiseren. Begin van de jaren dertig verloor dit lineaire bouwwerk zijn initiële kracht door het aanbouwen van het ‘Palais des Thermes’. De Koninklijke Galerijen mag men beschouwen als één van de architectonische hoogtepunten aan onze kust; het geheel werd in 1981 beschermd als monument.
In de negentiende eeuw kregen veel Engelse badplaatsen een zeepier. Deze slanke gietijzeren constructies in zee werden in de gidsen aangeprezen als een belangrijke aanwinst, als een nieuwe en moderne toeristische infrastructuur. Verschillende Belgische badplaatsen droomden van een zeepier. Voor Oostende is een ongedateerd ontwerp gekend voor een ‘Palais des Regates’. Oostende heeft zich echter tevreden moeten stellen met een wandelzone op het linkerstaketsel van de havengeul. Op een zeepier wordt de wandelfunctie gecombineerd met een gebouw voor toeristisch amusement. Blankenberge is de enige stad die een metalen gietijzeren zeepier heeft gebouwd. Gezien de tientallen Engelse voorbeelden is het ook niet verwonderlijk dat in 1873 een Engels zakenman een voorstel tot oprichten van een zeepier formuleerde aan het stadsbestuur. De gietijzeren zeepier van 251 meter lengte werd pas in 1894 gebouwd naar een ontwerp van architect Hellemans en de ingenieurs Casse & Wyhowski. De totale oppervlakte bedroeg bijna 3.000 m2 en omvatte op het uiteinde een cirkelvormig restaurant en twee elegante kiosken. Nadat deze zeepier tijdens de Eerste Wereldoorlog vernield werd, moest Blankenberge tot in 1933 wachten op haar nieuwe zeepier. Ingenieur Boucquet koos ditmaal voor een betonskelet. Na jarenlange verwaarlozing start men dit jaar met de grondige restauratie en renovatie van de pier onder leiding van de Groep Planning.
| |
Het woonhuis op de zeedijk
Dat de locaties langsheen deze wandelzone met zicht op zee ‘de’ bouwplaats bij uitstek waren, lag voor de hand. Voor het optimaliseren van de bouwgronden werd, zoals in de stad, gekozen voor het rijwoningtype. De gevelbreedte en het materiaalgebruik illustreerde de maatschappelijke status van de eigenaar. De gevels waren er om bekeken te worden, zoals langs de grote stedelijke boulevards.
Een grote diversiteit aan stijlvormen werd aangewend naar gelang de persoonlijke smaak van de opdrachtgever of de architect. Binnen deze veelheid ontstond een uitzonderlijke eenheid.
Langs de zeedijk ontwikkelde zich een variant van de stedelijke rijwoning. Met het introduceren van een overdekt terras met een breedte gelijk aan die van het
Middelkerke, opeenvolging van rijwoningen met open terrassen. Rechts Villa Cogels waarvan de enkel de gevel werd behouden.
perceel creëerde men een buitenruimte binnen het bouwvolume. Dit type kwam ook voor in straten die geen uitzicht hadden op zee. Het is vooral de mogelijkheid om in de open lucht te kunnen zitten op een schaduwrijk terras die bepalend was. Dat men op de zeedijk daarbij nog een zicht op zee had, verhoogde de status van het buitenverblijf. Van dit bebouwingstype bleven maar een paar mooie voorbeelden bewaard: Villa Doris (1899) in Middelkerke en Villa Maritza (1885) in Oostende. Villa Doris had een voortuinstrook, zoals toen gebruikelijk was bij nieuwe stedelijke uitbreidingszones, zoals de Cogels-Osylei in Antwerpen. Het woord ‘villa’ slaat hier niet op een vrijstaande woning, wel op een rijwoning.
| |
Het woonhuis achter de zeedijk
Het bouwen van alleenstaande villa's gebeurde in de duinen of in de groenzone tussen zee en polders. De geografische situatie bepaalde ingrijpend het ruimtelijk concept van de badplaats. De lange smalle uitbouw van Middelkerke vóór 1914 is erg verschillend van de stedenbouwkundige opties die in De Haan of De
| |
| |
Panne werden genomen. Daar ligt het accent niet op een rastervormige verkaveling, maar op een structuur van kronkelende wegen en paden die de glooiing van de duinen wil volgen. De impact van de ideeën van de Engelse tuinwijkgedachte zijn erg bepalend geweest. Het samenbrengen van deze twee opties van ruimtelijke organisatie wordt het best gerealiseerd in het stedenbouwkundig plan van architect Octave Van Rysselberghe voor de aanleg van de badplaats Westende (1904). Deze
Knokke / Het Zoute, Dubbelvilla Colman & Saverys (1931), door architect Henry van de Velde. Beide woningen staan op de monumentenlijst
structuur is vandaag nog afleesbaar. In Westende koos Van Rysselberge ook voor het groeperen van individuele woningen binnen één bouwvolume met het beeld van een grote villa, misschien de eerste maal dat deze oplossing aan de kust verscheen. De mooiste villaparken vóór 1914 waren te zien in De Panne en in De Haan. Het is enkel in Den Haan dat het origineel karakter het best bewaard is gebleven. Tijdens het interbellum maakte ‘La Compagnie Immobilière - Le Zoute’ reclame met de slogan ‘la campagne à la mer’. Het antistedelijke wordt hierin benadrukt. Het succes van Het Zoute is niet enkel te verklaren vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt, maar ook vanuit maatschappelijke fenomenen. Het is geconcipieerd als een exclusief villapark waarbij het streven naar een eenheid voorop werd gesteld en dit met behulp van een vernaculaire architectuur. De verplichting om in Het Zoute de woningen wit te schilderen heeft te maken met een referentie naar het romantisch beeld van de wit gekalkte vissershuisjes. De strikte controle op de architectuur elimineerde elk modernistisch ontwerp. Verdedigers van een nieuwe architectuur, zoals Huib Hoste en Gaston Eysselinck, hekelden het Zoute-opzet vooral na de beslissing van Koning Leopold III om er een buitenverblijf te realiseren naar een ontwerp van architect Viérin. In 1934 bekritiseerde Hoste deze regionalistisch aanpak en stelde zich de vraag welke elementen ‘koninklijk’ zijn aan deze pseudo-hoeve. Voorbeelden van modernistische villabouw zijn zeer schaars. In 1931 kreeg architect Henry van de Velde eerder per uitzondering de toelating een dubbelvilla met plat dak te bouwen op de zeedijk van Het Zoute. De woningen Colman en Saverys zijn ondertussen beschermd als monument en gevrijwaard van afbraak.
Tijdens het Interbellum en zelfs na 1945 is er een grote belangstelling voor de grote Franse badplaatsen zoals Deauville met haar vele villa's in Normandische stijl. De grote villa Crombez in Nieuwpoort-Bad uit 1925 illustreert zeer goed de grote
Westende, Hotel Belle Vue / La Rotonde (1910-1911) door architect Octave Van Rysselberghe. Opname uit de jaren zestig met aanpalende villa met rieten dak.
Franse invloedsfeer.
Wat de moderne villabouw na 1945 betreft, valt er weinig interessants te vermelden. De eigen woning van architect Peter Callebout in Nieuwpoort-Bad (1956) en de houten vakantiewoning Van Hoorebeke in Zeebrugge (1962) van de architecten Callebout & Sohier blijven boeiende realisaties. In Knokke bouwde Christian Kieckens in 1999 een woning die binnen de strikte opgelegde randvoorwaarden toch een boeiend resultaat opleverde.
| |
De hotels
De zeedijk was ook de toplocatie voor grote luxe hotels. Met de opkomst van het appartementstoerisme kreeg het hotelwezen het zwaar te verduren. Honderden hotels werden na 1945 gesloopt en vervangen door flatgebouwen. Soms werden grote hotels niet gesloopt maar opgesplitst in wooneenheden. Het is dankzij deze opsplitsing dat het schitterende Belle-Vue Hotel in Westende niet werd afgebroken. Ontworpen door Octave Van Rysselberghe in 1910-1911 had dit complex 165 hotelkamers, nu zijn er ongeveer zestig appartementen. Dit uniek bouwwerk, vermoedelijk ook één van de eerste gebouwen met een volledig betonskelet, is sinds 1983 beschermd als monument en in 1999 werden de gevels gerestaureerd. Geen enkel van de grote luxe hotels uit de jaren 1900 bleef bewaard. Tijdens het Interbellum werden een aantal moderne hotels gebouwd zoals het ‘Noord-Zee Hotel’ in Knokke (1924) van Huib Hoste en het ‘Hotel Alfa’ in Mariakerke (1934) van architect Bernard Christiaens; het laatste werd in de jaren negentig gesloopt. Het grootste complex uit die jaren is het ‘Palais des Thermes’ te Oostende uit 1928-1933. Van dit thermaal instituut met zwembad blijft enkel de hotelinfrastructuur over.
Het ‘Boothotel Normandie’ in Oostduinkerke uit 1935 is één van de bekendste gebouwen aan de Belgische kust. Gelegen achter de duinengordel en aan de grote kustweg vormt dit als het ware gestrand schip een visueel attractiepunt. De keuze om een associatie te leggen met het Franse transatlantische schip gebeurde om economische redenen: het aantrekken van Franse klanten.
In 1950 werd in Knokke het hotel ‘La Réserve’ gebouwd naar een ontwerp van architect Léon Govaerts, een goed voorbeeld hoe een Normandische stijl werd opgenomen. Veel nieuwe hotels met enige architectonische ambitie zijn er na 1945 niet gerealiseerd. Te vermelden valt nog het Hotel Pauwels uit de jaren zeventig in Knokke ontworpen door Marc Dessauvage.
| |
Toeristische infrastructuur
Strand- en sportinfrastructuur zijn belangrijke onderdelen van het kustgebeuren. Het zich uit- en aankleden op het strand vraagt een infrastructuur. De tijdelijke opgetrokken houten cabines voldoen reeds meer dan een eeuw aan deze behoefte. Door de grote toename van de toeristen in de jaren dertig was men verplicht nieuwe infrastructuur aan te leggen. Tegenaan en zelfs onder de zeedijk werden nieuwe badinstallaties aangebracht, kleedcabines met bijhorende mogelijkheid om na het zwemmen te douchen. De eerste badinrichting werd in 1935 in Oostende in gebruik genomen. Het ontwerp van
| |
| |
Christiaens, Colombie, Smis en Vallay werd dan ook aangezien als een grote aanwinst voor Oostende. Om deze nieuwe accommodatie te benadrukken werd een verticale, slanke mast aangebracht, gecombineerd met een klok. Dit kwalitatief project werd in de jaren '90 gesloopt. Ook in Blankenberge, Oostduinkerke en Knokke realiseerde men in de tweede helft van de jaren dertig een gelijkaardige badinstallatie.
Naast het aanleggen van golfterreinen met clubhuizen en tennisvelden bouwden
Knokke, Casino-Kursaal (1928-1930). Architect Léon Stynen. Opname uit de jaren dertig.
verschillende badplaatsen een zwembad in de nabijheid van de zeedijk. Het voorbeeld bij uitstek was het project ‘Lac aux Dames’ in Westende uit 1935 van de architecten Govaerts en Van Vaerenberg. Het openluchtzwembad was omringd door zonneterrassen en een cafetaria. Ook deze innoverende infrastructuur werd in de jaren tachtig gesloopt. Het idee van een zwembad nabij de zeedijk werd ook in Oostende gerealiseerd, naar een ontwerp van Paul Felix en Jan Tanghe.
Bij de ontwikkelingen van grote vakantiedorpen door bedrijven als Sunair en Center Parcs werd een nieuwe type van zwembad geïntroduceerd. In een cirkelvormig interieur wordt een sfeer opgeroepen van een tropische omgeving. Een ontwikkeling die het logisch gevolg is van een internationalisering van het toerisme.
De schaalvergroting na 1945 resulteerde ook in het bouwen van een aantal nieuwe kerken. De imposante Sint-Nicolaaskerk in Oostduinkerke van architect Jean Gilson uit het begin van de jaren vijftig sluit aan bij de traditionele baksteenarchitectuur. Gelijktijdig bouwt Jos Ritsen in Knokke zijn Sint-Magaretakerk. Een kerk die eerder aansluit bij de moderniteit, is de grote kerk in Koksijde van architect Jozef Lansoght.
| |
Gebouwen voor de gezondheid
De kust werd steeds gezien als een gezonde locatie, een uitgelezen plek met helende werking. De grote uitdaging van de samenleving om de tuberculose te bestrijden resulteerde in de bouw van sanatoria, zoals in De Haan, of grote complexen waar kinderen op vakantie konden komen. In 1885 werd in Middelkerke één van de eerste sanatoria gebouwd naar een ontwerp van Hendrik Beyaert. De kinderhome ‘Les enfants du Hainaut’ in Bredene van architect Eggericx uit 1927 is één van de eerste moderne realisaties. Veel van deze grote complexen werden in Oostduinkerke gerealiseerd o.a. het complex Pro Juventute / Air et Soleil uit 1939 van Antoine Courtens.
Blankenberge, Casino-Kursaal. Opname uit de jaren dertig. Voor het gebouw de nieuwe badinstallatie met vlaggenmast.
Na 1945 werden een aantal nieuwe homes opgetrokken door ziekenfondsen of grote staatsbedrijven als de RTT. Het interessantste complex is ‘Home Emile Vandervelde II’ in Oostduinkerke van architect Lucien Engels. Ook dit krachtig architectonisch werk uit de jaren vijftig werd in de jaren negentig met de grond gelijk gemaakt. De zoveelste aanslag op een reeds gehavend bouwkundig erfgoed aan onze kust. Meer en meer organisaties leggen een accent op familievakanties. Het project ‘Ter Helme’ in Oostduinkerke van de groep Planning is op architectonisch vlak het interessantste.
| |
Het hart van de badplaats / Het Casino - Kursaal
Het casino-kursaal was voor de negentiende-eeuwse burgerij de ontmoetingsplaats bij uitstek. Naast de kansspelen was er plaats voor muziek, theater en exposities. Het zijn als het ware de eerste culturele centra. Oostende had reeds in 1851 zijn eerste kursaal, een houten constructie ontworpen door Hendrik Beyaert. Op de huidige plaats verscheen in 1875 het tweede kursaal. Dit eerder sober gebouw van Naert & Lauwereins werd tussen 1898 en 1906 grondig aangepast door Alban Chambon tot een feeëriek ensemble. Hij gebruikte de meest uiteenlopende materialen om een exotisch kader te creëren waarin de gasten zich overleveren aan genot, spel en cultuur. Met dit bouwwerk kreeg Oostende een internationale weerklank in Europa als ‘de’ badplaats. De Tweede Wereldoorlog was voor Oostende rampzalig; de belangrijkste publieke gebouwen werden vernield. In 1952 werd het nieuwe Casino-Kursaal ge- | |
| |
opend, een zakelijk modern gebouw van architect Léon Stynen. Door een aantal ondoordachte verbouwingen verloor het gebouw de directe visuele binding met de zee. Na jaren verwaarlozing dacht men in het begin van de jaren '90 aan slopen. Na veel protest koos men uiteindelijk voor een grondige renovatie van het ondertussen beschermd gebouw.
Ook het eerste casino van Middelkerke was een houten constructie. In 1913-1914 bouwde men het tweede casino ditmaal
De Koninklijke Galerijen en het Casino-Kursaal in Oostende.
op een vooruitspringend gedeelte van de zeedijk. Dit ontwerp van de Brusselse architect Georges Hobé werd tijdens de oorlog 40/45 vernield. Op dezelfde plaats verrees in 1953/1954 het derde casino. Dit ontwerp in Normandische stijl van architect Vereecke is bijna een kopie van het station van Trouville-Deauville uit 1930 van architect Philipot.
Tijdens het interbellum ontwikkelde Knokke zich als nieuwe, toonaangevende badplaats. Het casino gerealiseerd in 1928-1930 naar een ontwerp van Léon Stynen is een mooi voorbeeld van modernistische architectuur. De grote beglaasde gevel aan de kant van de zee gaf een indrukwekkende relatie tussen interieur en de zee. Na 1945
Oostende, ontwerp voor ‘Palais des Regates’. (Ontwerper en jaar onbekend).
werd het gebouw van Stynen ingrijpend getransformeerd.
In tegenstelling tot de drie vermelde gebouwen heeft het Casino-Kursaal van Blankenberge geen autonome plaats op de zeedijk. Het staat zoals de toenmalige grote hotels op één lijn. Na een eerste complex bouwde men in de jaren dertig een erg artdéco geïnspireerd gebouw. Na jaren verwaarlozing kreeg het gebouw in de jaren negentig een opzichtige opsmukbeurt.
Geen enkele bebouwde omgeving heeft in de twintigste eeuw een zo brutale gedaantewisseling ondergaan als de kustzone. Zoals in de Brusselse Noordwijk, waar speculatie het leidend motief is van de gehele operatie, is de kust ten prooi gevallen aan een kortzichtige bouwactiviteit met als enige prioriteit het directe geldgewin. Waardevolle gebouwen aan de kust werden in snel tempo gesloopt. Het schitterend stadstheater van Oostende, een uniek bouwwerk van Chambon, moest verdwijnen voor de bouw van het Europacentrum, het geesteskind van de voormalige burgemeester en minister van toerisme Jan Piers. Had Oostende vandaag maar dit uniek bouwwerk van Chambon! Zelfs in het grote Ensorjaar werd het geboortehuis van deze schilder met de grond gelijk gemaakt. Deze grote verschraling kreeg de volle kans, omdat er geen toekomstvisie werd ontwikkeld. De zorg voor een kwalitatieve omgeving kreeg nooit een prioriteit. De toeristen zullen toch komen!
Op welk gebouw, gerealiseerd aan de kust na '45, kunnen wij vandaag nog trots zijn? Bekijk de toeristische folders en men zal wel beseffen wat er aan de hand is. Buitenlandse toeristen aansporen om hun vakantie door te brengen in een kilometerslange monotone muur wordt met de jaren moeilijker. Men lokt toeristen met behulp van een kwalitatieve infrastructuur waarbij architectuur een belangrijke rol vervult. Dat beseften Leopold II en het Oostendse stadsbestuur rond 1900 maar al te goed. Zolang het weer meevalt kan de Belgische kust nog een beetje standhouden. Valt dit tegen, dan beginnen via de media de alarmklokken opnieuw te luiden. Met stripfestivals of folkloremarkten zal men geen oplossing vinden voor de jarenlange verwaarlozing van de kuststrook in naam van de economische expansie. De ‘teloorgang van de Belgische kust’, zoals professor Charles Vermeersch in 1986 formuleerde, is het gevolg van deze gereduceerde visie op toerisme. Heeft de Belgische kust zijn eigen toekomst niet verkwanseld na 1945? Men kan en moet de vraag stellen of het ‘Actieplan Vlaamse Kust 2002’ voor de heropleving van 67 km gebied wel de nodige slagkracht kan brengen om het toerisme aan onze kust een belangrijke impuls te geven.
| |
Summiere bibliografie
P. Gilles, Les nouvelles installations balnéaires d'Ostende, in Bâtir, 33, 1935. |
P.-L. Flouquet, Le plaisir de l'eau douce à la mer: le ‘Lac aux Dames’ des architectes Govaerts et Van Vaerenberg, in Bâtir, 33, 1935. |
M. Goossens, Beschermingen op de zeedijk: Villa Maritza en Villa Doris, in Monumenten en Landschappen, 6, 1982. |
M. Constandt, Westende, een geslaagd Brussels toeristisch initiatief (1896-1914), in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis van Brugge, 1 en 2, 1984. |
J. Vandenbreeden, Het Belle-Vue hotel en de Rotonde te Westende, een monument, in Monumenten en Landschappen, 2, 1985. |
Ch. Vermeersch, De teloorgang van de Belgische Kust, in Ruimtelijke Planning, 15, 1986. |
R. Gobyn, E. Hélin, e.a., Te Kunst en te Kuur: Badplaatsen en kuuroorden in België 16de - 20ste eeuw, Brussel, 1987. |
M. Dubois, L'évolution de l'architecture et de l'urbanisme sur la côte belge pendant l'entre- deux-guerres, in: Septentrion, 1, 1987. |
M. Dubois, Le style normand dans l'architecture de la côte belge, in Septentrion, 2, 1987. |
M. Dubois, ‘Le Normandie’ à Oostduinkerke, in Septentrion, 3, 1987. |
M. Lion, Van Crombez...tot Nieuwpoort-aan-zee, in Monumenten en Landschappen, 4, 1987. |
|
|