Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 49
(2000)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Stefan van den Bossche
| |
[pagina 91]
| |
epistels in briefvorm over literatuur neerschreef, gericht aan een bonte groep vrienden en tegenstanders. Hij beoordeelde hun teksten, gaf aanwijzingen, suggereerde verbeteringen, ging soms met open vizier in de aanval om zich nadien met de tegenstander te verzoenen. Het kon ook andersom en dat na grote vriendschap diepe conflicten volgden. De wervelwind die Du Perron in de Nederlandse literatuur veroorzaakte, was een soort afspiegeling van het vergelijkbaar rumoer - soms zelfs uitlopend
in een handgemeen - dat zich in Gistoux voordeed. Du Perron noemde in Het land van herkomst het château een gekkenhuis omwille van de nu en dan problematische relatie met zijn ziekelijke moeder die vaak het kasteel in rep en roer zette.Ga naar eind11 Grouhy, zo herdoopte hij de naam van Gistoux in zijn roman Het land van herkomst. De schrijver voelde zich daar vaak ongelukkig, en vond er vrijwel nooit de gepaste stemming om te schrijven. Maar jaren later koesterde hij toch een eigenaardig soort heimwee naar Gistoux, zoals hij dikwijls ook terugverlangde naar het verblijf met zijn ouders in Nederlands Indië.Ga naar eind12
Du Perrons vader was, toen hij het kasteeldomein zag, meteen ervoor gewonnen. Het was zelfs zo erg dat hij vaak 's nachts er niet van kon slapen: ‘Toen hij Grouhy voor het eerst zag, voelde hij er zich toe aangetrokken door een macht die hem satanies leek, en toen hij er levensmoe rondliep, wees hij mij in de tuin alles wat aan zijn “verblinde ogen” was ontgaan: een paar gebroken ruiten in de druivenkassen, een paar scheuren in de muur’.Ga naar eind13 Vader Du Perron was toen al ziek. Het ontbrak hem aan iedere vorm van levensvreugde, en in Gistoux verifieerde hij met ziekelijke dwang in hoeverre de voor het château aangekochte meubels door het transport waren beschadigd.Ga naar eind14 Die niet aflatende levensmoeheid en manifeste angst om geruïneerd in een krankzinnigengesticht te eindigen, leidde uiteindelijk tot zijn zelfdoding, in Brussel. In Het land van herkomst vertelt Du Perron hoe de familie na de begrafenis onmiddellijk terugkeerde naar Grouhy. Het huis in Brussel werd van de hand gedaan, met verlies. Reizen naar Parijs, Bazel, Lugano, Genua, Nice en later Villefranche moesten verstrooiing brengen. Maar, zo schreef Du Perron in Het land van herkomst: ‘ik houd de herinnering aan iets onzegbaar ellendigs, bedorven, vergiftigd tot in iedere plooi. Ik trachtte de obsessie van mijn vader's zelfmoord van mij af te schrijven in een verhaal, en publiceerde het zelfs, maar het hielp niet helemaal.’Ga naar eind15
Het valt buiten de bedoeling van dit essay om te gaan opsommen wie de merkwaardige figuren waren - familieleden, masseuse en ander huispersoneel - die in het zomerverblijf van het kasteel in Gistoux de revue passeerden. Maar een en ander was op zijn zachtst gezegd de illustratie van het geladen begrip ‘gekkenhuis’. De sfeer werd in de hand gewerkt door moeder Du Perron die bovendien de oorzaak van alle onheil in occulte sferen ging zoeken.Ga naar eind16 Adriaan Roland Holst wordt in Het land van herkomst Rijckloff genoemd.Ga naar eind17 Vrij geregeld was hij in Gistoux te gast - soms zelfs samen met Slauerhoff en met Van NijlenGa naar eind18 - om daar getuige te zijn van intriges en roddelpartijen onder familie en huispersoneel. Du Perron van zijn kant bekeek sommige dingen afstandelijk, vluchtte ook zo vaak als mogelijk naar Brussel of elders, of verschanste zich ergens in het kasteel of het omliggende domein. ‘Ik maakte deze dingen van verre mee; ik las toen tot ik niet meer kon, sloot mij, als ik op Grouhy was, de hele dag in mijn kamer op, en vroeg ter afwisseling mijn eigen vrienden, met wie ik mij dan bezighield alsof er niemand anders was.’Ga naar eind19 Du Perron verdichtte in Het land van herkomst, zoals gezegd, een deel van de gebeurtenissen in Gistoux tot het hoofdstuk dat hij ‘Het gekkenhuis’ heeft genoemd. Hij realiseerde zich dat hij zelf een wezenlijk deel was van de feiten. Aan het einde van dit hoofdstuk typeerde hij zijn schriftuur als volgt: ‘Het is of ik satyre schrijf, en toch is het niet geheel waar. Ik sta niet alleen satyriek tegenover het gekkenhuis van Grouhy, en ik zou hypokriet zijn als ik mij het air gaf van hier volkomen vrijuit te gaan. Ik ben dit hoofdstuk begonnen bij slecht weer, ik eindig gedurende een maannacht’Ga naar eind20 Du Perron had een ruime vriendenkring van literatoren en wist die gaandeweg uit te breiden. Zijn levendige vertellingen over literatuur en over zijn eigen jeugd in Nederlands Indië vielen bij velen in de smaak. Zijn werkkracht was, niettegenstaande zijn eigen uitlatingen, indrukwekkend groot: hij schreef honderduit en uitermate geconcentreerd, plande tekstuitgaven
De ouders van E. du Perron (midden en rechts).
en vertalingen, maakte correcties voor Stols, bewerkte zijn Franse vriend André Malraux voor een uitgave bij dezelfde uitgeverGa naar eind21 en bestudeerde andermans werk. In 1928 maakte Du Perron kennis met Jan Slauerhoff, die hem meermaals ook in Gistoux heeft bezocht. Ook de Franstalige auteurs Chevasson, Bonnel, Hellens, Odilon-Jean Périer mochten tot zijn vrienden worden gerekend. Verder kwamen dus - de een al meer dan de ander - Jan Greshoff, Jan van Nijlen, Maurice Roelants, Raymond Herreman, Hendrik Marsman, J.C. Bloem, C.J. Kelk, Menno ter Braak, Simon Vestdijk, Anthonie Donker en de in die tijd pennenvriend bij uitstek, Victor van Vriesland, naast de eerder genoemde Adriaan Roland Holst.Ga naar eind22
Het jaar 1926 was niet het gemakkelijkste geweest voor Du Perron. Er was de zelfmoord van zijn vader. In het tuinhuis van Gistoux leefde de schrijver samen met Simone Sechez, en in 1926 werd hun zoon Gilles geboren. Nadat Simone een zware operatie had ondergaan, beloofde Du Perron haar aan haar ziekbed na haar genezing met haar te zullen trouwen. Het bleek een soort laatste wens, maar Simone werd beter en Du Perron kwam zijn belofte na: hij huwde haar op 26 november 1928 in Sint-Gillis, bij Brussel. Bij het huwelijk traden de schrijvende vrienden Jan van Nijlen en Jan Greshoff als getuigen op. Het leven op Gistoux werd er niet eenvoudiger door. De conflicten tussen Simone en moeder Du Perron werden talrijker en ernstiger, en uit de kwalijke sleur vluchten kon Eddy | |
[pagina 92]
| |
alleen door overmatig te lezen, zich terug te trekken en af en toe zijn literaire vrienden uit te nodigen.Ga naar eind23 Gistoux werd een soort literair centrum, zo noteerde ook 's-Gravesande. Ooit vertelde Greshoff hem dat hij over Gistoux en over de schrijvers die daar hadden gelogeerd een boek zou schrijven, maar dat is er nooit van gekomen.Ga naar eind24 Simon Vestdijk van zijn kant noteerde op vraag van 's-Gravesande - of op vraag van Jan Greshoff, het blijft enigszins onduidelijkGa naar eind25 - zijn herinneringen aan het château de Gistoux. Hij had het twee keer bezocht, in de zomermaanden van 1932. Op dat ogenblik was Du Perron al gehuwd met zijn tweede echtgenote, Bep (Elisabeth) de Roos, en net voor Vestdijks tweede verblijf in Gistoux was het jonge paar pas terug van een huwelijksreis naar het zuiden. Vestdijk herinnerde zich later de opgetogen glimlach van Du Perron toen hij zijn vriend zag bij de trap. Het is Vestdijk geweest die, volgens de meeste betrokkenen, met zijn tekst Gistoux het indringendst heeft beschreven. ‘Gistoux was een typisch horizontaal gebouw, met enorme afmetingen in de breedte van beide vleugels; rechts een toren, met torenkamer - waar ik nooit in geweest ben - droeg al haast niets meer tot de verticaliteit bij. Daarbij was het erg wit, en moet Du Perron misschien aan Indië herinnerd hebben, toen hij het voor de eerste maal zag; geel-wit meer, een fin de sièclekleurtje.’Ga naar eind26 Vestdijk herinnerde zich vaag dat er een harnas in de gang stond waarvan hij vermoedde dat het van de vorige eigenaar moet zijn geweest, en dat het portret van de graaf ergens aan de muur hing. Precies daardoor kreeg het kasteel ook een historische, wat mythische achtergrond die kon contrasteren met een voorgrond van oeverloze gesprekken over literatuur.
Du Perron beschouwde Gistoux als een tijdelijk verblijf, dat hij maar al te graag verliet om zich door Victor, zijn chauffeur, naar de hoofdstad te laten rijden. Vestdijk moest vaak mee, maar voelde zich meer aangetrokken tot Gistoux dan tot Brussel. Zijn uitvlucht om niet naar de stad mee te moeten - hij had zich niet kunnen scheren - werd door Du Perron teniet gedaan door ‘het royale aanbod van zijn eigen scheerkwast’. Brussel betekende voor Du Perron een nog indringender confrontatie met de letteren, zoals enkele jaren vroeger maar vooral ook later, dat in Parijs zou gebeuren. Vestdijk verhaalt hoe ze vaak samen naar Brussel reden en gelukkig voor hem ook steeds naar Gistoux terugkeerden. Voor Vestdijk had het château ontegenzeggelijk een grotere emotionele waarde dan voor Du Perron zelf. Dankzij Vestdijks beschrijving kan een betrouwbaar uiterlijk beeld van het domein worden geconstrueerd. ‘Het lag vrij dicht bij het dorp. De tuin, voor het gebouw, was niet zeer groot; maar achter werd het terrein grootscheepscher: een vijver, met een standbeeldvoetstuk, een paar opmerkelijk kwaadaardige zwanen, een groot grasveld, een bosch... Daarachter verloor alles zich in een soort steengroeve, het pad steeg sterk, over heuvels, en men kon met omwegen weer naar het huis terugkomen, waarvan er één, over een bruggetje, het plaatselijke stroompje kruiste. Achter het huis was een soort bordes. Van den ingang aan den voorkant was een serre gemaakt; dan kwam men in de gang, waar links zich een “zitje” bevond, met een ouderwetsche kanapee en gemakkelijke stoelen. [...] De vleugels en verdiepingen waren overigens min of meer gespecialiseerd en droegen elk hun eigen karakter. Beneden links (met het gezicht naar de voordeur) was de groote eetzaal met een keuken er achter: het eenige feodale, dat het huis bezat, een zéér grote eetzaal, met hertenkoppen, als ik mij goed herinner, en oude stoelen en dergelijke. Oud was alles in nog hoogere mate in den rechtervleugel beneden. Daar liep een reeks kleine kamertjes, steeds meer kleine kamertjes, uit op een grooter salon, waar ik eens geweest ben, toen dr Maasland op bezoek was: een drukkend, warm vertrek. Door de kamertjes liep men alleen héén; ze leken op kleine zaaltjes in een museum en waren behangen met veelal sombere familiefoto's.’Ga naar eind27 Vestdijk beschrijft verder hoe op de bovenverdieping de linkervleugel van het kasteel aan de literatuur was gewijd, met een grote kamer voor Du Perron zelf, eneen paar kleinere logeerkamers. ‘De lange bovengang, die recht door het geheele gebouw heenliep, verschafte door onnoemlijk veel vensters een uitzicht op den vijver.’Ga naar eind28 Een al even intrigerend beeld verschafte de eigenaar-schrijver zelf, op momenten dat hij ‘als een jongen die kamerarrest heeft’, zoals Vestijk het noemt, aan zijn marmeren tafeltje koortsachtig zat te schrijven, in pyama, en ‘met één been onder zich op zijn stoel gehaald, de punt van zijn tong tusschen zijn lippen, en volkomen onverstoorbaar.’ Op Du Perrons kamer heerste een sans gêne die toeliet dat de gast als het ware met beslijkte schoenen op de divan of zelfs op het bed zou gaan liggen.Ga naar eind29
De sfeer op en om Gistoux heette uniek te zijn: er werd een bohémienbestaan gesuggereerd, het was een huis met veel afwezigheden, ‘om te beginnen de halve Nederlandse litteratuur, die in twee of drie logeerkamertjes had gehuisd’, zo drukte Vestdijk het uit.Ga naar eind30 Voor hem was het duidelijk dat Du Perron zinnens was om meer over Gistoux te gaan schrijven dan hij in het fameuze hoofdstuk ‘Het gekkenhuis’, in Het land van herkomst had gedaan. Niettemin is ook heel wat van de sfeer terug te vinden in Du Perrons gedicht ‘Hubertus bij zon en schaduw’, een negendelig, in april 1929 in Gistoux geschreven en aan Victor E. van Vriesland opgedragen gedicht. Daarin verweeft Du Perron sprookjesachtige elementen met reële contouren en met in dit geval functionele maar vervaagde herinneringen aan Nederlands Indië. In het derde deel van dit gedichtGa naar eind31 lijkt de figuur haast door het kasteelraam over de vijver uit te kijken:
‘Hij kijkt haar na: helaas, zij is geheel verdwenen -
de zwanen ook, maar 't gladde water wordt doorschenen
door scherpe stralen zon, mosgroen in 't donkre water.
De zon schijnt door hem heen, hij geeft een vreemd geschater
Opeens, het klettrend einde van een vroege zang.
Nu is de poes dichtbij en klopt het hart mij bang.
De poes? de poes voor mij is, hoop ik, toch een tijger?
Zo'n tijger is sinds lang geen serieus bedreiger en niet voorradig hier; het mysterieuze riet verbergt twee luie bloedzuigers en anders niet.’
Het kasteel van Gistoux ligt aan de rue Coleau, de hoofdstraat, in het centrum van het dorp. De jaren hebben er zeker geen afbreuk aan gedaan. Erenotaris Jamar, | |
[pagina 93]
| |
de huidige eigenaar van het domein, heeft zowel buiten als binnen de muren het specifieke karakter van het structureel eenvoudig gehouden gebouw weten te bewaren. Het achterliggende park is minder groot dan toen, maar de vijver en het standbeeld middenin de vijver zijn nog exact zoals zeven decennia geleden. Het terras achter het kasteel dat uitkijkt over vijver, struiken en bos bestaat nog uit dezelfde grijze tegels, en het pad dat van het terras naar de vijverrand loopt is nog precies hetzelfde als op de
Van Nijlen, Du Perron, Greshoffen Hellens in Gistoux. [Foto: Collectie Sophie van Nijlen]
oude foto's van schrijvers in Gistoux. De serre aan de zijkant van het château liet haar fundamenten en wat gebroken glas na.
Met Hendrik Marsman voerde Du Perron vanuit Brussel en Gistoux eerst een hevige, polemische correspondentie, waaruit kon blijken dat beiden, zowel poëticaal als amicaal gesproken mijlenver van elkaar verwijderd zouden blijven. Het draaide anders uit. Beide schrijvers werden ondanks hun tegenstellingen goede vrienden. Marsman verbleef op invitatie van Du Perron meer dan eens in Gistoux. Met Marsman, Victor van Vriesland, Menno ter Braak en Constant van Wessem die de eerste hoofdredacteur was, zou Du Perron oorspronkelijk zelfs deel gaan uitmaken van de hernieuwde redactie van De Vrije Bladen. Ook Jan Jacob Slauerhoff verbleef in Gistoux, tussen de reizen door die hij maakte als scheepsarts op de Java-China-Japanlijn. Zijn ongemanierdheid irriteerde moeder Du Perron, en de beleefde Jany Holst moest volgens haar maar eens een voorbeeld zijn voor hem. In plaats van zijn vriend hierop te wijzen, adapteerde Du Perron zelf zijn tafelmanieren aan die van de dichter-scheepsarts.Ga naar eind32 Du Perron bewonderde Slauerhoff. Na hun allereerste ontmoeting noemde hij hem ‘een allersympathiekste kerel: verwaarloosd, verward, spontaan, gevoelig en onverschillig tegelijk, half jongensachtig en half verloopen’.Ga naar eind33 Toen Slauerhoff van 16 tot 25 juli en van 1 tot 25 augustus 1929 op Gistoux verscheen, had Du Perron nog slechts oog voor hem en voor zijn werk. Du Perron bracht orde in de stapel papieren die Slauerhoff had meegebracht: een jaar later verschenen van Slauerhoff bij Stols de dichtbundels Saturnus, Serenade en Yoeng Poe Tsjoeng, én de verhalenbundels Het Lente-eiland en Schuim en asch. Slauerhoff van zijn kant waardeerde de werkzaamheden van zijn nieuwe vriend en noemde hem in een brief aan een vriend-arts de ‘rentmeester van mijn verwaarloosde literaire landgoederen’.Ga naar eind34 Niettemin was Slauerhoff vaak humeurig en pestte hij de schrijvende kasteelheer door met een van diens geliefde boeken tussen de bladzijden vliegen te vangen, tot ergernis van Du Perron.Ga naar eind35 Gistoux verwierf voor Slauerhoff de bijzondere - ideale - status van een eiland. In december 1930 wijdt Du Perron in De Vrije Bladen aan zijn vriend ‘Een gesprek over Slauerhoff’, een van de meest programmatische stukken die hij ooit schreef en waarin hij zijn poëtica illustreert: literatuur moet meeslepend én inhoudelijk zijn. Het was de embryonale versie van een nog belangrijker stuk, met name het programma van het in 1931 met die andere corresponderende passant, Menno ter Braak, opgerichte tijdschrift Forum. In zijn biografie over Slauerhoff beschrijft Wim Hazeu het kasteel als ‘het langwerpige witte gebouw met de hoektorentjes, het grote achterterras aan de vijver met de zwanen en de daarachter gelegen beuken en heuvels.’Ga naar eind36 In het boek maakt Hazeu aanzienlijk wat plaats voor het thema Gistoux. Slauerhoff bleef trouwens een goede vriend van Du Perron, tot het moment dat om onopgehelderde redenen een definitieve breuk ontstond tussen beiden. Voor Slauerhoff was Gistoux niettemin ‘een ideaal zomerverblijf’.Ga naar eind37 Mogelijk is het gedicht ‘Een wijze’ een neerslag van zijn perceptie van een in zijn kamer geconcentreerd schrijvende Du Perron.Ga naar eind38 Du Perrons Franse vriend Pascal Pia schreef het gedicht ‘Gistoux’. Du Perron citeerde het volledig in een brief van 30 augustus 1930 aan Jan GreshoffGa naar eind39; later werd dat gedicht vertaald door zowel Dolf Verspoor als door J.H.W. Veenstra.Ga naar eind40 Het behoort, met Moreldieu van Franz Hellens, tot de weinige Franstalige sporen die Gistoux in de letteren naliet, ondanks het feit dat die andere Franse vriend André Marlraux zijn La condition humaine aan Du Perron heeft opgedragen. Naast Slauerhoff waren nog andere Nederlandstalige auteurs bedrijvig in variaties omtrent eenzelfde thema. Via Slauerhoff kwam ook een vroegere medeleerling van hem met Du Perron in contact: de eerder genoemde Simon Vestdijk, die nog een relatie heeft gehad met Simone Sechez nadat zij al van Du Perron was gescheiden, publiceerde in 1932 het aan Du Perron opgedragen verhaal ‘Ars moriendi’Ga naar eind41, waarin de hoofdpersonages beschutting zoeken binnen de muren van een kasteeldomein tegen een oprukkende, lawaaierige en beschonken menigte die het duidelijk niet op hen begrepen had. Het kasteel wordt bestormd. ‘Er hing in het huis meer angst dan buiten [...]. De bedienden bleken gevlucht; geen man meer in huis. Maar de vrouwen moesten beschermd worden.’
Het Château de Gistoux op vandaag.
De personages in het verhaal worden toeschouwer en speler tegelijk, bemerken mekaars angst en verdedigen de vier nog aanwezige vrouwen. ‘Op zijn kamer bladerden wij haastig in boeken. Het spreekt vanzelf, dat wij rookten, ook al vreesden wij het even roodbelichte beven van twee rondgespannen vingers en een wit stukje hout. Twee zware eiken kasten stonden te wachten, donkere toevluchtsoorden...’ Uiteindelijk worden de hoofdfiguren overmeesterd en wordt het kasteel in brand gestoken. Het blijkt een vreemde soort bevrijding te zijn. De losgeslagen meute rent overal doorheen: ‘over het gras, rondom de vijver heen, in het wazige begin van een kartelig-zwart dennenbos. [...] In éen ogenblik zijn alle eenden doodgeknuppeld; de brede zwanen, die altijd waakzaam rondzwemmen, de kop als een angstig slagzwaard voor op de hals, worden geattakkeerd.’
Adriaan Roland Holst van zijn kant evoceerde de sfeer op het kasteel in zijn stuk ‘Over de mens Edgar du Perron’.Ga naar eind42 Beide schrijvers - Roland Holst was elf jaar ouder dan Du Perron - verschilden ook fundamenteel van karakter. Ze hadden mekaar leren kennen bij Jan Greshoff thuis. In het begin had Du Perron het niet echt op het proza van Roland Holst begrepen: literair proza moest immers puntig en direct zijn. Du Perron typeerde het werk van Holst eerst als ‘gewild en moedeloosgewrongen’, soms zelfs ‘bastaard-proza’Ga naar eind43. Niettemin deed hij pogingen om het te | |
[pagina 94]
| |
waarderen, ook al gebeurde dat dan uiteindelijk via de omweg van de gedichten van Roland Holst.Ga naar eind44 De gesprekken tussen Jany en Du Perron - het waren vaak niets anders dan vermoeiende monologen van Du Perron over literatuur - maken voor een groot gedeelte de stof uit van Du Perrons derde deel van Cahiers van een lezer. In zijn herinneringen beschrijft Holst, naast de feiten omtrent Slauerhoff, hoe Du Perron en hijzelf vaak met de auto van Gistoux naar
Du Perron en Slauerhoff in Gistoux [Foto: Collectie Letterkundig Museum, Den Haag]
Brussel reden, om daar een bezoek te gaan brengen aan Greshoff of Stols en tegelijkertijd wat boekhandels te frequenteren. ‘Deze autotocht voerde ons door landschappen, meest bosrijke met hoog hout, die mij bijzonder bevielen en soms de kiemregel van een gedicht schonken.’ Ondertussen zat Du Perron koortsachtig te bladeren in boeken of notities te maken, tot de chauffeur van de Du Perrons er de reizigers attent op maakte dat zij tegenover Greshoffs voordeur stonden.Ga naar eind45 Het zou het voorwerp van een intrigerende studie kunnen zijn om op basis van de uitspraken van Roland Holst in zijn gedichten na te gaan welke beginregels en welke gedichten er in hun embryonale vorm het licht zagen. In de in 1937 gepubliceerde bundel Een winter aan zee valt thematisch geen enkele verwijzing te detecteren. De symbolische aard van zijn werk en de plechtstatige en nogal breedvoerige stijl ervan relativeren en hypothekeren uiteraard een dergelijke, historiserende zoektocht. De meest concrete verwijzingen naar de zomerdagen en hun respectieve verblijven op het kasteel van Gistoux kunnen gelezen worden in gedichten van Jan Greshoff en Jan van Nijlen. Greshoff schreef de gedichten ‘Château de Gistoux’ en ‘Een zomerdag op Gistoux’.Ga naar eind46 Deze bevatten ongetwijfeld een bijzondere anekdotiek, waarin alle belangrijke aspecten van de schrijversverblijven op Gistoux liggen vervat. In het eerste deel van ‘Château de Gistoux’ laat Greshoff de tuinman opdraven in zijn braaf-klassieke pak en grauwe muts, of laat de grammofoonplaat een versleten melodie spelen.
‘Een dag vol zon en een kasteel
Met zomers park en toebehoren:
Een koekoek, zwanen, kikkerkoren,
De speelse zefier in 't struweel.
[...]
De boterbloemen in de wei
Staan argeloos brutaal te bloeien,
Twee nutteloze vlinders stoeien
En ergeren de bruine bij.
Wij zitten stil en worden moe
Van al die geur, die klank, dat licht,
En uw gezicht en mijn gezicht
Gaan 's avonds als de bloemen toe.
Het zuiver en volmaakt plezier
Waarvan wij ongelovig lazen,
Werd voor ons kinderlijk verbazen
Tot werkelijkheid vandaag en hier.’
Du Perron en Van Nijlen aan de vijver van Gistoux. [Foto: Collectie Sophie Van Nijlen]
zich ver weg van alles weten, zonnig ingekaderd en met ‘zomeroverdaad’ die de passanten in hun ware staat terugbracht: ‘naïef-, banaal-sentimenteel’. Jan van Nijlen van zijn kant heeft wellicht de meest accurate en indringende getuigenis over Du Perron nagelaten. In zijn Herinneringen aan E. du Perron beschrijft hij hoe hij op een mooie zomerdag het château voor het eerst te zien kreeg en hij in zijn eerste indrukken enigszins was teleurgesteld. Van Nijlen had eerder foto's van het kasteel bekeken en moest nu vaststellen hoe een foto de werkelijkheid kon vervormen. ‘Het was niet groots, niet indrukwekkend en ook niet lieflijk noch riant; het leek evenmin somber en onherbergzaam als sommige oude burchten. Met veel goede wil was het wel een kasteel, maar met iets onechts, iets karikaturaals. Ook het park was geen eigenlijk park, maar een grote verwilderde tuin.’Ga naar eind47 Van Nijlen had er bij zijn herhaalde bezoeken alle personages uit het hoofdstuk ‘Het gekkenhuis’ van Du Perrons Het land van herkomst in levende lijve ontmoet en er ook de Indische sfeer die moeder Du Perron wou creëren kunnen opsnuiven. ‘Het kasteel van Gistoux met zijn talrijke vertrekken, het park, de moestuin, de chauffeurswoning, het personeel, de bezoekers en de gasten, het vormde een complex dat haar verbeelding van uit Java in het kalme Waalse dorpje Gistoux had overgeplaatst.’ De vreemde manier van praten van moeder Du Perron - zij doorspekte haar Nederlands met Franse woorden - droeg tot de eigenaardige sfeer bij.Ga naar eind48 Van Nijlen droeg een gedicht aan zijn vriend Du Perron op, waarin Gistoux en het château worden ingebed binnen het van Van Nijlen gekende idioom waarin melancholie, hunker naar het zuiden en heimwee naar vroeger de toon aangeven.Ga naar eind49 Het wordt hier integraal geciteerd:
‘Ik denk zo vaak nog aan Gistoux,
het grijs kasteel en de plataan
achter de ster met roze rozen...
Deuren en vensters gingen toe
als voor een naderende orkaan:
gij hebt een ander land gekozen,
het land waar heel mijn jeugd om riep
in meer dan een slaaploze nacht:
de bonte vlinders, de orchideeën,
de lauwe nachten, blauw en diep,
waarin het koele maanlicht zacht
glinstert op rimpelloze zeeën.
Het is uw land. Ik heb geen land
dan voor een uur, een maand, een jaar,
en dan moet ik weer verder zwerven
en glijdt weer alles uit mijn hand.
| |
[pagina 95]
| |
'k Ben overal tevreden, maar
ik ken geen land waar ik wil sterven.’
Het gedicht refereert aan de Javaanse sfeer die Du Perrons moeder op Gistoux trachtte te verwezenlijken. Van Nijlen, de steeds naar andere oorden verlangende ‘immobiele reiziger’, moet de gesproken tekeningen van Nederlands Indië bijzonder interessant hebben gevonden, gegeven zijn van jongsaf vormgekregen gevoeligheid voor de schoonheid en geuren van bloemen en planten. Als kind kon hij uren dwalen in de tuin van de zaad- en plantenhandel van zijn grootvader. Van Nijlen laat in dit gedicht de melancholie van zijn herinneringswereld samenvallen met de tropische herinneringswereld die Eddy du Perron met zich meedroeg.
In september 1932 verhuisde Du Perron met zijn vrouw Elisabeth de Roos en hun zoontje Alain naar Bellevue, bij Parijs. Hij zou er Het land van herkomst voltooien. Het kasteel van Gistoux was intussen door de onzorgvuldigheden en spilzucht van moeder Du Perron de aanzet tot een financiële catastrofe geworden. Het château verdween in de handen van notarissen en werd voor een habbekrats van de hand gedaan. Jan van Nijlen trad als zaakwaarnemer op voor Du Perron, hoewel hij van bij het begin wist dat het een verloren zaak betrof. Niet zo bijzonder veel concrete literaire sporen dus heeft Gistoux nagelaten in de geschriften van zijn illustere passanten. In literair werk van Nederlandstalige auteurs, de brieven van E. du Perron en van andere correspondenten even buiten beschouwing gelaten, zijn de verwijzingen
Adriaan Roland Holst en Jan Van Nijlen [Foto: Collectie Sophie Van Nijlen]
beslist op één hand te tellen. Dat feit blijft in schril contrast staan met de ongemeen grote, onderliggende invloed die het kasteel, zijn kasteelheer en zijn gasten over de literatuur hebben uitgezaaid. |
|