Dit alles neem ik in mij op tijdens mijn tocht naar de top van de heuvel: stenen muren worden opnieuw gevels van echte huizen, straten worden weer ingenomen door drukdoende geldwisselaars en ambachtslui, of worden bezet door brute soldateska ingehuurd door wereldse geestelijken of hongerige edellieden, de vlakte van Asquins vult zich weer met volk en hoort ademloos de stem van de religieuze geweldenaar Bernard van Clairvaux die oproept tot de strijd... Al dit rumoer dat
De rechterhand van Christus op het centrale timpaan.
opstijgt uit de geschiedenis die in zovele hoeken en kanten op de loer ligt, klinkt nog volop door in het hoofd van de bezoeker en plots staat hij daar oog in oog met de Christus van Vézelay. Dit moet hem treffen, want in contrast met wat hij buiten ervoer stelt deze figuur zichzelf voor als een teken van tegenspraak. En dit is wellicht het moment om de stap te zetten naar een problematiek die zo fundamenteel is, dat zij ons over de eeuwen heen in voeling brengt met een algemeen-menselijk inzicht.
In het timpaan richt Christus zich tot de hele mensheid die Hij via zijn Kerk wil verlossen. Hij doet dit niet vanuit een afstandelijke hemel als een verre God. Integendeel, duidelijk wordt hij voorgesteld als iemand waar de mens zich als mens kan bij thuisvoelen. Opvallend hierbij is de afwezigheid van enige verwijzing naar de hel of naar de duivel. In het licht van bovenstaande interpretatie waarin de uitnodiging van de God-mens centraal staat, krijgt dit een belangrijke betekenis.
Veronderstel dat de Christus van Vézelay omringd was geweest met dergelijk gruwelijke taferelen als die van de Sainte-Foy in Conques. Dit zou de kwaliteit van de uitnodiging volledig hebben veranderd. Staande voor de poort van de Sainte-Foy of - zij het in mindere mate - voor de ingang van de kathedraal Saint-Lazare in Autun, heeft de bezoeker ten aanzien van de hem door God gestelde vraag, in de grond geen enkele keuze. De verschrikkingen van vuur en foltering die hen, die buiten de Kerk blijven, te wachten staan, zijn zo lijfelijk aanwezig dat men zich alleen al uit angst zou onderwerpen aan deze stuurs voor zich uitkijkende goddelijke rechters.
Op het timpaan van de Magdalenakerk is dus van dit alles niets te merken. God is hier geen rechter. Maar ook is Hij geen louter verheerlijkte God die zetelt in de geslotenheid van de hemel zoals in Moissac. Wél is Hij iemand die uitnodigt op een wijze dat de mensen zijn invitatie kunnen aanvaarden of verwerpen. Er wordt op hen geen druk uitgeoefend door allerlei straffen in het vooruitzicht te stellen. Of met andere woorden, de bezoeker die vanuit het timpaan van Vézelay wordt toegesproken, wordt geacht in volle vrijheid zijn antwoord te kunnen geven. Zo gesteld, is dit timpaan een ode aan de verantwoordelijkheid van de mens die pas vanuit de gesuggereerde vrijheid van denken en handelen op een bewuste manier voor God of tegen God ergo tussen goed en kwaad kan kiezen.
Nu is deze problematiek van menselijke vrijheid als voorwaarde voor een bewuste keuze van de mens, ook de moderne bezoeker niet vreemd. De basis ervan klinkt tot ons door vanuit de mythische nevelen van de mensheid, in verhalen waarin verteld wordt hoe God de confrontatie met de duivel is aangegaan. Het boek Job geeft hier een beeldrijke versie van. Inspirerend heeft dit thema ook in moderne tijden gewerkt, bij onder andere Vondels Lucifer en bij Goethe die er wellicht zijn belangrijkste werk over Faust aan gewijd heeft. Ir. onze eeuw horen we de echo van dit oerverhaal in Doctor Faustus van Thomas Mann en vooral in L'homme révolté van Albert Camus. Maar dé auteur van wie het werk als het ware de belichaming is van de strijd tussen goed en kwaad, die bijna in al zijn boeken worstelt met het probleem van de menselijke verantwoordelijkheid, is ongetwijfeld F.M. Dostojevski. Vooral zijn Gebroeders Karamazov met daarin de pakkende vertelling over de grootinquisiteur, komt hier voor de geest.
In dit verhaal keert Christus terug op aarde, op een ogenblik dat de wereld verscheurd wordt door nietsontziende godsdienstoorlogen. De dag vóór zijn komst waren er nog ‘honderd ketters tegelijk verbrand, ad maiorem Dei gloriam’. Midden deze holocaust verschijnt Hij: ‘De zon der liefde brandt in zijn hart, stralen van licht en kracht stromen uit zijn ogen, beschijnen de mensen en ontbranden in hun harten wederliefde’. De kardinaalgrootinquisiteur heeft het echter zo niet begrepen. Hij laat Christus opsluiten. 's Nachts gaat hij Hem evenwel opzoeken en hij spreekt Hem over de menselijke vrijheid. ‘In plaats van de vrijheid der mensen te overwinnen, hebt Gij die vergroot en hebt Gij de geest van de mensen voor eeuwig bezwaard met de kwelling van vrij zijn. Gij eiste de vrije liefde van de mens, vrij moest hij U volgen; waar tot nu toe oude, vaste wetten heersten, moest de mens voortaan zelf met een vrij hart beslissen wat goed en kwaad is, en als enig richtsnoer moest hij uw beeld in zijn hart hebben.’ Een dergelijke vrijheid die voortdurend het machtscentrum dat de Kerk voor de kardinaal geworden is, hindert, wordt door de kerkvorst resoluut verworpen. ‘Gij hebt afgewezen dat laatste geschenk, dat hij (de duivel tijdens de bekoringen in de woestijn) U heeft aangeboden toen hij U alle rijken der wereld liet zien; wij hebben Rome en het zwaard van Caesar van hem aangenomen en we hebben onszelf tot koningen der wereld verklaard, tot alleenheersers, al is het ons tot nu toe niet gelukt onze taak ten einde te brengen. Maar wiens schuld is dat?’ Christus moet dan ook verdwijnen en Hij wordt door de oude prelaat weggestuurd ‘in de donkere straten der stad’. Maar eerst heeft Hij nog als antwoord op de verwijten van de oude man deze zacht een kus gegeven ‘op zijn bloedeloze mond’.
Deze betekenisvolle passages uit De Gebroeders Karamazov komen telkens weer in mijn gedachten bij het bekijken van de Christus van Vézelay: vrijheid in de keuze tussen goed en kwaad maar eveneens gedragen door een allesomvattende liefde, vrijheid ook en vooral versus datgene wat die vrijheid tracht te verstikken, namelijk de macht.
Bovenstaande inzichten onthullen de aantrekkingskracht die de ‘eeuwige heuvel’ op zovele bezoekers lijkt uit te oefenen. Het geheel van huizen en basiliek, die misschien aanvankelijk verschijnen als de versteende restanten van een feitelijk gebeuren uit een ver verleden, toont zich uiteindelijk als de drager van een algemeen-menselijk gebeuren. In Vézelay vormt dit precies de basis waarop een levende traditie de mensen van nu, in een begrijpelijke taal blijft confronteren met hun mens zijn.